No. 25.
Vier en tachtigste Jaargang.
1882.
Onze landsverdediging.
FEUILLETON,
49) Het rif van Kitty Hawk.
ZONDAG
26 FEBRUARI.
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
©fficiëel (öcbeelte.
I* a t e n t e n.
Tweede Afdeeling.
ALKiHiURSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers 0 06.
Van 15 regels 0,75; iedere regel meer ƒ0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter algemeene kennis, dat zij. met handhaving van hun
besluit, dat drie gulden betaald moet worden voor het
ledigen van iederen privaatkuildie binnen twaalf maanden
nadat hij voor de eerste maal geledigd is, weder geledigd moet
worden, besloten hebbendie lediging KOSTELOOS te doen
plaats hebben, wanneer tot demping van den kuil en tot aan
schaffing van tonnen wordt overgegaan.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
21 Eebr. 1882. De Secretaris,
NUHOUT VAN DER VEEN.
De PATENTEN aangevraagd in de maanden NOVEMBER,
DECEMBER en JANUARI j.l., kunnen gedurende de eerst
volgende 14 dagen ter gemeente-secretarie worden afgehaald
Alkmaar, 24 Eebr. 1882.
VERGADERING van den RAAD der gemeente ALK
MAAR, op Woensdag, 1 Maart 1882, des namiddags
ten 12s/4 ure.
Namens den Voorzitter van den Raad,
De Secretaris,
NUHOUT VAN DER VEEN.
P O L I C I E.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Polieie het
navolgende voorhandenvier zakken tarwe, een eindje ketting,
waaraan een hondje of paardje (vermoedelijk goud) een witte
vrouwenzak, inhoudende een bos sleuteltjes, een notitieboekje, een
portemonnaie enz.j een schuifpotlood, een gedeelte van een oor
belletje, een pompzuigereen ijpen boomstammetje, een kerk
boekje een damesboa.
Lijst van brieven, waarvan de geadresseerden onbekend zijn.
verzonden gedurende de 2e. helft der maand Januari.
I. C. Kostelijk, Broek op Langendijkvan Larrdee, 's Gra-
venhage; J. Ötto, Groningen; D. van Vreede, Haarlem; D.
Blauwboer, HensbroekK. Kraakman, Heer HugowaardC.
Schermer, Limmende Bakker, OudorpG. Teensma, N. C.
van der Vlugt, Rotterdam.
Uit NoordseharwoudePacker, 's Gravenhage
Schermerhorn W. IJ. van der Meer, Akkrum
WarmenhuizenG. Schorel, Burg.
Briefkaarten.
E. Pelk, J Prins, C. Spelten, Amsterdam.
i.
ODder de groote volksbelangen die sinds jaren betere
voorziening eisehen behoort ongetwijfeld de verdediging
des lands in 't bijzonder wat de levende strijdkrachten
betreft. Voor de doode strijdkrachten, onze vestingen,
Op dit oogenblik brak een man zich baan door de
rijen der smokkelaars ieder terugstootendedie hem
in den weg stond en op den trap sprong, die naar de
deur leidde. Het was Zeke Konks, door Maggy ge
volgd. Ongewapend en blootshoofds wierp bij zich
tusschen verdedigers en aanvallers. Voor zijn dreigen
den blikdie fonkelend over de menigte gleedliet
men de opgeheven wapenen zinken.
„Terug gij alle riep hij en zijne stem had weder
den harden metaalklank, als voorheen in de dagen zijner
jeugd. „Niemand wage het dezen hier aan te raken
ik neem hem in mijne bescherming ik Zeke Konks!"
De mannen waren onwillekeurig bij de woorden van
den grijsaard die hoog opgericht naast Frank stond
teruggeweken. Zijn wit haar fladderde in den wind
de hand was bevelend naar de visschers uitgestrekt
die zwijgend naar hem opzagen. Het was een belang
wekkend schouwspel de schare van vergramde smok
kelaars en tegenover hen grootvader en kleinzoon
beide even torsch schouder aan schouder staande als
twee verbitterde leeuwen omringd door eene menigte
huilende wolven.
Daar sprong Bill in de voorste rij.
„Luistert niet naar den oude, hij wordt suf!"
Be grijsaard slaakte eene heesche kreet van onder
drukte woede.
„Suf, kwade jongen?!" riep hij met donderende stem,
op den vissch°r toespringende hief hem als een kind
hoog in de lucht en slingerde hem met een krachtige
zwaai over den rand der klip naar beneden. Met een
gillende schreeuw verdween Bill Cunning in de donkere
forten verdedigingsliniën en onderwaterzettingen, wordt
in de laatste jaren geregeld voortgegaan met de uit
voering der wet van 18 April 1874 tot regeling en
voltooiing van het vestingstelselal zal dan ook aan
het voorschrift dier wetdat al de daarin bepaalde
werken binnen den tijd van acht jaren gereed zullen
zijn, niet kunnen worden voldaan. Vraagt men echter
naar de manschappen die deze vestingwerken moeten
bezetten en de troepen waaraan in verband met dit
stelsel de verdediging des vaderlands moet worden toe
vertrouwd dan luidt het antwoord alles behalve ge
ruststellend dan blijktdat militie en schutterij nog
altijd niet voldoende moeten geacht worden voor de
taak die zij daarbij zullen hebben te vervullen. Vooral na
1870 is algemeen erkend, dat 's lands belang, 's lands
veiligheid voorzieningverbetering eischt. Tal van
Ministers van oorlog hebben elkander opgevolgd ver
schillende plannen zijn ontwikkeld verdedigd en be
streden maar de vereischte hervormingen zijn uitgeble
ven en nog altijd is de toestand hoogst onvoldoende.
Voorwaar een treurige erkentenis wanneer men bedenkt
dat de sommen die jaarlijks op de staatsbegrooting voor
het departement van oorlog worden uitgetrokken allengs
zijn gestegen tot een bedrag van ruim één en twintig
millioen gulden.
Wanneer men onze strijdkrachten opnieuw wil re
gelen heeft men natuurlijk in de eerste plaats met de
bepalingen der Grondwet omtrent dit punt te doen
en dan ontmoet men artikelen die eenige geschiedkun
dige toelichting noodig hebben om goed begrepen te
worden. Zoo lezen wij in art. 178: „De Koning zorgt:
dat er ten allen tijde eene toereikende Zee- en Land
macht onderhouden worde aangeworven uit vrijwilligers,
hetzij inboorlingen of vreemdelingen om te dienen in
of buiten Europanaar de omstandigheden en in
art. 180 „Er is steeds eene nationale militie zooveel
mogelijk samen te stellen uit vrijwilligers, om te die
nen op de wijze in de wet bepaald." Voorts bepaalt
art. 181 „Bij gebrek aan genoegzame vrijwilligers
wordt de militie voltallig gemaakt door loting uit de
ingezetenen die op den eersten Januari van elk jaar
hun twintigste jaar zijn ingetreden."
Wat is er nu van die „toereikende landmacht, aange
worven uit vrijwilligers"? Zij was bestemd om onze
staande armee uit te maken, onze soldaten van beroep,
die altijd onder de wapenen zouden zijn, maar zij heeft
slechts bestaan van 1814 tot 1819, toen de 17 batail-
lons infanterie der staande armee werden ingedeeld in
de bataillons nationale militie van hetzelfde wapen. Toen
reeds werd opgemerkt, dat deze samensmelting moeilijk
met de voorschriften der Grondwet te rijmen was. Toch
was er van het staande leger nog iets overgebleven; de
infanterie was ingedeeld bij de militiemaar er waren
nog vreemde regementen, nog cavalerie, artillerie, jagers,
trein-soldaten en garnizoens-compagniën. Allengs wer.
den echter ook deze wapens bij de militie ingesmolten
In 1825 waren er van de zoogenaamde landmacht o'f
diepte. Als verlamd bleven de smokkelaars bij deze
ontzettende daad staan, met schuwe vrees in deoogen.
Op Zeke's gelaat lag een glimlach van woesten toorn
en bevredigde wraakzucht.
„Zoo gaat het iederdie het waagtzich tegen mijn
bevel te verzetten! Nog ben ik Zeke Konks, uw aan
voerder
Niemand verroerde zich. Het scheen als werd
iedere hand verlamd door de machtdie de grijsaard
zoo lange jaren had uitgeoefend en nu nog met zulk
eene vreeselijke geestkracht wist te doen gelden. Een
lange stilte heerschte onder de verzamelden.
Daar knalde een schot van terzijde. Een der matro
zen had dit afgevuurd. Zeke Konks bracht de hand
aan de borst en wankelde. Frank sprong bij en ving
den vallende in zijn armen op.
Nu was ook de invloed, die de visschers in toom
hield, voorbij. Het schot bad zijn werking volbracht.
De laatste band die de ruwe hartstochten nog ver
mocht te bindenwas verbroken. Met een woedend
gebrul stortte de menigte op den officier toe die met
den gejonde in den arm en met den sabel in de hand
zich een doortocht naar de deur zocht te banen.
Een paar revolverschoten die snel achter elkander uit
het station werden afgevuurd en de dichtstbijzijnde der
aanvallers deden vallenmaakten het Erank mogelijk
de deur te bereiken.
„Naar binnen riep hij Maggy toe, gaf den gewonde
aan Turner over, wierp de voorsten der aanvallers door
sabelhouwen terug en sloeg onder het vuur der ver
dedigers de deur toe. In het volgende oogenblik had
hij met reuzenkracht de zware kast er achter gezet.
De eerste aanval was afgeslagen doch des te ver
bitterder stormden de smokkelaars op het station toe.
Bijlslagen donderden op vensters en deuren. Juist be
zweek een der luiken in het dienstvertrek. Glas en
stijlen werden vernield en door de opening vlogen fak
kels en brandend stroo naar binnen die het vertrek
met een dichten rook vulden.
de staande armee alleen de vreemde troepen overgebleven
namelijk de drie Zwitsersche regementen die eindelijk
in 1829 werden afgedankt. In 1848 heeft men niettemin
de Grondwet in dit opzicht ongewijzigd gelaten. Of
schoon toen reeds de „toereikende Landmachtaange
worven uit vrijwilligers, hetzij inboorlingen of vreemde
lingen om te dienen in of buiten Europa naar de
omstandigheden", sinds lang niet meer bestond, en men
wistdat de Koning voor haar bestaan niet meer kon
zorgen liet men de Grondwetsbepaling onveranderd
die aan het Hoofd van den Staat de zorg oplegtdat
een „toereikende" Landmacht „ten allen tijde onder
houden worde."
Maar niet alleen de Landmacht het staande leger,
aangeworven uit vrijwilligers is verdwenen ook bij de
militie behooren de vrijwilligers tot de zeldzaamheden.
Wat de Grondwet voorschrijft als middel om, „bij ge
brek aan genoegzame vrijwilligers," de militie „voltallig"
te maken de loting is het eenige dat ons is over
gebleven. Ons leger bestaat uit eeu militie van lote-
lingen waarin enkele vrijwilligersen uit de schutte
rijen. Hoe moet dat leger worden ingerichthoe
moeten militie en schutterij geregeld worden om een
voldoende wapenmacht te vormen tot verdediging van
den vaderlandschen bodem tegen vreemd geweld Tot
verdediging. Aan aanvallende oorlogen denken wij natuur
lijk niet.
„Algemeenen oefenplicht hebben wij noodigschreef
de heer de Roo van Alderwerelt in 1876. Alle man
nelijke ingezetenen die in staat zijn de wapenen te
voerenmoeten tot de verdediging des lands mede
werkenmaar niet alle op dezelfde wijze. „Niets"
aldus drukte hij zijn denkbeeld uit„niets belet te
bepalen dat alle twintigjarigen öf bij de militie of
bij de schutterijen zullen worden ingedeeld. Niets Ia
let die schutterijenalthans in de stedenbehoorlijk
te organiseeren en voldoende te oefenen noch om de
schutters ten platten lande tot goede scherpschutters
te vormen. Niets belet om alle militiëns en alle schut
ters na vijfjarigen dienst in de reserve te doen over
gaan en moeilijk is het niet die reserve zoodanig te
organiseeren dat zij in geval van oorlog een werkelijk
bruikbare en beteekende wapenmacht wezen kan. Op
die wijze wordt de geheele mannelijke bevolking geoe
fend volledig bij de militie, volledig ook, doch minder
goed bij de schutterijen in de steden onvolledig ten
platten lande. Maar waar staat geschrevendat de
oefening van alle dienstplichtige burgers dezelfde be
hoort te zijn De aard van onze oorlogen brengt juist
mededat een deel onzer krijgsmacht met een min
deren graad van geoefendheid kan volstaan. De schut
terij kan voor de vestingen en forten de militie voor
het veldleger bestemd worden. En de sterkte der ver
schillende deelen kan bovendien zoodanig bepaald wor
den als de eisehen der defensie medebrengen terwijl
niets eenvoudiger is dan de militie- en de schutters-
korpsen in zoodanig onderling verband te brengen, dat
Op den vloer uitgestrekt lag Zeke Konks, zwaar adem
halende. Naast hem knielde Maggy, die te vergeefs
allen in het werk stelde het uit de wond vloeiende
bloed te stelpen. Turner had hen verlaten om zijne
kameraden te ondersteunen, die slechts met moeite het
binnendringen der smokkelaars konden beletten.
Reeds was ook de huisdeur uit de hengsels gespron
gen. Erank's herculische kracht was meer dan noodig om
den druk van buiten nog een korte poos te weerstaan.
Maar ook hij voelde zijne krachten bezwijken, het bloed
vloeide hem over het gelaat uit eene wondveroor
zaakt door eenen slag met een bootshaak die hij bij
den terugtocht had gekregen, doch in het vuur van het
gevecht nauwelijks gevoeld had.
In het vertrek namen rook en hitte bestendig ver
meerderd door het brandende stroo, dat door de open
vensters naar binnen werd geslingerd hand over hand
toe. Turner was gewond nedergestort luider, triom-
feerender klonk het geschreeuw der smokkelaars.
„Wij zijn verloren steunde Mijersterwijl hij half
gestikt door de rook en door een brandende fakkel zwaar
aan het hoofd getroffen in het vertrek terug tuimelde.
In hetzelfde oogenblik gaf ook Frank het op. Don
derend stortte de kast op den vloer en over den drempel
stormden de aanvallers op hem toe. De revolver in
de linkerde sabel in de rechter hand wierp zich de
jonge officier te midden der smokkelaars, om zijn leven
zoo duur mogelijk te verkoopen.
Daar klonk een krachtig hoera uit zeemanskeelen.
„Velt het geweer tnarschhoorde meu duidelijk
boven het tumult, de vloeken en het knallen der scho
ten eene ruwe commandostem roepen. Een panische schrik
maakte zich van de smokkelaars meester die reeds
waren binnengedrongen aarzeldenén onder het ge
schreeuw der verschrikte vronwen stoof alles uit elkander.
„Halt klonk het bevel. „Laat de schurken loopon,
mijn brave jongens. Over het geweeren op den
drempel van het huis verschenen, de sabel in de
flinke zeemansvuistkapitein Morrisachter hem