No. 129 Drie en tachtigste Jaargang 1881 ZONDAG 30 OCTOBER. Groote Veemarkt Groote Paardenmarkt te Alkmaar, Een belastingplan. FEUILLETON. 16) Herfststormen. Prijs der gewone Advertentiën Dit nummer bestaal uit twee bladen. EERSTE BLAD. ©flüciëcl 05ebccltc. (e ALKMAAR, op Maandag 7 November 1881. Woensdag, 9 üovemlier 1881. ui. ALK1AARSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0.06. Van 15 regels 0,75; iedere regel meer ƒ0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brensen ter alsremeene kennisdat bij gelegenheid der groote Veemarkt op Maandag 7 November e.k. de GEWONE MAAN- OAGSCHE MARKT voor vette kalveren, schapen en varkens zal worden gehouden aan de GEDEMP1E NIEUWESLOOT en den KONINGSWEG. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 25 Oct. 1881. De Secretaris NUHOUT van der VEEN. De GEZONDHEIDSCOMMISSIE te ALK MAAR acht zich verplicht, nu het St. Nicolaasfeest weder aanstaande is, de in gezetenen te herinneren aan hare vroegere waarschuwing tegen het gebruik van verschillende overbodige versieringen op suiker goed en andere lekkernijen, zooals plakgoudde fraai groen gekleurde papiertjes, blaadjes enz. ter voorkoming van de na- deelige gevolgen, welke uit het gebruik daarvan, vooral bij kinderen, zouden kunnen voortvloeien. De Gezondheidscommissie voornoemd Alkmaar, C. J. DE LANGE, Voorzitter. 27 Oct. 1881. NUHOUT van der VEEN, Secretaris. P O L I C I E. Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie het navolgende voorhanden twaalf zakken gersteen portemon- naie met eenig geldeen parapluie met paarlemoeren langwer pige knopeen zwarte parapluieeen witte zakdoek met dito muts. De patentbelasting verdient volgens den heer Pier- son de voorkeur boven een algemeene inkomsten- of vermogensbelasting in de eerste plaats omdat zij ons het middel aan de hand geeft om ook te treffen het geen vreemdelingen in ons land door handel en bedrijf verdienen. Dat dit inderdaad een voordeel is, springt in 't oog. "Wij merken op dat „vreemdelingen" hier niet staat tegenover „Nederlanders", maar tegenover „ingezetenen". Men bedoelt er mee allen, die niet in ons land wonen of verblijfhouden. Een personeele belasting een inkomsten- of vermo gensbelasting wordt alleen geheven van de ingezetenen. Die buiten's lands woont en hier handel drijft, ot aan deelhouder is in een hier te lande gevestigde naam- looze vennootschap een spoorwegmaatschappij een reederij, een groote handels- of nijverheidsonderneming in den vorm van een maatschappij met aandeelen, zou dus bij de invoering van een algemeene inkomsten- of vermogensbelasting niets betalen wanneer daarin ook de handelswinsten werden opgenomen. Anders is het bij het patentrecht. Zoodra de vreemde koopman of fabrikant onze grenzen overtrekt en hier handel drijft, in persoon of door zijne agenten reizigers of bedien den hetzij al of niet voorzien van stalen of monsters, bestellingen opneemt, bestelde goederen aflevert, han delszaken vereffent of geldon ontvangt, wordt hij in de patentbelasting aangeslagen. Door alle maatschappijen of naamlooze vennootschappen, die de zeevaart, het drijven van handel of van fabriekenhet doen van verzekeringen, de visscherij de reederij of eenige aan het patentrecht onderhevige onderneming ten doel heb ben, wordt voorts als patentrecht twee percent betaald van alle uitdeelingen of dividenden der behaalde winst, onverschillig waar de aandeelhouders gevestigd zijn zoodat ook de buiten's lands wonende aandeelhouder zijn uitkeering niet ontvangt dan nadat daarvan twee percent aan onze schatkist is geofferd. En dat is bil lijk. In het algemeen hebben alleen de ingezetenen genot van onze staatsinstellingen, van onze openbare werkenstaatsspoorwegen en kanalenvan de maat- schaDpelijko orde en veiligheid en de rechtsbedeeling, waarvoor de Staat zorgten daarom wordt ook alleen van hen belasting gevergd om de kosten daarvan te bestrijden maar wanneer vreemdelingen hier handel komen drijven of wanneer zij, als aandeelhouders van hier gevestigde ondernemingenwinsten genieten van bier te lande gedreven industriedan hebben ook zij gebruikgemak en voordeel van al die zaken evenals de ingezetenen des lands, en mag ook van hen met alle recht eene bijdrage worden gevraagd voor de kas waaruit de kosten van aanleg en onderhoud worden betaald. Het zou dwaas zijn hen vrij te laten, en daarom verdient bet alle overwegingde patentbe lasting als afzonderlijke belasting op de handelswinsten te behouden naast een belasting op de overige inkomsten. Dit staat vastdat de patentbelasting volgens an dere maatstaven moet berekend worden dan thans. Voor den handel en de ondernemingen op ruime scha il wordt het best geacht een heffing van de zuivere on dernemingswinst maar boe moet het met de kleine neringdoenden en ambachtsliedenvan wie bezwaar lijk behoorlijke boekhouding kan geëischt worden De heer Pierson geeft ten hunnen aanzien de voorkeur aan een aanslag naar uitwendige gegevensen als tweeden grond voor het behoud van het patent geeft hij op dat dit het beste middel is om ook hen die in deze kleine takken van handel en nijverheid een be staan vinden en die moeilijk onder een inkomsten- of vermogensbelasting kunnen gebracht wordenop ma tige wijze te belasten. Hij wijst op de tabellen n°. 6, 7 12 van de patentwetdie de winkelierskramers en vreemde kooplieden ambachtslieden en werkbazen betroffen te zamen 218,331 personen, die met elkan der 674,380 patentbelasting betalen of elk gemid deld 3,09. Vooral in ons land bestaat er zijns in ziens een afdoende reden om deze personen aan een geringe patentbelasting te onderwerpen. Het is hier het land niet voor accijnsen en inkomende rechten; en ofschoon de heer Pierson zich ten aanzien van de be staande belastingen van deze soort vrij conservatief verklaart, blijkt voldoende dat ook bij weinig kans ziet om er andere bij te voegen. Bepaaldelijk verklaart hij zich tegen de invoering van twee accijnsen waarover ook hier te lande dikwijls is gesproken en die elders zeer veel opbrengen namelijk een belasting op de ta bak en de koffie. De bezwaren daaraan verbonden acht hij in ons handeldrijvend land te groot. Werden zij ingevoerd dan zouden zij echter vooral eeu belas ting zijn op den kleinen burgerman. Welnu, zegt hij, moet om bijzondere redenen de kleine burger ia ons land bevrijd blijven van deze belastingen die hem in andere landen drukken laat hem dan een gering pa tentrecht betalen. Eindelijk is behoud van een verbeterde patentbelas ting zeer wenschelijk in het belang der gemeenten. "W at omtrent het verschil tusschen inkomsten- of ver mogensbelasting en patentrecht is opgemerkt ten aan zien van de ingezetenen des rijks en de vreemden, geldt evenzeer ten aanzien van de ingezetenen der ge meenten en de elders wonenden. Meer en meer wordt het onder kooplieden en industrieëien gewoonte hun woonplaats te vestigen buiten de groote gemeenten waar zij hun zaken drijven. "Vroeger voldeden zij aan de zeer verklaarbare begeerte om van de buitenlucht en schoone omstreken te genieten door een verblijf gedurende de zomermaanden op hunne buitenplaatsen; de spoorwegen hebben het mogelijk gemaaktvoortdu rend te doen wat esrtijds slechts tijdelijk kon geschie den. De Amsterdamsche koopman of fabrikant gaat te Haarlemte Bioemendaal of te Hilversum wonen. Een spoorwegritje van een half uur is geen bezwaar en hij woont er ruimer en aangenamer voor hetzelfde geldsoms zelfs voor minder dan hij te Amsterdam moest uitgeven maar ook al kost het wat meer, zijne inkomsten laten die meerdere uitgaven gemakkelijk toe. Nu, niemand wil hem in zijn vrijheid beperken maar bij is nu ook geen ingezetene van Amsterdamen draagt dus niet bij in de directe belastingen die daar van de ingezetenen worden geheven in de opcenten op het personeel alleen naar de betrekkelijk geringe huurwaarde van zijn kantoor en van dat gedeelte van zijn pakhuis of fabriek die tot woning of ander huis houdelijk gebruik wordt gebezigd. Toch verdient hij in de groote handelsstad zijn gelddrijft er zijn handel of fabriek, en maakt er gebruik van al die inrichtingen X. Karei had zich behagelijk op de sofa in het kan toor uitgestrekt en was bijna oogenblikkelijk in dien toestand van waken en droomen gekomendie na groote lichamelijke inspanning den slaap pleegt vooraf te gaan. Nog gingen in bonte en ordelooze rijen de gebeurtenissen der laatste dagen voor zijnen geest voorbij. Hij hoorde nog het tumult dier opge hitste arbeidersdaartusschen Anna's stem die hem weenend smeektehaar uit haar vaders huis te ont voeren. Maar, hoe vreemd. Dat was niet Anna, maar mevrouw Reimann, die met doodsbleek gezicht en door natte kleederen handenwringend voor hem stond en hem smeektenaar de stad te ijlen en haar kind te redden dat de beide wolfshonden wilden verscheuren. Daarna bevond hij zich op eens in het kleine straatje in de benedenstad. De huizen zagen er zoo verlaten zoo uitgestorven uitdat hem een plotselinge vrees over viel of Anna nog wel thuis zou zijnof dat zij misschien ook naar America was uitgewekenevenals de anderen en hij opende de lippen en liet het afge sproken fluitje hooren zoo luid als hem slechts moge lijk was. Verschrikt opende hij de oogen. Het was hem als hoorde hij buiten een langgerekt gefluit. In het eerste oogenblik wist hij niet waar hij zich bevondmaar voelde toch dat zijn hals als verstijfd was en eerst een nauwkeuriger onderzoek deed hem bemerken, dat hij niet thuis in bed maar op de sofa lag. Juist, hij was in het kantoor van de fabriek! „Die beroe-de kanapédacht hij „de leuning is zoo hoog dat mijn hals er stijf van wordt. Ik zal mijn jas uittrekken en die als kussen gebruiken. Bevriezen zal ik toch wel niet, want het is bier nauwelijks uit te houden van de hitte. „En wat heb ik toch vreemd gedroomd," mompelde bij slaapdronken, terwijl hij zijn jas uittrok en, na hem te hebben samengevouwd, onder zijn hoofd schoof, „verbazend vreemdik droom toch anders niet maar er is van daag ook zooveel vreemds gebeurd." Tegelijker tijd vielen hem de oogen weder toe. Toen hij op het punt was weder in te sluimeren trof een geluid zijn oor, alsof voorzichtige schreden de trap afkwamen. De jonge arbeider werd plotseling geheel wakker en richtte zich op. Juist deed de klok der fabriek langzaam en plechtig twaalf slagen hooren. Een lichte huivering overviel hem. Alle spookge schiedenissen die èn moeders èn tantes hem vroeger verteld hadden kwamen hem weder voor den geest en het hart klopte hem in de keel. Terwijl hij zoo ingespannen luisterde herinnerde hij zich met schrik dat hij vergeten had de deur van het kantoor te sluiten. "Weêr hoorde hij het'elfde, maar nu dichter bij en luider en vervolgens een geluid alsof twee stalen in strumenten tegen elkander werden geslagen. Dat kende hij als werkman in een ijzerfabriek zeer goed daar was geen twijfel mogelijk en het was voor hem zoo weinig bovennatuurlijk dat plotseling zijne gedach ten eene andere richting namen 6d hij zich over zijn bygeloovige vrees begon te schamen. „Wanneer het eens een dief wns?" dacht hij, „die binnengeslopen is om de kas te bestelen. Morgen is het betaaldag en er is dus veel geld in." Door deze gedachte kreeg hij ai zijn moed terug. Met een wezen van vleesch en been zou hij het wei klaar krijgen. Terwijl dit alles hem bliksemsnel door het brein vloog had de nachtelijke bezoeker de deur bereikt. Een hand greep de deurknop, de deur werd vervolgens geopend en een lichtstraal viel naar binnen® Nu wist Karei met wieu hij te doen had. „Wacht, schelm," dacht hij, kom maar binnen, je zijt in mijn macht." Dit zeggende verborg hij zich achter de kachel om een geschikt oogenblik af te wach ten om zich op den inbreker te werpen. De dief scheen verwonderd de deur open te vinden en daarom iets te vreezen, want hij bleef een oogenblik luisterend op den drempel staan. Toen opende hij de deur geheelliet het licht van de lantaarn die hij aan den gordel droegin de kamer schijnen en eerst nadat hij zich overtuigd had dat er niemand binnen was, liep hij snel op de brandkast toe. Hij scheen haast te hebben, want zonder een oogen blik toevenszette hij een breekijzer tusschen de ver sierselen die op de deur der brandkast waren aange bracht en die het sleutelgat verborgen juist op de plaatswaar twee gebronsde lijsten elkander raakten. Het scherpe, stalen instrument schoof na eenige krachts inspanning in de slechts voor bekwame oogen te be merken naad, toen volgde een kort en scherp gekraak, doch op hetzelfde oogenblik vernam men een ander geluid en een krachtige vuist pakte den inbreker in den nek. „Dat zal je laten spitsboef?" riep Kareidie met een sprong achter de kachel vandaan gekomen was. De inbreker zonk van schrik en ontsteltenis bijna op de knieën maar op hetzelfde oogenblik sprong hij als een veder op en wierp zich op zijn aanvaller, terwijl hij met het breekijzer een woedenden slag naar zijn tegenstander deed. „Schurk riep Kareien beiden vielen al worste lende op den grond. Het licht ging uit en diepe duis ternis heerschte in het vertrek. Men hoorde alleen het vloeken en steunen der werklieden. De jonge arbeider voelde hoe het bloed hem over het gezicht stroomde. Hij wistdat het zijn eigen bloed was, en dat het uit de wondë vloeide, die de inbreker hem geslagen had. Met de eene hand had hij de ree ter van zijn tegenstander gepakt, de andere omklemde met een ijzeren greep diens keel.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1881 | | pagina 1