No. 10
Drie en tachtigste Jaargang.
1831.
f
ZONDAG
6 FEBRUARI.
Prijs der gewone Advertentiën
TWEEDE BLAD.
(Scbeclte.
Algemeen bestuur en oppertoezicht
over den Waterstaat.
in.
Bimtettlattb.
ALKIIAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar 0,80; franco door
het geheele rijk 1,
De 3 nummers f 0,06.
Van 15 regels 0,75; iedere regel meer ƒ0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
Nog kwam bij de uitgevers dezer courant de vol
gende gift in voor de watersnoodlijdenden
Yan 3 meisjes te Rustenburg f 0,75.
LOTING VOOR DE NATIONALE MILITIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter openbare kennis
dat de loting der in het vorige jaar in deze Gemeente voor
de Militie ingeschrevenen zal geschieden op Woensdag9 I'e-
britari ^aanstaandeten Raadhnize der gemeente ALKMAAR,
des vöormiddags ten 9 urewaarbij de lotelingen of de ou
ders of de voogden tegenwoordig behooren te zijn, om te loten
en opgave te doen van de redenen van vrijstelling, die ter
zake van de Militie ingebracht kunnen worden.
Voor de vrijstelling wegens broederdienst of op grond van
te zijn eenige wettige zoonmoet de loteling zich binnen drie
dagen na de loting ter Secretarie vervoegen, om de noodige op
gaven te doen en bovendien op Donderdag3 Maart e.k., des
namiddags ten 6 ure aldaar verschijnenvergezeld van twee
bij den Burgemeester bekende en ter goeder naam en faam
staande meerderjarige ingezetenen, die het vereischte getuigenis
kunnen afleggen en het aldaar op te maken getuigschrift onder
teekenen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
17 Jan. 1S81. De Secretaris,
NU HOUT VAN DER VEEN.
VERGADERING van den RAAD der gemeente ALK
MAAR, op Woensdag, 9 Eebr. 1S8I, des namiddags kwar
tier vóór één uur.
Namens den Voorzitter van den Raad,
De Secretaris
NUHOUT VAN DER VEEN.
SOLLICITANTEN naar de betrekking van ONDERWIJ
ZERES in de HANDWERKEN aan de openbare burgerschool
te Alkmaar, op eene jaarwedde van f 200,worden verzocht
zich bij gezegeld verzoekschrift tot het gemeentebestuur van
Alkmaar te wenden voor 9 Eebruari 1881.
P O L I C I E.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Polieie het
navolgende voorhanden alseen witte vrouwenzakeen ma
rinierspet een zakje gebasterde suiker, een dameskraag (bont),
twee dozijn potlooden, een huissleutel, een vrouwen-handschoen,
een schildpadden sigarenkoker, een gewerkte gouden vrouwen-
ring zonder steen, een gouden oorbelletje en een paar zwarte
mannen-handschoenen.
De Koning heeft volgens de Grondwet bet oppertoe
zicht over ailes wat den waterstaat betreftover den
drogen waterstaat (wegen en bruggen) zoowel als over
den natten over de werken van den waterstaat en
over het bestuur en de verordeningen der waterschap
pen over alle waterstaatswerken, onverschillig wie ze
uitvoert, onderhoudt of betaalt. Wat de werken van
den algemeenen waterstaat betreft, die het Rijk zelf be
heert of uitvoert, valt dit oppertoezicht samen met het
algemeen bestuur daar treedt de staat handelend op,
en zijn bestuur en toezicht in ééne hand. Waar voorts
tot aanleg of onderhoud van een werk een bijdrage uit
's Rijks kas wordt verleend wordt tevens bepaald in
hoeverre de Staat deel zal nemen aan het bestuur.
Over de werken van den bijzonderen waterstaat, die aan
de zorg van de provinciën de waterschappen de ge
meenten of zelfs van bijzondere personen of vereeni-
gingen zijn toevertrouwdbehoort het grondwettig op
pertoezicht des Konings echter te waken. Hier zijn wet
telijke bepalingen noodig omtrent de wijze waarop dat
oppertoezicht moet worden uitgeoefend en omtrent de
middelen, waardoor het zijn gezag zal kunnen doen gel
den. De algemeene rijksregeering behoort te weten op
welke wijze deze verschillende besturen zich van hunne
taak kwijtenze des noods te kunnen dwingen hun
plicht te doen of, waar zij blijven stilzitten of verkeerde
handelingen plegenzelve de hand aan het werk te
kunnen slaan.
Wanneer wordt gesproken van 's Konings oppertoe
zichtdan vermoedt men reeds dat daaronder een ander
toezicht bestaat. Inderdaad heeft men hier te doen
met verschillende trappen. Vooreerst hebben de water
schappen toe te zien op de behoorlijke verzorging van
a>e werken tot welken aanleg of onderhoud anderen
verplicht zijn. Zijn deze personen nalatig-in het ma
ken van noodzakelijke werken of in het wegruimen van
gevaarlijke of schadelijke zakenof dreigt er gevaar
zoodat onmiddelijk handelen noodig isdan hebben de
waterschappen volgens de wet van 9 October 1841
(Staatsblad n°. 42) de bevoegdheid om de werken of
opruimingen zeiven te doen uitvoeren en de kosten op
de schuldplicbtigen te verhalen. Maar ook waterschaps
besturen kunnen te kort schieten in de vervulling hun
ner plichten en daarom draagt de Grondwet het toe
zicht daarover op aan de Staten der Provinciën. Om
aan dat toezicht de ncodige kracht te verleenen heeft
de wet van 12 Juli 1855 (Staatsblad n°. 102) aan Gede
puteerde Staten tegenover de waterschappen dezelfde
bevoegdheid gegeven als deze reeds bezaten tegenover
de onderhoudsplichtigen. Is naar het oordeel van Ge
deputeerde Staten een werk noodig en blijft het water
schap dat verplicht is dat werk uit te voeren of door
de onderhoudsplichtigen te doen uitvoeren, in gebreke,
dan wordt het werk door Gedeputeerde Staten bevolen
en ten koste van hen die er toe verplicht waren uit
gevoerd. Boven het toezicht van de waterschappen en
Staten staat ten slotte 's Konings oppertoezichtwaaraan
door het ingediende wetsontwerp de noodige klem wordt
bijgezet.
Al aanstonds valt in het oog dat wel Gedeputeerde
Staten een nalatig of weigerachtig waterschapsbestuur
tot zijn plicht kunnen brengen, door de uitvoering van
een noodzakelijk werk te bevelen en des noods zeiven
te doen uitvoerenmaar dat niet is voorzien in het
gevaldat zij nalaten het bevel te geven omdat zij de
noodzakelijkheid van het werk niet inzien. Het wets
ontwerp vult die leemte aan door te bepalendat de
Commissaris des Konings bet bevel kan aanvragen en,
bij weigering van Gedeputeerde Staten om het te ge
ven bij den Koning in hooger beroep in komen.
„De Minister zegt de Memorie van T' ichting
die van den Rijks-waterstaat het voorstel <.utvang£ om-
een werk als noodzakelijk te doen bevelen kan zon
der zelf nog een bepaald oordeel te vellen 's Konings
Commissaris in de provincie aanschrijven om de aan
vrage bij Gedeputeerde Staten te doen." De Commis
saris des Konings kan het bevel ook uit eigen bewe
ging aanvragen. Doet hij het op .aanschrijving van den
Minister, dan kan het bezwaar worden gemaakt, dat de
beslissing des Konings wel niet twijfelachtig zal zijn
omdat zij zal worden genomen op advies en onder ver
antwoording van denzelfden Minister, van wien reeds
de aanschrijving is uitgegaan doch inderdaad behoeft
die aanschrijving niet het gevolg te zijn van een afdoend
onderzoek door den Minister ingesteld maar van een
voorstel van den Rijkswaterstaatwaarop, indien Ge
deputeerde Staten weigeren het bevel te gevenna
nauwgezet onderzoek in hooger beroep bij Koninklijk
besluit kan worden beslist. In elk geval is het noodig,
dat ten slotte het hoogste gezag, de algemeene lands-
regeering uitspraak doetwanneer het algemeene be
langen geldt.
Beslissen de waterschapsbesturen de Gedeputeerde
Staten en in het hoogste ressort de Koning over de
noodzakelijkheid van eenig waterstaatswerk over de
vraag wie liet werk moet uitvoeren dat is wie het
moet bekostigen of inderdaad het waterschap of de
onderhoudsplichtige voor wiens rekening het ten slotte
op hooger gezag wordt uitgevoerdkrachlens eenig
wettelijk voorschrift den aard van het werk", de in
richting van het waterschap of een oude dijk- of polder-
plichtigkeid gehouden was het werk te maken en te
betalen over die vraag moet èn volgens de wet van
1841 èn volgens die van 1855 èn volgens dit wetsont
werp de burgelijke rechter beslissen. "Wanneer wij een
betere administratieve rechtspraak hadden, wanneer niet
de Raad van State alleen advies gaf, terwijl de beslis
sing aan den Koning blijftzou misschien ook de uit
spraak over deze geschillen aan den administratieven
rechter zijn opgedragen die met dergelijke kwestiën
met de bestemming der waterschappenden aard en
de grenzen der oude dijkplichten etc. allicht meer ver
trouwd is dan de gewone rechter.
Wanneer de provincie zelve in gebreke blijft een wa
terstaatswerk, dat rechtstreeks door haar beheerd wordt,
in voldoenden staat te houden ot een noodzakelijk wa
terstaatswerk uit te voeren kan de Provinciale wet te
baat worden genomen en kunnen bij weigering van de
Statende uitgaven voor het werk door den Koning
op de provinciale begrooting worden gebracht. Voor
deze gevallen was dus in dit wetsontwerp geen rege
ling noodig.
Het is echter niet voldoendedat de Regeering
krachtens haar oppertoezicht aan nalatigen de nitvoe-
ring van noodzakelijke werken kan bevelenzij behoort
voortdurenddagelijks te kunnen toezien op de wijze",
waarop zij, die met de zorg voor waterstaatswerken be
last zijn zich van hunne taak kwijten. Niet alle wa
terstaatswerken komen hier echter voor een gelijk be
lang in aanmerking. De Regeering behoeft geen voort
durend toezicht te houden op de dijken en molens van
eiken grooteren of kleineren binnenpolder, waarmede
alleen de huishoudelijke belangen van den polder zijn
gemoeid. Van oude tijden af en zoo ook in de Grond
wetten van 1814 en 1815 is onderscheid gemaakt tus-
schen de zee- of rivierwaterkeerende dijkensluizen
enz. en andere waterstaatswerken. Dit onderscheid
wordt in het than3 ingediende wetsontwerp gehandhaafd.
Voor alle zee- of rivierwaterkeerende werken, die door
provincialegemeente- of waterschapsbesturen of wel
door bijzondere personen of vereenigingen worden be
heerd zullen vooraf „sieringen" worden opgemaakt
welk oudhollandsch woord eigenlijk berekeningen van
kosten beteekentmaar waarmede in zaken van den
waterstaat omschrijvingen van de werken worden be
doeld, minder uitvoerig dan volledige ontwerpen of be
stekken. Behooren die werken tot het gewoon onder
houd en worden zij beheerd door waterschappenge
meenten of bijzondere personendan behoeven zij de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Van hun be
slissing wordt hooger beroep bij den Koning toegelaten.
"Wanneer zij echter tot den provincialen waterstaat
behooren acht de Regeering geen lioogere goedkeuring
noodig. Dit schijnt betwistbaar. Waarom zal men
ook het gewoon onderhoud van deze belangrijke wer
ken wanneer zij door de provincie beheerd worden
niet aan eenig toezicht onderwerpen Tegen een een
voudige opzending dezer sieringen naar het ministerie
van Waterstaat kan geen overwegend bezwaar bestaan.
De Regeering zou zich daardoor kunnen overtuigen
of het werk zich inderdaad tot het gewone onderhoud be
paalt en of in dat onderhoud op voldoende wijze wordt
voorzien. Behooren de zee- en rivierwaterkeerende
werken niet tot het gewoon onderhoud, dan moeten
alle sieringen door de Regeering worden goedgekeurd,
voordat de werken worden uitgevoerd. Wordt een werk
eerder of in strijd met de goedgekeurde siering uitge-
gevoerd, dan kan de staking van het werk en de op
ruiming van hetgeen reeds tot stand is gebracht, wor
den bevolen en tot de opruiming door van regeerings-
wege aangestelde ambtenaren bijgestaan door de rijks
politie worden overgegaanalles op kosten van de
nalatigen of weigerachtigen.
Onder de werken van den bijzonderen waterstaat, die
niet dienen tot keering van zee- of rivierwaterzijn
er echter, die van invloed kunnen zijn op de belangen
van den algemeenen waterstaat. Ook daarover behoort
het oppertoezicht met nauwgezetheid te waken. Vol
gens de bestaande voorschriften ontvangt de Minister
van Waterstaat mededeeling van gewichtige veranderin
gen in het onderhoud der provinciale waterstaatswerken.
Het tegenwoordig wetsontwerp legt aan Gedeputeerde
Staten de verplichting op, den Minister kennis te geven
van het voornemen tot uitvoering van alle werken
waarbij belangen van den algemeenen waterstaat be
trokken kunnen zijn, onverschillig of zij door de pro
vincie een gemeente een waterschap of particulieren
worden beheerd. De Regeering zal voor die inlichtingen
de noodige voorschriften geven, waarin bij voorbeeld
bepaald zal kunnen worden in welke gevallen een exem
plaar van het bestek en een teekening van het werk
zullen worden overgelegd enz. Op die wijze kan het
ministerie van Waterstaat op de hoogte blijven van alle
werkzaamheden aan onze dijken en dammenen het
oppertoezicht uitoefenen, dat de Grondwet voorschrijft.
Wederom wordt aan de Regeering de bevoegdheid toe
gekend om een we^k van den bijzonderen waterstaat
dat in strijd zou kunnen zijn met de belangen van den
algemeenen waterstaat te schorsen wanneer het is aan
gevangen en op te ruimen wanneer het voltooid is
tenzij het wordt gewijzigd overeenkomstig de aanwijzin
gen der Regeering.
De te Amsterdam gevestigde vereeniging „Alge
meen Kies- en Stemrecht" heeft den 1 Jan. een adres
aan de 2e Kamer gerichtwaarin zij den wenseh uit
dat de Kamer ten spoedigste, vóór andere zaken, artt
76 der grondwet zal herzien en wel zoodanig, dat he-
algemeen stemrecht worde ingevoerd met volstrekt ges
heime stemming of zoo de Kamer mocht voornemen,
zijn tot geheele herziening der grondwet over te gaan,
dan den Koning voor te stellen eene commissie te be
noemen door het geheele volk gekozenom bij die
herziening haar advies uit te brengen.
In den nacht van 23 Eebr. is de r. c. kerk te
Beers bestolen. Een glasraam werd verbrijzeldhet
geld uit de offerblokken gelicht, de tabernakel en kleer-
kassen zijn opengebroken en het gallon is van de mis
gewaden afgesneden. De in ijzeren kasten geborgen
kostbaarheden is men echter niet machtig kunnen worden.
Den 3 was de scheepvaart op de Waal en den
Bovenrijn hersteld. Dank zij de genomen maatregelen
van verschillenden aard, wordt het ijs op de rivieren gelei
delijk opgeruimd en hoopt men er zonder nieuwe ram
pen van bevrijd te worden.
Het schroefstoomschip Alkmaar, kapt.- luit.- ter zee
G. Doorman, is don 4 het Nieuwediep binnengekomen.
De collecten voor de watersnoodlijdenden hebben
opgebracht: te Bennebroek ƒ125, te Purmerende/498;
een concert door het koor der S. Nicolaaskerk in de
Doele aldaar ongeveer f 300.
In de gothische zaal te 's Gravenhage zal ten be-