ftuitcttliutb tigd en dat het prestige van de Britsche vlag hersteld moet worden juist zooals de koppige Koning en de vrienden des Konings, in 1774 praatten. Maar meent gij dat het volk van Engeland zoo praatof het volk van Schotland en Ierland, of de mannen die den heer Gladstone en u verleden jaar het roer in handen gaven? Neen! Gij zijt geen „Koningsvriend," geen officieel verdediger van deze ruwe en brutale leer Maar wat zijn dan uwe redenendat gij mede uwe goedkeu ring hecht aan het„onder den voet met de rebellen"? Laat ons ze hooren. Sta op te midden van uw volk, dat u naar het parlement zond en zeg ons, in uwe eigen grootscken, eenvoudigen trant, waarin hier dan toch Let moeten ligt." Erederik Harrison wil gaarne erkennen dat een gou vernement en eene partij gebonden zijn door vele om standigheden die zij zeiven niet in het leven riepen dat zij veel moeten opofferen, in veel zich schikken moeten naar de eisehen eener onverbiddelijke noodza kelijkheid. „Doch," laat hij er op volgen, „er zijn enkele politieke handelingen, zóó diep onzedelijk, dat geen wijs en eerlijk staatsman ze al schouderophalend kan ter zijde schuiven onder de categorie van het „noodza kelijk kwaad". Zulk eene handeling is dit blinde besluit om de Hollandsche Boeren onder den voet te stampen, en de zoogenaamde rebellie te verpletteren. Want zij zijn geen rebellen. Deze oorlog is een veroveringskrijg. Wij hebben geen recht op de Transvaal; wij hebben er geen belangen; wij hebben er geen eerlijke plichten te vervullen." „Waarom dan zetten wij met alle macht deze domme, moedwillige en wreede gewelddaad voort? Waarom, van alle Engelschen, zijt gij, mijnheer gij met uwen onbevlekten roem van vrede en ge-echtigheid waarom zijt juist gij en de heer Gladstone de voorsten in een ministerie dat door bloed wadende is naar niets? Er valt slechts één woord te spreken. Doe langs den draad het bevel flitsen om het zwaard op te steken laat hunne onafhankelijkheid aan deze menschen terug gegeven worden en alles is gevonden. Om het murmureeren van de imperialistische vuurvreters be hoeven wij ons toch niet te bekreunen. Indien wij burgers den oorlogshond niet in bedwang kunnen hou den, wanneer wij niet verkiezen te vechten laat ons dan ook nooit meer een woord reppen over den volks wil en de liberale partij „Mijnheer Bright gij hebt nu bijna 40 jaren lang te midden van het Engelsche volk pal gestaan als een der groote levende getuigen voor gezond verstand en een rein geweten. Wij vragen u daarom in alle eer en vertrouwen, ons aan te toonon hoe deze bloedige overweldiging der Transvaalsche Boeren met het gezond verstand overeen te brengen, en met een rein geweten te verantwoorden zij." Zulke taal doet het hart goed en de vele stemmen in Engeland, die er mee instemmen, bewijzen ons, dat wij aan den gezonden zin van het Britsche volk nog niet behoeven te wanhopen. Mannen als Bright en Gladstone kunnen voor zulke taal niet doof blijven en zelfs wanneer zij den stroom die tot nog toe de meer derheid modesleeptniet kunnen keeren dan zouden zij de zaak die zij gedurende hun gansche leven naar hun beste weten hebben voorgestaande zaak van het recht, van de vrijlieid, van de eerlijkheid en het ge zond verstand een groote dienst bewijzenindien zij weigerden deel uit te maken van eene regeering die afwijkt van den goeden weg, waarop zij zoovele jaren het Engelsche volk met krachtigewelsprekende taal hebben gewezenwaarop zij bet Engelsche volk tot nog toe zijn voorgegaan. DUITSCBLAND. Den 2 werd de begrooting der posterijen door den Bijksdag behandeld. Op de klacht over de bepaling van het postverdrag met Nederland volgens welke de duitsche afzenders van postwissels en kwitantiën onverschillig of zij schuldenaars of schuld- eischers zijn het nederlandsche zegel moeten betalen antwoordde de postmeester-generaaldat het wegnemen dier bepaling tct heden alleen schipbreuk leed op de weigering van Nederland. Den 3 werd een voorstei van den afgevaardigde Mendel behandeld om de commissie voor de geloofsbrieven te belasten met het uitbrengen van een verslag over de ourogelmatighedenbij ver kiezingen voor den Bijksdag het meest voorkomende. Prins Bismarck nam deel aan de beraadslaging en ver klaarde zich ten sterkste tegen het uitoefenen van in vloed op de verkiezingen door ambtenaren. Verkiezin gen moesten volkomen vrij zijn. Eventueel misbruik van gezag moest aan de betrokken ambtenarenniet aan het hoofd der regeering geweten worden. Het bij den Bijksdag ingediende wetsontwerp rege lende de uitkeering van gelden aan weduwen en wee zen van burgelijke rijks ambtenaren bepaalt, dat bur- gelljke ambtenaren, uit 's rijks kas bezoldigd of wacht geld trekkende, met recht op pensioen of de voor hun leven gepensioneerden verplicht zijn, in die kas een weduwen en weezengeld te storten, ten bedrage van S van de bezoldiging, het wachtgeld of pensioen met dien verstandedat' wanneer de bezoldiging of het wacht geld meer dan f 5400 en het pensioen meer dan 3000 bedraagt, van het meerdere geene bijdrage wordt ge vorderd. Het weduwengeld bedraagt 1/3 van het pen sioen waarop de overledene recht had of zou gehad hebben ware hij op den sterfdag gepensioneerd. In den regel mag het niet minder dan f 96,en niet meer dan 960,— bedragen. Het weezengeld bedraagt voor kinderen wier moeder nog in leven is en bij het overlijden van den man tot weduwengeld gerechtigd was, voor ieder kind f/5 van het weduwengeld en voor kin deren wier moeder dood is of bij het overlijden van den man niet tot weduwengeld gerechtigd was, voor ieder kind 1/3 van bet weduwengeld. De ambtenaren, die vóór de afkondiging dier wet en terwijl zij in dienst waren ten behoeve van vrouw of kinderen voor eene lijfrente of kapitaal bij eene bizondere maatschappij ver zekerd waren en voor hen afstand doen van genoemde uitkeeringen uit 's rijks kas kunnen van die storting ontslagen worden. Prins Wilhelm met zijne vrouw aan zijne zijde hield den 1 na afloop der ontvangst van de personen en afgevaar digden, die met het voltrokken huwelijk hunne geluk- wenschen kwamen aanbieden, een aanspraak, waarin hij zijn inDigen dank betuigde voor de betoonde bewijzen van trouw en genegenheid. Beiden waren overtuigd, dat deze hulde bet huis Hohenzollern gold, want zij moesten eerst dc-or ernstige plichtsvervulling zooveel liefde verdienen. Het voorbeeld hunner grootouders en ouders zou hun echter tot richtsnoer zijn. Deze gelofte werd door hen afgelegd als een zwakke dank voor de betoonde bewijzen van gehechtheid en hij ver zocht overal in het land de verzekering over te bren gen dat bun geheele leven gewijd zou zijn aan de vervulling hunner plichten. De Nordd. Allg. Zeitung komt op tegen de beschou wingen van de verschillende bladen over de zending van graaf von Hatzfeid naar Constantinopel. Duitsch- lands belang in het Oosten bepaalt zich tot bet handhaven van den vrede, voornamelijk tusschen de mogendheden. De staatkunde van dat rijk had niet tot doel, om de leiding over en daarmede de verantwoordelijkheid voor de onderhandelingen te aanvaarden. De aan den gezant ge geven bevelen verhinderden niet het toetreden tct elk an der voorstelhet behoud van den vrede tot doel heb bende. Toen de engelsche gezant Goschen te Berlijn was, werd prins Bismarck zoowel door de engelsche als de andere regeeringen uitgenoodigd, zijne inzichten te doen kennen over de beste wijze waarop de gezanten te Constantinopel hun doel konden bereiken Prins Bis marck's antwoord was eenvoudig een raad als deskun dige waarmede alle mogendheden zich in beginsel ver- eenigd hadden. Of de overeenstemming tusschen de mogendheden werkelijke gevolgen zal hebben moet afgewacht worden, doch in ieder geval zal Duitschland daarvan het laatst de terugwerking ondervinden. Vervolg der Buitenlandsche berichten in het twetde blad. gronde ging op zijne loopbaan van misdaad en bloed vergieten toen voelden wij vertrouwen omdat gij er een zetel in bekleeddet. Het is eene eigenaardigheid van uw geloof (evenals van het mijne), dat gij aan vrede eene godsdienstige beteeken's hecht. Nochtanswat zien wij Oorlogen. Drie oorlogen in Africa. Ge wapende bezetting in Azië. Burgeroorlog op de komst in het eigen vaderland. „Onder die alle wil ik slechts spreken over den oor log in de Transvaaleen oorlog over welken schier elk Engelschman zich schaamt, maar die u en ons moet tegen de borst stuiten als in het bijzonder roekeloos doelloos en hartverscheurend. Gij toch walgt niet min der dan wij van het woeste kazerne-gezwets over het uitwisschen van onze nederlaag met bloed. Ook gij zijt beu gelijk zoo velen onzer, van „prestige", van „im periale belangen", van „redenen van staat" kortom, van de oudbakken formulen dezer woelige, eerzuchtige, opgeblazen ambtenaren. Weinigen beseffen dieper dan gij de ledigheid van die conventioneele betoogen die gouverneurs en secretarissen plegen aan te voeren wanneer eene sterke mogendheid voornemens is er eene zwakke onder den voet te treden. Zij zeiden dat de Boeren tevreden waren met het Engelsche bewind dat zij gevaar liepen van de Zoeloes dat zij' slaven- beulen wilden verachtelijke lafaards waren Het is gebleken, dat al deze diDgen gelogen zijn. Gouverneurs en officierentuk op eene „energieke" politiek leenden het oor aan hebzuchtige en onwe tende raadgeversen geloofden en herhaalden die booze inblazingen. Ministers in het moederland gaven al grommend toe. Zij „bedoelden" al wat billijk en gematigd was het was te laat om terug te keeren recht of krom het moest gebeuren. Later zou alles terechtkomen. „Gij echtergelooft gij nu nóg dat dit gebeuren moest? Meent gij dat het noodig wasdie Boeren tot vechten te sarren Hen uit hunne woningen te drijven hen hun land af te nemen den aanval door te zetten totdat wij eene overwinning zullen behaald hebben rood genoeg om het heete bloed van onze oifi- cieren te bevredigenen om de smet uit te wasschen, die zij zich verbeelden dat op hun trots geworpen is Die Boeren zijn mannen die gij moet achteneeren zelfs. Het zijn vrije rustige hard werkende landlie den die met fierheid zich houden aan hun oud geloof en zeden, en die uitgetrokken zijn in de wildernis, opdat zij een kerk en een Staat mochten hebben naar hetgeen recht en dierbaar is in hunne oogen. Zij die nen Godzou ik meenen op ongeveer dezelfde wijze als gij zij koesteren hetzelfde onwankelbare vertrouwen in hun eigen volksaard en in de overleveringen van hunne vaderen. Hun godsdienst en levenswijze zijn niet die, welke mij het meest aantrekken doch gij hebt ons vaak den eenvoud en de kracht er van doen zien. Om zo van vreemden onaangerand te houden hebben deze mannen bunne buksen gegrepenen voeren zij een waarlijk heldhaftigen onaf bankelijkheidsoorlog tegen de gedrilde troepen van een indringer. Gelooft gij dat de wanhopige moed dezer Boeren bij het afweren van onze veteranen, zonder geschut of oorlogstuig, „bet werk is van eenige weinige opruiers?" Dat hun land moet heroverd worden? Dat er zoovele honderden van hen moeten gedood worden en dat wij eerst daarna zullen mogen zien hoe genadig Hare Majesteit wezen kan „Ik weet, mijnbeer, dat uw hart in opstand komt tegen dit allesevenals uw verstandevenals geheel uw geweten en uw gemoed. Waren uwe voorouders mannen van Zuid-Afrika geweest, dan zoudt gij met al de uwen thans mede in den zadel zitten. Ik weet dat elke overwinning uwe ziel ineen doet krimpen onver schillig of er aan den kant der soldaten of aan dien der Boeren de meeste dooden vallenMaar de kogelsdie deze slachting aanrichtenvliegen voort op uw bevel. Het moge indirect zijn, politiek ge sproken maar verantwoordelijk zijt gij. „Ik weet ook wat er gezegd wordt in de clubs, in het parlement, in de voorname wereld. Ik weet dat de Times eiken dag verkondigt dat de rebellie getuch- dwingt hemzich de liefde die hij eenmaal heeft op gevat te ontzeggen." „Wie is dan zijne uitverkorene?" „Eene dame uit liet circus." „Eiei En de naam „Wanda Sumiroff." „Wanda Sumiroff," herhaalde v. Martens, naden kend het hoofd in de rechterhand steunend. „Ik heb in langen tijd het circus niet bezochtkom mijn ga- heugen te hulp waarde Garolin. Is dat niet die aar dige kokette danseres „Pardon zij danst in 't geheel niet, zij is schoolrij- deres eD een bizonder bekoorlijke elegante figuur." „Juistthans herinner ik mij haar. En behandelt zij onzen armen Birzowski zoo slecht „Eigenlijk behandelt zij hem in 't geheel niet. En dat is juist het ergste. Ze ontwijkt hem op een in 't oog loopende wijze, hetgeen hem te meer verdriet doet, daar hij de eerlijkste bedoelingen der wereld heeft." „Dan is zonder twijfel goede raad duur ik ken er slechts één." „En die is?" „Geduld te hebben." „Dat heb ik Birzowski ook reeds gezegd," antwoordde Garolin goedig lachend, „maar hij gaf mij ten antwoord, dat hij meer dan genoeg geduld betoond had." „Meisjes, als deze Sumiroff," ging v. Martens voort, „hebben meestal zooveel teleurstellingen ondervonden, dat zijwaar 't eerlijke bedoelingen geldtvaak tot twijfelen geneigd zijn en er is dan een buitengewone volharding en onuitputtelijk geduld noodig, om haar van de oprechtheid onzer bedoelingen te overtuigen." Weer klonk de bel door het huis en kort daarop verscheen luitenant von Pleissenbach in het salon. Met in 't oogvallende hartelijkheid begroette hij den gast heer terwijl hij zich tegenover Garolin vergenoegde met een koelen hoofdknik en een droog„Goeden avondhetgeen v. Martens niet onging. Ook de andere gasten lieten niet lang meer op zich wachten. Eduard presenteerde theewaarbij de liee- ren niet verzuimden een goeden dosis fijnen cognac te voegen. „Zou liet waar zijn dat men Birzowski tot officier bevorderen wil vroeg graaf Zeek aan den langen adjudant. „Zeer waarschijnlijk reeds deze weekbevestigde Walsing. „Ondanks de ontelbare straffen, die hij heeft ondergaan?" „Bij al zijne gekke streken beeft hij zich naar de meening van den inspecteur van ons wapen aan geen enke'e onwaardige daal schuldig gemaakt," antwoordde de adjudant. „Van hooger hand schijnt deze promotie te zijn bevolen dewijl men er op gesteld isde leden van deze aanzienlijke poolsche familie in het corps offi cieren te behoudenzij 't dan ook als reserve-officier." „Overigens moet tot Birzowski's rechtvaardiging wor den gezegd dat hij zich in den laatsten tijd zeer in getogen heeft gedragen," merkte graaf Zeek op. „Ik geloof, dat zulks het gevolg is van zijnen omgang met umijnheer Garoliu." Bij de laatste woorden lachte Pleissenbach spottend, ja beleedigend zoodat de ritmeester hem verwonderd aankeek terwijl Garolin kalm antwoordde „Ik kan dat compliment niet aannemen graaf. De verandering in het gedrag van mijnen vriend is mij evenmin ont gaan als u, maar stellig is die geheel buiten mijn schuld ontstaan." v. Martens stelde voor de kaarten ter hand te ne men. Men schaarde zich om de speeltafeltjes en het toeval wilde dat de graaf met Walsing en Krall de eene partij vormdenterwijl aan het andere tafeltje v. Martens, Pleissenblach en de jonge musicus een plaats vonden. Eerst werd een partij whist met den blinde gespeelddaar andere gezelschapsspelen eerst later, na het souperaan de beurt zouden komen. De heer v. Martens speelde het eerst met den blinde en het viel hem niet moeielijk den eersten robber te winnen daar zijne tegenstanders in 't oogloopend ver strooid waren. Pleissenbach evenwel liet niet na op iedere font of onhandigheid, die door Garolin werd be gaan eene scherpe aanmerking te maken die de mu sicus zich echter stilzwijgend liet welgevallen zonder zelfs weerwraak te nemen bij Pleissenbacb's tekortko mingen in het spel. Toen echter de officier in de laatste partij van den robber met harten-vrouw cou peerde ofschoon de slag reeds aan Garolin waskon deze niet nalaten zoo beleefd mogelijk op te merken „Die troef hadt gij u kunnen besparen mijnheer von Pleissenbach." „En dat nog wel harten-vrouw voegde v. Martens er bij met een sarcastischen glimlach, let wel: de vrouw van uw hart. Durft gij die met zulk eene onverschil lige achteloosheid behandelen O als dat uwe vrouw eens wist Een donkere blos verspreidde zich over Pleissenbach's gelaat bij deze toespeling. Hij wierp een nijdigen blik op Garolin en beet hem toe: „Als de partij uit is, zal ik u bewijzen dat uwe berisping achterwege had kun nen blijven." „Dat zou u moeielijk vallen waarde Pleissenbach zeide v. Martens kalm terwijl hij zijne kaarten open legde, „want nu maak ik klein-sclilemm. Juist omdat gij uwe vrouw zonder noodzakelijkheid hebt uitgespeeld, is mijn boer vrij geworden. Ziedaar. Gij haalt geen enkelen trek meer." Verstoord zag Pleissenbach de kaarten naterwijl hij onrustig aan zijnen kleinen blonden knevel draaide, en dien mishandelde alsof bij alleen er de schuld van droeg. „Ik bad ook niet vooruit kunnen weten dat mijn partner zoo zwak in troef zou zijn bromde hij en de kaarten op tafel werpend, voegde hij er bij „Ik hoop dat de robber daarmede uit is." „Zekerknikte v. Marten3 de door hem behaalde punten te zamen tellend, „gij hebt uw robber van vijf tien verloren. Garolin nu is 't uwe beurt om met den blinde te spelen." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1881 | | pagina 2