No. 144.
Drie en tachtigste Jaargang.
1881.
ZONDAG
Ix DECEMBE R.
Onze oorlog met Atjeh.
FEUILLETON,
14) Het rif van Kitty Hawk.
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
©fliciëcl (Scheelte.
Tweede Afdeeling.
JO)
UKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door
het geheele Kijk f 1,
De 3 nummers 0 06.
Van 15 regels 0,75; iedere regel meer f 0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. COS-
TER ZOON.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen in voldoening aan art. 5 der wet van 28 Augustus
1881" (Staatsblad No. 97), ter openbare kennis
dat bij hen zijn ingekomen van de volgende personen ver
zoekschriften waarbij vergunning gevraagd wordt om in de
bij ieders naam vermelde localiteitsterken drank in het klein
te mogen verkoopenals
Volg- Naam van den ver- Aanbieding der
numm. zoeker. localiteit.
1 C. Peperkoorn,wed. II. Hazes, Luttik-Oudorp 49 en Enidsen 80.
2 C. Mooijman, Laat A 141.
3 T. Korn Voordam 3.
4 J. B. Bongeeged. Nieuwesloot 33 en 34.
5 P. N. BontOudegracht, A, 167.
6 E. S. G. Henning, Verdronkenoord, C, 71.
7 M. H. Zonneschein, wed. C.
Verhoeve, Oudegracht, A, 212.
8 C. M. Swaerts, wed. C.
Reekers, Boterstraat, 17.
9 J. Smit, Breestraat, 38.
10 J. Admiraal, Ritsevoort, 21.
11 J. Hoek, Heerenstraat, 6.
12 G. de Vries, Bierkade, 1.
13 J. van Leuven, gedempte Nieuwesloot, 12.
14 A. Pijper, Kennemerstraatweg, E, 39.
15 J. Wintering, weduwe W.
Pommer, Zeglis, E, 148.
16 J. Mulder, Oosterburgstraat, 35.
17 H. J. Bokhorst, Kooltuin, 12.
18 W. J. H. RöhlNieuwstraat, 8.
19 J. B. Collier, Schapensteeg, 2.
20 J. W. van der Meulen, Laat, A 90.
21 W. H. Matthijsen, gedempte Nieuwesloot, 31,
22 B. Nagelhout, Houttil, 44.
23 0. Schoenmaker, Klein Nieuwland, 8,
24 A Telleman, Luttik-Oudorp, 51.
25 P. M. V. Zervas, Voormeer, 7.
26 T. Kraakman, Verdronkenoord, C, 68.
27 C. J. Ruland, wed. E. P. -•<
E. M. L. Lissone, Waagplein, 1.
28 H. Wit, Geestersingel, E, 357.
29 J. Jannes, Stationsweg, E, 399.
30 C. KeldermanHeiligland, 20.
31 C. M. Luyckx, Dijk, 11.
32 N. Alleman, Luttik-Oudorp, 24.
33 S. de Groot, Heiligland, 17.
34 C. Koetsveld, Waagplein, 4.
35 T. Harp, Geesterweg E, 375.
36 J. van der HaagenChoorstraat, 25.
37 A. L. Switzar, Lombardsteeg 5 en gedempte
Nieuwesloot, 11.
38 G. Boersen, Zevenbuizen, D, 3.
39 N. J. Al, Laat, A, 32.
40 A. Peperkamp, Breestraat, 19.
41 M. Preijer, Voordam, 8.
42 B. DumansHof, 7.
43 K. Groot, Bierkade, 7.
44 J. Schouten,. Voormeer, 3.
Volg- Naam van den ver- Aanbieding der
numm. zoeker. localiteit.
45 C. A. Schroder, Enidsen84.
46 J. Hazes, Geestersingel, E, 370.
47 C. H. HemesathScharlo, E, 312.
48 C. Admiraal, Gedempte Nieuwesloot, 85.
49 C. Mooij Noordervaart (Omval), E, 60.
50 A. G. T. Lievendag, Gedempte Nieuwesloot, 43.
51 J. Kuijs, Houttil, 37.
52 C. de Veer, Breestraat50.
53 J. G. de Veer, wed. H. K.
SpanjaardtWaagplein5.
54 E. Schmidt, Verdronkenoord, D, 62.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
3 Dec. 1881. L)e Secretaris,
NUHOUT van der VEEN.
De navolgende personen worden opgeroepen zich ter secre
tarie dezer gemeente aantemelden
JAN DE WIT, geb. te Zuidscharwoude31 Dec. 1863, en
CORNELIS ROODENBURG.
P O L I O I E.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie het
navolgende voorhanden eenige kaasdekken, een bonte boezelaar,
een rozenkrans, een rood kinderschoentje, een rood kindermofje,
een gouden ringetje met rood steentje, een bloedkoralen armbandje
met gouden slotje, een zwartbonte hond, een zwart tibé boe
zelaar, een moirée boezelaareen stalen bril in étuieen zak,
gevuld met vale erwteneen zak met gerst, twee schoorsteen-
hoeden gevonden in de Pastoorsteeg.
ii.
Het gezantschapdat volgens het besluit van den
Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 31
Augustus 1872 naar Atjeh zou worden gezonden, kreeg
in last den Sultan onder het oog te brengen dat de
voortdurende vijandelijkheden tussc-hen de staatjes die
aan Atjeh onderhoorig waren de veiligheid orde en
rust aau de kusten in die mate v stoordendat han
del en scheepvaart groote nadeelen ondervonden dat
sommige staatjes daarom de bescherming van het Neder-
landseh gouvernement hadden ingeroepen dat Neder
land verplicht was voor orde en veiligheid te zorgen
en het welbegrepen belang en de zelfstandigheid van
Atjeh vorderden zich niet te verzetten tegen een nau
wer verbond met Nederland en zijne goede diensten
om de onderhoorigheden tot haar plicht te brengen.
De gezanten moesten een overeenkomst met den Sultan
van Atjeh trachten te sluiten waarbij zou worden be
paald, dat Nederland de vriendschappelijke verhouding
tusschen Atjeh en de onderhoorige staatjes en tusschen
die staatjes onderling zou helpen herstellen, en zoowel
de Sultan van Atjeh als de bestuurders der onderhoo
rige staatjes zich tegenover Nederland zouden verbinden
om de te treffen regeling van zaken getrouw na te
komen met toekenning aan Nederland van het recht
om op die nakoming toe te zien. Mocht de Sultan
van Atjeh onwillig blijken om dit aanbod aan te nemen,
dan moesten de gezanten hem „zoo indrukwekkend
mogelijk" verantwoordelijk stellen voor de nadeelen die
uit zijn weigering mochten voortvloeien van de onaf
hankelijkheid van het rijk van Atjeh en hem wijzen
op de noodzakelijkheid waarin Nederland misschien zou
kunnen gebracht worden om de onderhoorigheden van
Atjehdie zijne bescherming inriepenonder zijne
souvereiniteit te stellen.
Den 31 October kwam het stoomschip Maas en Waal
voor Atjeh om een brief van den Gouverneur ran
Sumatra's westkust aan den Sultan over te brengen
waarin de komst van het gezantschap werd aangekon
digd dat twee maanden later zou volgen. Men wilde
dat de Sultan behoorlijk voorbereid zou zijn opdat de
ontvangst geen vertraging zou ondervinden. De eerste
rijksbestierder Habieb Abdul Kachman was afwezig, en
de tweede rijksbestierder nam den brief zeer beleefd
aan maar deelde tevens mede dat wegens het inval
len der heilige maand geene zaken behandeld mochten
worden en zelfs de brief niet kon worden geopend
vóór den 7 December.
Intusschen waren er andere, zeer opmerkelijke zaken
gebeurd. In September verzocht de sjabandar van Atjeh
Panglima Tibang Mohamad om een onderhoud met den
Nederlandsehen Resident van Riouwen deelde hem
mede dat bij door den Sultan was gezonden en een
volmacht had om een traetaat te sluiten; dat de Sultan
zeer genegen was om met het Nederlandsche gouver
nement in goede en nauwe verstandhouding te geraken,
maar dat een machtige partijaan welker hoofd de
eerste rijksbestierder stondzich daartegen verzette.
De Resident sprak niet over het aanstaande bezoek
van het gezantschap waartoe hij zelf zou behooren
maar gaf toch te kennen, dat hij zelf misschien spoedig
eens te Atjeh zou komen. Daar echter de sjabandar
geen volmacht van den Sultan kon vertoonen, vertrok
hij weer, Ata vergunning te hebben gevraagd om terug
te komen. En hij kwam terug iD December verge
zeld van vier Atjehsche rijkegrooten, en bracht nu een
brief van den Sultan aan den Resident mede waarin
werd gevraagd dat hij zijn bezoek nog eenige maanden
zou uitstellen. De brief van den Gouverneur van
Sumatra's Westkust aan den Sultan, waarin de komst
van het gezantschap officieel werd aangekondigd, heette
nog altijd niet gelezen te zijn. Als reden voor zijn
verzoek om uitstel schreef de Sultan, dat hij een maand
geleden een brief had geschreven aan den Sultan van
Turkije, waarop hij nog geen antwoord had ontvangen,
en dat hij na de ontvangst van het antwoord een brief
zou schrijven aan den Grooten Heer (den Gouverneur-
Generaal van Nederlandsch Indië). Tot toelichting van
deze handeling vertelden de Atjehsche gezantendat
de Sultan gaarne een bezoek van den Resident wilde
ontvangenmaar dat hij zich eerst den steun wilde
verzekeren van verscheidene welgezinde rijksgrooten
tegen de partij van den eersten rijksbestierder (de
Arabische partij), die den Nederlandschen invloed met
„Zoo is hetluitenant zoo en niet anders is uw
doel te bereiken. Zoolang dat niet gebeurt, zijn wij
voortdurend in gevaardat zij ons het huis boven
het hoofd afbranden of, wanneer het erger wordt,
ons allen vermoorden. Tot heden weet toch niemand
waar sergeant Butler gebleven is, dien hebben zij ook
vermoord en ergens in het woud begraven. Het was
mijn voorganger, en ik denk telkens, wanneer ik een
der kerels ontmoetdat missehien de moordenaar van
den armen Butler voor mij staat. Dat heeft mij tot
voorzichtigheid aangespoord."
Erank bleef lang zwijgend zitten en keek nadenkend
naar het dorp, dat in het zachte avondrood er zoo rustig
uitzagals een klein boerendorp in een oerwoud
van het westen. Yóór de hutten speelden kinderen
op de weiden graasden een paar koeien en paarden en
de op staken gespannen netten werden zachtjes door
den wind heen en weer bewogen. Daarnaast hingen
aan lange touwen geregenkleine vissehen in de war
me lucht te drogen."
„Ik zie daar vissehenzeide Erank na een poosje,
„er moet dus somtijds toch nog iets gevangen worden."
„Wel zeker. Menigmaal gaan de kerels werkelijk
uit vissehen wanneer er namelijk niets beters te doen
is en zij honger hebben."
„A proposhonger," meende Frank en een lachje
gleed over zijn nadenkend gelaat. „Hoe staat het hier
met het voedsel
„Nu, zoo tamelijk. De knapen geven gaarne, wat
zij zelf hebben mits zij geld zien blinken maar zij zijn
I onbeschaamd duur. Toebereiden moeten wij onze spij
zen natuurlijk zelf. Dat volk was anders in staat ons
te vergiftigen de keuken ligt naast de dienstkamer.
Turner is kok d u j o u r en wacht zeker reeds lang
met het avondbrood op ons."
„Laat ons dan gaanik moet bekennendat ik
Hinken eetlust heb."
„Dien zult gij wel noodig hebben, luitenant," zeide
Mijers opstaande „want onze spijskaart is verbazend
eenvoudig. Daar wij toch niet alleen van vissehen
brood en uien leven kunnenzooals het volk daar
in het dorp gaat er elke week een van ons naar
John Raffles en laat zich met diens boot naar Osceola
brengen oin daar bij een winkelier allerlei mondbe
hoeften in te koopen bijv. een fleseh goeden rum
spekgedroogd ossenvleesch een paar blikjes met
perziken sardinies of iets dergelijks koffie, suiker en
in den zomer ook versehe vruchten. Twysten, een der
slimste yankees die er bestaan heeft in zijn winkel
alles, van een hoefijzer af tot ingemaakte oesters toe."
„Nu dan kan men het nog al uithouden Doch
kom nuover onze aangelegenheden spreken wij later
verdervoorloopig zullen wij eens gaan zien wat
onze brave Turner ons zal voorzetten."
III.
Aan de westelijke kustjuist tegenover Nagshead
lag John Raffles' huis. Men kon er, wanneer men den
weg volgde die van het visschersdorp dwars door het
dennenwoud voerde in een uur komen.
Het ruime blokhuis lag onmiddelijk aan den oever,
maar zoo dicht door boomen omgeven dat men het
niet gemakkelijk van uit den Albemarlesond ontdekken
kon terwijl men door de vensters der gelagkamer door
een opening in het kreupelbosch dat tusschen de boo
men instond een bijna onbegrensd vergezicht had over
de watervlakte en de kusten van het vasteland. Deze
laatsten teekenden zich bij helder weer zoo scherp
tegen den waterspiegel af, dat een geoefend oog zelfs
de huizen van Osceoladie in eene rechte lijn wel
tien engelsche mijlen verwijderd lagen tegen het daar
achter liggende bosch duidelijk onderscheiden kon.
Twee groote booten wier bouw duidelijk aanduidde,
dat zij tot het vervoer van zware lasten en niet voor
de vischvangst besterad warenwiegelden zich in een
kleinen inham dicht bij de herberg aan hunne kettin
gen en weinig schreden verder lag eene kleine
slank gebouwde zeilbootdie men op het strand
getrokken omgekeerd en op nieuw geteerd had in
de zon te drogen.
John Raffles scheen juist met zijnen arbeid klaar
gekomen te zijnwant hij gingde teerketel in de
eene en de kwast in de andere hand onderzoekend
om de boot heen en bekeek met het oog van een
kenner, of hij misschien ergens nog een plekje ver
geten had. Hij was zeer verouderd en zijn gezicht
had een sombereonrustige uitdrukking. In den
dichten baard die zijn kin bedektewerden reeds
eenige grijze plekken zichtbaar, terwijl ook het hoofdhaar,
dat hij zeer kort droegsterk met grijs was vermengd.
Toen hij de teerkwast indoopte om een plaats van den
boot nogmaals van teer te voorzien had men gelegen
heid op te merken dat zijn rechterarm alleen aan den
elleboog beweegbaarmaar aan den schouder daaren
tegen geheel stijf was.
„Zoo nu ia de boot weer reisvaardigzeide hij
zich tot Bill wendendediezonder iets te doen op
een boomstronk zat, uit zijn korte aarden pijp zware
rookwolken blies en geduldig wachtte tot Raffles met
zijnen arbeid gereed zou zijn. Het treft toevallig, dat ik
de boot juist heden op het strand getrokken heb om
te kalefaterenanders had gij naar Oseeola kunnen
gaanom Twysten de aankomst van den blauwrok
en de kanonnenboot te vertellen. Het zal hem bizon
der veel genoegen doendunkt mij." Een honend
lachje gleed hierbij over zijn gelaat.
Wordt vervolgd.