EEN EDEEMARTER. No. 28. Drie en tachtigste Jaargang. 1881. Z OIV I) A G 6 MAART. Een brief aan den heer Bright. FEUILLETON. •s Prijs der gewone Advertentiën: Dit nummer beslaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Officieel (Scbccltc, IR 14 96 IJ 84 van alle Haten en ti*cwigten Onder goede vrienden. IIA AR SC Hl! COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag-en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk 1, De 3 nummers O 06. Van 15 regels 0,75; iedere regel meer f O,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. SCHULDVORDERINGEN TEN LASTE VAN HET RIJK. I)E COMMISSARIS bes KONINGS in Noorüholland herinnert alle autoriteiten en een ieder die daarbij belang beeft, aan de bepalingen der wet van 8 November 1815 (Staatsblad n°. 51), en aan den inhoud van art. 29 der wet van 5 October 1811 (Staatsblad n°. 40) betreffende de verevening van schuld vorderingen ten laste van het Rijk met aanbeveling om zoo danige schuldvorderingen zoo spoedig mogelijk, immers vóór den 1 Julij aanstaandein te dienenaangezien aan die wetsbepa lingen zoo nu als in het vervo'gstipt de hand zal worden ge houden. Haarlem, De Commissaris des Konings voorn., 1 Maart 1881. SCHORER. in het IJklokaal, in het Victoriepark te Alkmaar, voor de Ie Alkmaar wonende neringdoenden, alle werkdagen, tot en met 27 Maart, van des vooriniddags 10 tot des namiddags 3 uur. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter openbare kennis herinneren naar aanleiding der bepalingen van arfr. 9 van het dat de militieraad in dit district zijne eerste zitting, bestemd tot bet onderzoeken der redenen van vrijstelling van lotelingen dezer gemeente, zal houden ten raadhuize der gemeente HOORN, op Maandag 14 Maart e.k., des voormiddags ten il uur. Burgemeester en W et houders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE' PON'T. 26 Eeb. 1881. De Secretferis NUHOUT VAN DER VEEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene kennisdat bet, le siippletoire kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1880, door den Ge meenteraad in zijne op gisteren gehouden vergadering vastge steld gedurende 8 dagen na heden ter gemeente-secretarie ter lezing is nedergeleglbinnen welken tijd ieder aangeslagene op dat kohier tegen zijn aanslag bij Gedeputeerde Staten, op ongezegeld papier, in beroep kan komen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 3 Maart 1881. De Secretaris, NUHOUT VAN DER VEEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene kennis, dat op de gemeente-secretarie ter lezing is gelegd de staat, vermeldende, volgens art. 81 2» lid der wet op het lager onderwijsde namen der kinderen boven de 6 en beneden de 12 jaren, die niet gevonden zijn bij ver gelijking van de lijsten der op 1 Januari 1881 schoolgaande kin deren met die der zich op dat tijdstip in de gemeente bevon den hebbende kinderen. Burgemeester en JPethouders voornoemd AlkmaarA. MACLAINE PONT. 3 Maart 1881. De Secretaris NUHOUT van der VEEN. KENNISGEVING. Het HOOFD van bet Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR brengtop grond van art. 1 der wet van 22 Mei 1845 (Staats blad n°. 22) bij deze ter kennis van de ingezetenen der ge meente dat het kohier van het Patentregt over het 3e, kwar taal der dienst 1880/81, op 1 Maart 1881 door den Heer Provin cialen Inspecteur der directe belastingen in Noordbolland ex ■- cutoir verklaardop lieden aan den Heer Ontvanger der Rijks directe belastingen binnen deze gemeente ter invordering is overgegeven. Ieder ingezetendie daarbij belang heeftwordt vermaand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven ten einde alle geregtelijke vervolgingen, welke uit nalatig heid zouden voortvloeijen te voorkomen. Alkmaar, Ilet Hoo/d van het Bestuur voornd., 3 Maart 1881. A. MACLAINE PONT. P O L I C I E. Ter terngbekoming is aan het Commissariaat van Policie het navolgende voorhanden, als: 2 zakken, gevuld met erwten, een ring, waaraan 5 sleuteltjes, een stalen knip, inhoudende een halve centeen bosje touween wandelstok en een schil dersbeiteltje. Het lid der Engelsche Regeering John Bright is in en buiten zijn land een oude bekende en zijn naam heeft sinds vele jaijen een goeden klank bij allen die eerlijkheidwaarheid en gezond verstand onmisbare eigenschappen achten zoowel in staatslieden en diplo maten als in den eenvoudigen burger." Hij en Cob- den waren de groote apostelen der handelsvrijheid en de3 vredes. Hij heeft, zich tegen eiken oorlog verzet, dien Engeland gevoeld heeft. „Ik geloof zoo sprak hij tijdens den Krim-oorlog datals de regeering van dit land, zeentig jaren geleden, het beginsel van non-interventie had aangenomen in ieder gevalwaar hare belangen niet rtchtstreeks of op zettelijk werden benadeeldzij de armoede en het plegen van brutale misdaden veel had kunnen vermin deren d:e de regcenng bh liet volk onteerder.. Ons land had een lusthof kunnen zijn ieder huis van mar mer, en ieder persoon, die door onzen bodem gevoed wordtwelopgevoed en verstandig. Wij hadden min der militairen roem moeten hebben wij hebben Tra falgar noch Waterloo noodig gehad; maar wij hadden het groote voorbeeld van een Christelijke natie moeten geven vrij in hare instellingen hoffelijk en rechtvaar dig in haar gedrag tegenover alle vreemde Staten met een politiek, gegrondvest op de onveranderlijke grond slagen van Christelijke zedeleer."Bij een andere ge legenheid gaf hij zijne afkeuring te keDnen over het Engelsche beheer in Indië. De Onder-koningen of gouverneurs-generaal waren zijns inziens te groote, te machtige te eerzuchtige heeren die het land mede sleepten in kostbare ondernemingen en gevaarlijke oor logen. Men moest in Indië geen Keizerrijk stichten maar het land in een aantal zelfstandige presidentschap pen verdeelen die met elkander zouden kunnen wed ijveren in het goede en nuttigeen slecht geplaatste eerzucht zouden voorkomen. Hij was de voornaamste bemiddelaar, toen gedurende den Noord-Amerikaan- sehen oorlog Engeland zich beleedigd achtte door het gevaDgen nemen van twee afgevaardigden der zuidelijke Staten aan boord van een Britseh stoomschip, en de vrede tusschen Groot-Brittanje en de Vereenigde Sta ten werkelijk eenigen tijd in gevaar scheen. „Enge land mag trotseh zijn op een man aldus begon vóór eenigejaren een levensbeschrijving van den heer Bright dieniettegenstaande tijden en menschen veranderd zijnaltijd gebleven is wat hij was en nooit zijne poli tieke beginselen heeft verzaakt. Engeland mag zich gelukkig rekenen onder zijne inwoners een man te tellendie al3 kampioen voor het ware liberalisme als een volhardend politicus voor het heil van zijn vaderland heeft gearbeid terwijl anderen even dikwijls als de kameleon van kleur zijn veranderd. Deze John Bright nu is lid van het tegenwoordig Enge'sch ministerie. Hoe moet het dien man te moede zijn onder de tegenwoordige omstandigheden, onder de gebeurtenissen in Zuid-Afi'ika, waarvan ook bij de ver antwoording draagt. Dat hij veranderd zou wezen niet meer dezelfde zou zijn die hij zoo vele jaren is geweest ondanks de toejuiching of de beschimping des volks ondanks de vleitaal of de berisping der hoog- en hoogstgeplaatsten soms ondanks de afkeuring zijner geestverwanten wij kunnen het niet gelooven maar wat wel mogelijk wat bij den besten menseh mogelijk isdat is dat zijn oog tijdelijk is verblind door het ba- niergezwaai om hem heen dat zijn oor is verdoofd door het krijgsgeschreeuw in zijn nabijheid dat zijn kalme en heldere geest tijdelijk is ontroerd en verward door den onverwachtensnellen loop der gebeurtenissen die men te Londen niet schijnt te kunnen beheerschen en die den toestand dagelijks ingewikkelder maken dagelijks schier veranderen zoodat de plannen en voor nemens van gisteren niet meer passen op den stand der zaken van beden. Onder zulke omstandigheden is het woord van een vriend buiten de beslommeringen der regeering en daarom beter in staat tot een rustig, onbevangen oordeel, van hooge waardeen hij die het spreekt bewijst den verbijsterden staatsman een onschat- baren dienst. Dat goede woord is tot John Bright gesproken door Frederic Harrison in open brieven waarover wij onze lezers eenigo oogenblikken wenschten te onderhouden; doch toen wij ze nog eens overlazen, zagen wij in dat deze woorden te schoon te krach tigte juist zijn, dan dat wij iets anders zouden kun nen doen daD ze gedeeltelijk althans, zuiver en zonder eenige opmerking of bijvoeging teruggeven „Niemand schrijft Harrison is een warmer ver eerder dan ik van de groote dienstendie gij aan ons geslacht bewezen hebten van bet rechtvaardige, reine en standvastige voorbeeld dat gij zoo lang aan ons openbaar leven hebt gesteld. Toen een nieuw gouvernement de plaats innam van liet vorige dat ten (27) (Naar het Hoogduitsch.) XI. Een gerucht van heen en weder loopen in het salon stoorde v. Martens in zijne droefgeestige overpeinzingen. Het was zijn bediende Eduarddie zooeven teruggeko men was. Snel stond Erich op en schelde. Onmiddelijk trad Eduard het vertrek waar zijn meester zatbinnen. „Hebt ge wel eens eene reis gemaakt vroeg deze. „Ik geloof het wel, als kleine jongen ik kan er mij echter niets meer van herinneren." „Dan weet gij natuurlijk ook niet, hoe gij u opreis gedragen moet." „O, jawel. Toen ik nog in het hotel de Prusse was, heb ik meermalen reizigers naar het spoorwegstation begeleid en vaak voor hen een kaartje moeten nemen of voor hunne koffers moeten zorgen. Daarin zie ik geen bezwaar." „Zoudt ge het dus durven wagen, geheel alleen van hier naar Berlijn te reizen." „Zeker, zonder eenigen twijfel," antwoordde Eduard, wiens gelaat ophelderde bij het vooruitzicht van het genoegen dier groote reis. „Welnu, dan zult gij heden nacht te een uur met den sneltrein naar Berlijn vertrekken. Wat gij daar te doen hebtzal ik u naderhand zeggen. Maak u thans den korten tijd die u nog overblijft, vóór mijne gasten komen ten nutte, om alles voor de reis in ge reedheid te brengen. Haal uw kellnercostuum te voor schijn want in liverei moogt ge niet reizen, en pak het benoodigde linnengoed in mijn kleine reistavch. Maar haast u, want er blijft u niet veel tijd meer over." Vergenoegd lachend verwijderde zich Eduard, terwijl v. Martens, in gedachten verdiept, de kamer begon op en neder te loopen. „Op deze wijze is de jongen voorloopig uit den weg,'1 mompelde hij, „anders mocht hij den ouden Adam nog eens onder de oogen komen, en dan viel mijn geheele plan om van zijne slavernij bevrijd te worden op eens in duigen. Hij voert weer iets in zijn schild die oude gluiper en daarom is de grootste voorzichtigheid noodzakelijk." De schelle klank der huisbel Irak deze alleenspraak af. Onmiddelijk daarop diende Eduard den heer von Garolin aan. Geen spoor van de neerslachtige uitdrukking van zooeven was meer op v. Martens' gelaat te ontdekken, toen hij den jongen musicus te gemoet ging. „Daar doet go goed aan waarde Garolinzeide hij hem de hand reikend, „dat ge wat vroeger komt, nu kun nen wij nog een half uurtje zonder getuigen gezellig praten. Hoe maakt het uw vriend Birzowski Zonder twijfel hebt ge hem toch heden middag gezien en gesproken." „Ik kom juist van zijn huis]," antwoordde Garolin terwijl hij meer uit gewoonte dan met voordacht op het stoeltje voor de piano plaats nam. „Is hij nog steeds zoo zwaarmoedig Garolin knikte. „Wat is toch de oorzaak van deze sombere gemoeds stemmingof maakt hij daarvan ook voor u, zijnen besten vriend een geheim „Juist vandaag is het ijs gebroken?" glimlachte Garolin. „Dat verheugt mij ter wille van Birzowski. Als hem werkelijk eenig ieed drukt, zal hij het des te gemakke lijker dragennadat hij zijn hart voor eenen goeden vriend heeft uitgestort." „Zijt gij in 't geheel niet nieuwsgierigte weten wat hem zoo ter neder sloeg „Ik verondersteldat Birzowski zijne mededeelingen alleen voor u bestemd heeft." „Toch niet. Hij heeft mij zelfs verzocht, er u over te spreken. Hij hoopt en verwacht van uwe ondervin ding en levenservaring eenen goeden raad." „Zeer vleiend voor mij. Ik hoop dat ik in staat zal zijn hem die te geven. Tot welke cathegorie behoort Birzowski's leed Indien het niet hem betrofzou ik veronderstellen dat het de liefde was. Maar Birzowski en verliefd dat zijn twee zaken die niet samen gaan." „En toch is het zoo." „O dat is aardig." „Birzowski noemt het anders. Zijne liefde wordt niet beantwoord, en hoe meer zijne hartstocht aanwakkert, des te dieper krenkt hem de meedoogenlooze volhar ding waarmede het voorwerp zijner liefde hem afwijst. Dus komt zijn lot ongeveer met het uwe overeen, arme vriend Garolin's oogen schitterden met een zonderling vuur. „Neen antwoordde hij noem mij niet zoo ik ben niet arm of beklagenswaardig. Ik heb u reeds meer malen gezegd dat gij u vergist in de gevoelens die ik voor mevrouw van Pleissenbach koester. Er is in derdaad een tijd geweest waarin ik meende te zullen bezwijken onder den last mijner hartstochtdoch dat is voorbij en vergeten. Indien Georgine mij hare hand geschonken had ware zij de mijne geworden ach de taal is niet rijk genoeg om het geluk te be schrijven dat haar bezit mij zou hebben verschaft Maar dat heeft niet mogen gebeuren, onze wegen heb ben elkander eerst gekruisd toen zij reeds aan een ander toebehoorde en er blijft mij niets anders over dan stil te berusten in mijn lot." Een poos zwegen beiden, terwijl v. Martens den mu sicus van ter zijde spottend aanzag. Eindelijk hernam Garolin „Bij Birzowski is 't een geheel andere zaak. Niets

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1881 | | pagina 1