No. 147.
Drie en tachtigste Jaargang
1881.
Z O N D G
li D E C E M B E 11.
Gemeente-heiliging.
Onze oorlog met Atjeh.
FEUILLETON.
Het rif van Kitty Hawk.
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaal uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
(JMIiciccl (Öcbccltc.
.V%Tü«^%EE IfllIzlTlE.
in.
Tweede Afdeeling.
ALKMAARSCUE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
bet geheele Kijk f 1,
De 3 nummers O 06.
Van 15 regels f 0,75; iedere regel meer ƒ0,15.
Groote letters Daar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HEKMs. COS-
TER ZOON.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen in voldoening aan art. 5 der wet van 28 Juni 1881
(Staatsblad No. 97), ter openbare kennis:
dat bij hen zijn ingekomen van de volgende personen ver
zoekschriften waarbij vergunning gevraagd wordt om in de
bij ieders naam vermelde localiteit, sterken drank in het klein
te verkoopenals
Yolg- Naam van den ver- Asnduiding der
numim. zoeker. localiteit.
55 G. Bakkum, Breestraat, 36.
56 K. M. E. van Strijen Bierkade4.
57 G. H. Arbous, Luttik-Oudorp, 89, hoek Wor-
telst.eeg, 1.
58 P. Hoogland, Noordervaart (Omval) F, 58.
59 W. F. de Jong, Laat,, A, 56
60 J. Schouten, Achterweg, B, 55.
61 C. Kramer, Houttil48.
62 A. v. Tol, Voormeer, 33.
63 W. H. van Wijngaarden, Ged. Nieuwesloot, 42.
64 F. J. Peelers, Voordam, 1.
65 D. Visser, Karnemelksbuurt, E, 414.
66 P. J. Henneke, Pieterstraat, 7.
67 A. J. BlzasLaat,, D, 1.
68 A. C. Geels, Payglop, 16.
69 G. Kraakman, wed. W. Rol, Ritsevoort, 28.
70 CT G. van Groos, Houttil, 39.
71 E. de Groot, Dijk, 45.
72 A. van Dam, Heerenstraat, 7.
73 M. Slooten Westerweg, E, 292.
74 A. de Graaf, Breestraat, 3.
75 J. BurkunkDoelenstraat, 37-
76 J. E. Clausing, Heiligland, 24.
77 N. Tuinman, St. Anuastraat, 6.
78 IJ. Oldenburg, Heerenstraat, 11.
79 S. Kos Dijk 29.
8(1 K Molenaar, Dijk 25.
81 C. Pepping, Choorstraat28.
82 P. Bakkum, Ondegracht, A, 200.
83 A. Blokdijk, Oudegracbt, D, 242.
84 J. de Jong, Korte Mient2.
85 M. Smabers,wed. J.Paleari, Payglop, 11.
86 J. Marees, Paardensteeg7.
87 G. Noort, wed. J. de Koning, Ritsevoort, 2.
88 T. J. Amersbeek, MientB20.
89 N. Konijn, Dijk, 24.
90 J. Groenland, Torenburg 6,
91 C. D. Sap, VerdronkenoordD 53.
92 J. Bijleveld, Oudegracbt, 54.
93 M. N. Edelliauser, Stadshout, E, 82.
94 M. Roderwijn, buisvrouw
van H. J. Nieuwenkamp, Voormeer, 18.
95 N. Bakkum, Sliksteeg5.
96 Firma wed. H. Meienbrink, Choorstraat, 32.
Burgemeester en ff etheuders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
10 Dec. 1881. He Secretaris
NUHOUT van dek VEEN.
TE S4IÏOS* ongeveer f SS stère (kub. el)
Coisipust- of tilratUilICKtliggende op het
terrein van de gemeente-reiniging te ALKMAAR,
onmiddelijk aan het Noordhollandsch Kanaal. Gega
digden worden verzocht den prijs per stèredien zij
voor hi-t geheel of een deel daarvan weuschen te be
steden vóór 20 December a s. in te leveren bij den
directeur der gemeente reiniging of ter gemeente
secretarie.
De gunning heelt plaats aan den hoogsten inschrij
ver, behoudens het recht om de gunning niet te doen
plaats hebben.
De mest moetzoo het dooiweder blijftbinnen
ééne maand na de toewijzing weggehaald en betaald
worden.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
Gezien art. 19 der wet van 19 Augustus 1861 (Staatsblad
No. 72).
Roepen bij deze op
Alle mannelijke ingezetenen, die op 1 Januari 1882 hun
negentiende jaar zijn ineetreden (mitsdien alle mannelijke ge
borenen van 1863), om zich, ingevolge art. 15 en 20 der aan
gehaalde wet, in de maand Januari 1882, in het gereed ge
maakte register voor de Nationale Militie te doen inschrijven.
De inschrijving geschiedt in een der vertrekken van het raad
huis alhier, des avonds van 5 tot, 7 ure,
op Dingsdag 3, 10 en 17 Januari en
Vrijdag 6 en 13 Januari 1882 en verder aan de
gemeente-secretarie.
De verpligting tot het doen der aangifte berust op den
militiepligtige zeiven; by ongesteldheid, afwezigheid of ont
stentenis, op zijn vader; is deze overleden, op de moeder, en,
zijn beide overleden, op den voogd.
Burgemeester en Wethouders maken, tot regt verstand van
het voorgaande, de ingezetenen opmerkzaam op de volgende bij
genoemde wet gemaakte bepa in gen, als:
Voor ingezeten wordt gebonden
1°. hij wiens vader, of is deze over eden, wiens moeder, of zijn
beide overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de wet
van 28 Juli 1850 (Staatsblad u°. 44);
2°. hijdie geen ouders of voogd hebbendegedurende de
laatste 18 maanden voor L°. Januari 1882 binnen Neder
land verblijf hield
3°. hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is
zijn voogd geen ingezeten, mits bij binnen bet Rijk ver
blijf houde.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling,
beboorende tot een Staat, waar de Nederlander niet aan de
verpiigte krijgsdienst is onderworpen, of, waar ten aanzien
der dienstpligtigheid het beginsel van wederkeerigheid is
aangenomen.
De inschrijving geschiedt
1°. van een ougebuwde in de gemeente, waar de vader, of is deze
overleden, de moeder, of, zijn beide overleden, de voogd woont;
2». van een gehuwde en van een weduwnaar in de gemeente
waar hij woont
3». van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft of door
dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands ge
vestigd is, in de gemeente waar hij woont;
4°. van den buitens 's lands wonenden zoon van een Neder
lander die, ter zake van 's lands dienst, in een vreemd
land woont, in de gemeente waar zijn vader of voogd het
laatst in Nederland gewoond heeft.
Voor de Militie wordt niet ingeschreven:
1°. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een inge
zeten, die geen Nederlander is
2°. de in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon
van een vreemdeling, al is zija voogd ingezeten:
3°. de zoon van den Nederlander, die, ter zake van 's lands
dienst, in 's Rijks overzeesche bezittingen of koloniën woont.
Zij noodigen ben, wien dit mogt aangaan, uit, zoo mogelijk
in eigen persoon de aangifte te doen en daarmede niet tot het
einde van Januari te wachten, terwijl zij voorts berinneren aan
de straf, waarmede de nalatigen ter inschrijving bij de art. 183
en 188 der wet bedreigd worden.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
10 Dec. 1881. De Secretaris,
NUHOUT van der VEEN.
P O L I C I E.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie het
navolgende voorhandentwee nog geldige stoomtramkaartjes
een gouden oorbelletje, een gouden ring met steenen, een
parapluie, een bont boezelaar, een moiré boezelaar, een zwart
tibé boezelaar en een gouden ringetje.
Voorts zijn inlichtingen te bekomen omtrent een zak met
vale erwten een zak met. gerst en een zwartbonten hond.
Na de ontvangst van deze aanwijzigingsn omtrent
den te volgen weg, werd door den Gouverneur-Gene-aal
te Batavia een vergadering gehouden van den Raad
van Nederlandsch-Indië met den Bevelhebber der land
macht en den Admiraal van de vloot. Eenstemmig
werd besloten zoo spoedig mogelijk den vice-President
van den Raad als Gouvemements-Commissaris tnet vier
bataiilons naar Atjeh te zenden met bet ultimatum om
onze souvereinileit te erkennen en bij weigering den
oorlog te verklaren. Daarvan werd op 22 Februari
per telegraaf aan den Minister van Koloniën kennis
gegeven ooder bijvoeging dat de toestand der marine
„treurig" was Denzelfden dag antwoordde de Minister
„Wat Atjeh betreftde troepen debarkeeren natuurlijk
nietvoordat de ongeueigdheid om aan onze eischen
te voldoen voldoende is geconstateerd." Den 2 Maart
berichtte de Gouverneur Generaal, dat een Duitsch oor
logschip te Singapore lag„volgens gerucht" met ge
heime instructie voor „Atjeh" dat eveneens „volgens
gerucht" Amerika hare „vloot" van Hongkong naar
Atjeh had gezonden en dat de expeditie van Batavia
naar Atjeh eerst in het einde dier maand zou knnnen
vertrekkenmaar dat de Gouvernements-Commissaris
over een paar dagen met twee of moer schepen vooruit
zou gaan om aan den Sultan van Atjeh onze eischen
17)
„Verdbevestigde Bill met de vuist op
tafel slaande. „Die schurken doen den geheeleu dag
niets anders dan met den verrekijker ons bespieden
ja zelfs 's nachts zijn wij niet veilig. Ik wilde dat de
duivel ze haalde."
„Nu wij hebben er ons best wel voor gedaan
merkte Raffles op.
„En wat dan In het begin ging het nog maar
sedert zij den onderzeeschen teleg aat kabel hebben aan
gelegd kan men hun geen nadeel meer doenen de
laatste poging om de kerels uit hun nest te rooken
is mislukt."
„Geen geweld!" waarschuwde Twysten bezorgd. „"Wij
halen ons anders de regeering nog op den ha[s."
„Gij hebt goed pratenknorde Bill boos„maar
ons bestendig door die spionnen op de vingers te laten
tikken en dan nog dankje te zeggen dat mag een
ander doen ik niet.''
„De Eidechse voert geen lichten," zeide Raffles, „en
is daarom van het station uit moeielijk te bemerken
en bij het landen houden wij ons allemaal zoo dicht
onder de rotsen dat er geen gevaar bij is. Daarvoor
zorgt Zeke, verlaat je daarop."
„Dat is wel te merken. De laatste maal hebt gij
mij twee balen tabak doornat thuis gebracht, de waren
zijn zoodoende nog maar een vierde van den prijs
waard en ik heb er de schade van."
„Dat kunnen wij niet he'penprotesteerde Bill.
„Daaraan hebben alleen die vervloekte blauwrokken
schuld. Om door hen niet te worden gezien moeten
wij ons dicht bij de klippen houden en daardoor is de
laatste maal Jack Parrels' boot omgeslagen. Het heeft
ons verba'end veel werk gekost de lading te bergen.
Het was nog een geluk dat het eb was en bet water
daar niet zeer diep is."
„En ik Leb er de schade van herhaalde Twysten
nog eens. „Wanneer de „Eidechse" genomen wordt
ben ik een verloren man."
„Ho ho mijnheer, je hebt toch een aardig sommetje
daarbij gewonnen."
Twysten wierp den spreker een woedenden blik toe.
„Wat weet jij daarvan Bill de risico is groot en
de kosten eveneens. Ik verdien minder dan jij
Bill laebte luidkeels. „Bij mijn ziel Twysten die
grap is aardig. Wij wagen er onze huid bij, en
en Bob, mijn waarde, wat zeg jij ervan? .Jij bent
de factotum van mijnheer Twysten en kent den geheeien
winkel op een prik."
De mooie Bob zag met zwemmende oogen den vrager
in het gelaat. „Ik ken het van buitenstotterde
hij met eene dikke tong. „Op de eerste bladzijde zegt
de de hoe heet hij ook weer, de romein
„Komlaat die praatjes Billviel Raffles hem
geërgerd in de rede," „wanneer er werkelijk gevaar is,
dan komt het er slechts op aan de handen uit de
mouwen te steken. Neem het glas van O'Meary weg
de mooie jongen drinkt te veel."
„Laat hem maar begaan zeide de handelaar. „Hier
bij kunnen wij hem best missen. Ik heb hem dan ook
alleen maar medegenomen om te roeien. Maar in den
winkel en op het kantoor is het een waar juweel hij
maakt ieder handschrift na en maakt voor de Eidechse
zulke goede papieren, dat de beste douaan die voor
echt moet houden."
„Nu, ter zake!" ging Raffles voort. „Ik houd na
datgene wat ik van Bill gehoord heb den luitenant
voor een spion. Wij moeten voor hem op onze hoede
zijQ en zoodra wij onraad bemerken onze maatregelen
nemen. Hij kan ons gemakkelijk de kanonneerboot op
den hals halen want zij hebben tegenwoordig langs
de geheele kust stations."
„Wanneer ik zoo iets bemerk, vermoord ik den
hond bromde Bill.
Raffles beduidde hem door eenen blik dat hij zwij
gen moest en wendde zich daarop tot Twysten.
„Wanneer kan de „Eidechse" terug zijn?"
„Binnen aebt dagen ongeveer, misschien nog vroe
gerzijt dus op je hoede. Het is het best, dat
gij dag en nacht een wacht op de duinen laat post
vatten met een verrekijker om naar de kanonneerboot
uit te zien. Ik zal je ook een nachtkijker bezorgen.
Als de kapitein der „Eidechse" maar gewaarschuwd
was
„Niet noodigdie laat zich niet zoo gemakkelijk
overvallen."
Twysten wreef zich weder angstig de kin. „Ik wil
het hopen anders ben ik een verloren man. Ik denk
echter dat Zeke er wel voor zal zorgen dat geen
voorzorgsmaatregel verzuimd wordt. Ik ga van daag
nog terug wij hebben geen maneschijn op Bob kan
ik niet meer rekenen en het begint reeds donker te
worden. Ik kom morgen nog eens terug. Maar zeg
me eer.s Raffles, hoeveel balen heb je nog in voorraad?"
„Ik weet het niet juist, maar wij zullen eens gaan
zien."
Hij stond op, gevolgd door de anderen en ging in
een zijvertrek. Vandaar uit bracht een luik hen ineen
soort van kelderdie geheel met planben beschoten
was, en waarin de waren lagen opgestapeld, tot er
een goede gelegenheid kwam om ze zonder opzien te
verwekken over den Albemarlesond te brengen. De
mooie Bob bleef alleen in het vertrek achter, zonder,
naar het scheen de afwezigheid der anderen te be
merken. Tevreden in zich zelf lachendeschonk bij
zich nog een glas in en zong daarbij met een dikke
toDg een liedje. Daarop nam hij nog een flinke slok
en begon zichzelf zijne les uit Ovidius te overhooren,
wat, naar zijn gezicht te oordeelen zeer naar zijn zin
afliep.
Hij werd hierin gestoord. De kamerdeur werd ge-