EEN EDERMARTER. No. 21. Drie en tachtigste Jaargang. 1881. FEUILLETON. V R IJ 1) A G 18 FEBRUARI. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk 1, Prijs der gewone Advertentiën: önitewla«b. ALKIAARSCHE COURANT. De 3 nummers 0.06. B ra im ay. ra - miw ui Ingekomen giften bij den Burgemeester voor den watersnood Yan de weduwe D. 0,50. II. yan i5 regels /0,75; iedere regel meer 0.15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. Aan het Departement Alkmaar der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Alkmaar 2 Dec. '80. In uwe vergadering van enz. Zij [de commissie] heelt zich twee vragen gesteld.^ Vooreerst die naar de wenschelijkheid der aanneming van het voorstel. Daarna die naar zijne uitvoerlijkheid. I. Ten aanzien van die wenschelijkheid was uwe com missie eenstemmig van oordeel, 1. dat de uitvoering van eenig plan in den geest van het voorstel, in ieder opzicht op den weg onzer maat schappij lagen 2. dat ons Departement zich zou mogen gelukwenscnen, indien het een inrichting als de hier bedoelde of althans van de voorgehouden strekkingtot stand kon brengen. Uitweidingen dienaangaande zullen noodeloos door u worden gerekend. II Ten opzichte der uitvoer lijkheid van het voorstel, zoo als het daar ligtheeft echter uwe commissie drie bezwaren. Schijnt haar de zaak, zooals ze wordt voorgesteld, niet scherp genoeg omschreven. Of daarbij ook gesproken worde van ygelegenheid den werkman tot studie gegeven, in hoofdzaak wordt alleen de oprichting van een mu seum of kunstnijverheidsmodelkamer begeerd. Maar uwe commissie is van oordeel, dat bloote tentoonstel ling van modellen in ieder opzicht onvoldoende zou zijn' voor het begeerde doel. Bezoekers daarvan moe ten, om vrucht van de modellen te hebben, cf kunnen teekenen of opmerkzaam gemaakt worden op de deugden (en gebreken) van hetgeen zij zien. 2. Meent zij, dat in het voorstel te weinig aandacnt is geschonken aan de quaestie van een geschikt lokaal. Haars inziens zal dat hier ter stede hoogst moeilijk te vinden zijn. Toch is zij overtuigd, dat bij iedere poging om de gewenschte zaak tot stand te brengen, men zich eerst van het bezit daarvan zal moeten verzekeren. Wordt nu ook door het bestuur op een der zalen van het Burgerweeshuis gewezen zij be grijpt de opmerking niet achterwege te mogen hou den, dat tot het gebruiken daarvan eerst de vergun ning van regenten noodig isen vervolgens de goedkeuring van Burgemeester en Wethouuersvan welker beide collegiën derhalve eerst de meerderheid zich zou moeten verklaren voor de vervulling van den wensch dergenen die deze toestemming begeer den. Maar 3. heeft zij ook twee ernstige bedenkingen tegen de finantiëele berekeningen van bet voorstel. De eene betreft de oprichtingde andere de instandhouding Wat eerstgenoemde aangaat verklaart uwe commissie zich buiten staat te beoordeelen, of de 400, voor aankoop van modellen genoegzaam zouden wezen en zou ze daarom de juistheid dier opgaat gaarne gestaafd hebben gezien door uitvoeriger meêdeelin- gen aangaande de voorwerpen die gewenscht wor den en de kosten waarop die komen. Maar nog bedenkelijker komt haar voor wat ten aanzien der instandhouding wordt aangevoerd. Als middel daartoe op een contributie van werklieden-bezoekers te wijzen komt haar èn onvoldoende voor en verkeerdOnvol doende omdat juist de gebrekkige ontwikkeling en het lage standpunt der alkmaarsche werklieden het mu seum aanvankelijk weinig bezoek van dien kant belooft, en dus nog veel minder leden. Verkeerdwijl hier juist het „dwing ze om in te gaan" de eerste eisch is, en de meesthulpbehoevenden, m.a.w. de minstbe deelden het eerst moeten worden geholpen. Op deze gronden oordeelt uwe commissie u de aanneming van het voorstel zooals het daar ligtspijt de wenschelijkheid van inrichtingen als de bedoelde, te moeten ontraden. Keurt dus uwe commissie het voorgestelde af? Allerminst wat den geest daarvan betreft. Maar zij zou de zaak èn op veel ruimeren wet begee- renèn langs anderen weqterwijl ze daarenboven meent, dat dan de uitvgerlijkheid grooter zou wezen. Zij meent n.l. datwanneer uw departement iets wilde als door het bestuur wordt gewenschtmen zou moeten overgaan tot het oprichten eener mo delkamer als in het voorstel is bedoeld doch waarin dau zoowel gelegenheid tot (dat wil ook zeggen meu bilair voor het) teekenen aanwezig was en iemand die de in die kunst ongeoefenden kon leeren waarnemen. Om echter dit doel te ber.'lken zou men zich eerst tot de Ministers van Openbare Werken en Binnenlandsche zaken moeten wenden, alsmede tot andere autoriteiten die modellen kunnen afstaan met verzoek die, tot het beoogde doelvan hen te mogen ontvangen. Slaagde men daarindan zou aan het stedelijk of dagelijksch bestuur moeten worden meegedeeld wat men kon er langen en op grond daarvan een lokaal gevraagd ge schikt zoowel voor het plaatsen der voorwerpen als voor de gelegenheid tot het bestudeeren daarvan op de aangeduide wijze. Was dit verkregen, dan had men zich te wenden tot patroons opvoedersdirecteuren van weeshuizen, het opvoedingsgesticht enz., of hunne overheid om hen te bewegen, de besten der hun toe vertrouwde kweekelingen of hunner werklieden nie museum-akademie te doen bezoeken. Langs dien weg zou èn de oprichting voor geringe kosten te verkrijgen zijn èn de instandhouding gewaarborgd door vaste contribu- tiën, niet van den kleinen man, die het nut dezer zaak nog niet kan begrijpen maar van werkbazen collegien den Staat en belangstellenden. Doch, ook wanneer deze weg werd ingeslagen, zou uwe commissie ten opzichte van de finantieele zijde der onderneming deze drie zaken wenschen l.dat, waar de zaak van het departement uitgaat dat departement van zijn belangstelling deed blijken door zelf voor te gaan met de aanwijzing eener som voor de oprichting, daarvoor alleen en dus voor eens; 2 dat- ten einde duidelijker blijke hoe aeze zaak gelijk zoovele andere goede instellingen m Alkmaar, door dit Departement onzer Maatschappij is op het getouw gezetalle pogingen tot de oprichting doch ook tot deze alleen dezer museum-akademie ot wil men opleidingsschool met modellenaan een commissie worde opgedragen, uitsluitend uit e- den des Departements bestaande en 3. dat zoodra de poging tot die oprichting mocht zijn ceslaagd uw Departement zich verder geheel van die zaak losmake. - De kracht onzer Afdeehng ge doogt niet, dat ze verdere verantwoordelijkheid op zich neme. Het is de geest onzer maatschappij aan het goede den stoot te geven, maar te willen dat het op zich zelf sta, zoodra het zijn levensvatbaarheid heeft bewezen doch daarna de moederinstelling te zware opofferingen zou kunnen kosten^Emdeiijk wat plaats gehad heeft, vroeger met.deJMJaarschool, kortelings met de bad- en zweminnchtiHgT&ewijst, dat ook door u voor dergelijke ondernemingen deze de meest geschikte wordt weg geacht. Een „afloopende commissie" uitmakendverzoenen ondergeteekenden na het uitbrengen van dit rapport als de hun opgedragen taak volbracht hebbende te wor den beschouwd zoodat de commissie waarin zij ver- eenigd zijn worde ontbonden. DUITSCHLA^D. Bij de troonrede, waarmede graaf Stolberg namens den Keizer den 15 den Rijks dag opende, werd de onmiddelijke indiening der staats begroting aangekondigd. Verder hield zij in dat in de°tot dusver verkregen economische en geldelijke uit komsten de bonds-regeeringen eene aanmoediging zagen tot verdere verwezenlijking van de hoofd-gedachte der belasting hervorming en zoodoende naar de geldelijke zelfstandigheid des Rijks te trachten en aan de bonds staten de middelen te verschaffen tot vermindering van drukkende lasten en verbetering van den toestand der arbeidende klassen. Aangekondigd werd de indiening van wetsontwerpen betreffende het zegelde brouwe rijen, werklieden-verzekering (om de sociaal-democratie tegen te gaan), de verzorging van de door de rijks ambtenaren nagelaten betrekkingen en bestraffing van in dronkenschap gepleegde misdrijven. Omtrent de buitenlandsche zaken werd het volgende gezegd„Het duitsehe rijk verheugt zich in vredelievende en welwil. (20) (Naar het Hoogduitsch.) In het salon begon Eduard ijverig met den stoffer de schilderijen aan den wand en paar meubels schoon te maken maar daar er een paar sneeuwvlokken in de veeren waren blijven hangenliet dit werktuig waar het raaktenatte sporen na. Gelukkig dus voor den heer Martens' eigendommenwerd Mirski spoe dig van zijne bezigheid afgeleid door den schellen klank der huisbelwaarna hij snel naar voren liep en de voordeur opende. Hij begroette den binnentredenden met eene beleefde buiging, want het was niemand min der dan de oberkellner uit het hotel de Rrusse wien een huisknechtdie een zwaar beladen mand droeg op den voet volgde. „Daar zijn we eindelijk zeide de eerste, terwijl hij met behulp van Eduard zich van zijn overjas ontdeed. Daarna opende de jeugdige bediende de deur van de aan het salon grenzende eetzaal die de oberkellner vroolijk in de handen wrijvend wegens de aangename warmte die daar heerschtebetrad, en toen den huis knecht wenkte hem te volgen. „Dat ziet er hier gezellig uit", knikte hijhet hoogeruime vertrek rondziende datofschoon 't nog vroeg in den namiddag wastoch reeds door een van het midden van 't plafond afhangende lamp maLig ver licht werd terwijl de donkergroene gordijnen voor beide vensters reeds waren dicht geschoven. De wanden der kamer waren met een leverkleurig behang bekleed waarop de breede vergulde lijsten van den spiegel en een paar schilderijen in olieverf zeer voordeelig uit kwamen. De laatsten stelden huiselijke tafereeltjes en jachtavonturen voor, wel geene oorspronkelijke stukken, maar goede copy en van bekende meesters. Verder voltooi den een paar hertengeweien de versiering van den wand. Hertengewei was ook de stof waaruit de fraaie hang lamp was vervaardigd, benevens het tweetal kandelabres, die met twee zilveren champagne-koelvaten tussehen een paar hooge kristallen bekers en middeleeuwsche drinkschalen op het buffet prijkten. Het buffet zelf was van echt glanzend ahornhout met een paar donkerder tin ten van hout ingelegd en eenvoudig maar smaakvol met eenig lof- en snijwerk versierd. In denzelfden trant en uit dezelfde houtsoort was de tegenover het buffet staande kast bewerktwaarop eene prachtige cassette van zwart glimmend ebbenhout met zilveren hengsels en sloten. Indien we hier nog bijvoegen dat de vloer was bedekt met een zeer fraai geweven, bont gekleurd brusselsch tapijten dat een groen marmeren, zeshoe kige kachel van oudduitschen vorm eene aangename warmte door de kamer verspreidde, zal zeker een ieder het met den oberkellner eens zijn als deze verklaart, dat de eetzaal „recht gezellig" was. „Uw heer heeft mij gezegd," wendde dit gewichtig personage zich thans tot den jongen Eduard „dat gij de sleutels en voldoende instructies van hem ontvan gen hebt." „Zekerbevestigde Eduard en haalde meteen uit de zak zijner livereijas twee aaneengebonden sleutels te voorschijn waarmede hij de deuren en vervolgens de schuifladen van het bufiet opende „hier zult gij alles vinden wat noodig isvoor zoover gij het zelf niet hebt medegebracht." „Hoeveel couverts?" vroeg de oberkellner, het hel dere damasten tafellaken over de tafel uitspreidend. Graaf Zeek een luitenant v. Pleissenbach twee telde Eduard„baron Krall drie de heer Garolin vier „Hoe komt die er bij mompelde de oberkellner halfluid. „De lange Israël vijf," ging de kleine bediende voort. „Wie?" vroeg de oberkellner verbaasd en liet van schrik bijna den stapel borden vallen, die Eduard hem had overgereikt. „Wie? de heer Is-ra-el? „Och zoo noemen zij den langen adjudant v. Wal sing verklaarde Eduard bedeesd. Ontstemd schudde de oberkellner het hoofd. „Al noemen zij hem zoo dat wil zeggen de heerendie met hem omgaan komt het in geen geval te pas, dat gij u dergelijke vrijheden veroorlooft. De heer v. Wal sing is dus de vijfde. Uw heer is numero zes wordt er verder nog iemand verwacht Ik heb anders niemand uitgenoodigd," lachte Eduard. De gebieder van het bediendenpersoneel van het hotel de Prusse schudde ten tweede male dreigend het hoofd, terwijl de huisknecht achter den rug van zijnen chef met het lachen van Eduard instemde. Het tafeldekken werd toen snel en zwijgend volbracht, waarna de ober kellner aan Eduard vroeg „De heer v. Martens sprak mij van een tafelornementhet moest een zeer oud erfstuk zijner familie zijn. Weet gij wat het is en waar het staat Eduard opende eene tot zoolang gesloten gebleven afdeeling van het buffet en nam er een zorgvuldig in dunne witte zijde gepakt hoog voorwerp uit. Het scheen zeer zwaar te zijnwant het manneke had blijkbaar moeite, het op de tafel te zetten. Toen het omhulsel was weggenomen vertoonde zich een uit zilver gedre ven afgeknotten boomstam waarop een dierden rug gekromd als tot een sprong gereed, met groote loe rende oogenzat. De oberkellner plaatste het ornement midden op de tafelna het met een kennersblik nauwkeurig te heb ben bekeken. „Wat zou dat voor een dier zijn vroeg hij „voor een vos is het te klein.' „Toen de heer v. Martens het onlangs aan zijnen vriend Garolin liet zien antwoordde Eduard „zeide hij dat het een edelmarter was, het zinnebeeld in zijn geslachtswapen. Ziet gij welhier onderaan is het wapen," ging hij voort en wees daarbij den oberkellner

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1881 | | pagina 1