No. 93. Vier en tachtigste Jaargang. 1882. ZONDAG 6 AUGUSTUS. Kinderarbeid* FEUILLETON. De Hoop Tan Stavö. Prijs der gewone Advertentiën Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. (Dfficiéel (Bebcelte. ALKMAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Dondordag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar 0,80franco door het geheele Rijk 1, De 3 nummers 0.06. Van 15 regels 0,75; iedere regel meer ƒ0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. COS- TEB ZOON BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van belanghebbenden, dat: a. de openbare 2« tusschenschool op het terrein der gedempte Keet- kolk geopend wordt op 7 Augustus 1882; b. de nieuwe openbare school voor onvermogenden niet op 7maar op 14 Augustus 1882 geopend wordt. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 4 Ang. 1882. De Secretaris, NUHOUT VAN DER VEEN. Slot. „Elke werkzaamheid in ot voor eenig bedrijf" wordt volgens het ingediende wetsontwerp begrepen onder den arbeid die daarin wordt verboden of geregeld. „Huishoudelijke diensten" of, gelijk de wet van 1874 het uitdrukt, „huiselijke en persoonlijke diensten" be- hooren daartoe niet, omdat zij niet geschieden ten be hoeve van een bedrijf. Men verstaat daar onder de diensten in de huishouding hetzij in of buiten's huis bij voorbeeld huishoudelijke boodschappen: in het alge meen het werk dat door de dienstboden wordt verricht. Wil men dit dan geheel vrij laten Ja wanneer het geschiedt voor de eigen huishouding waarin het kind leeftvoor ouders of voogden maar niet wanneer het kind er voor aan anderen verhuurd wordt. In dat geval worden huishoudelijke diensten met anderen arbeid gelijk gesteld. Aan kinderen beneden de twaalf jaren wordt alle arbeid verboden. De thans bestaande uitzondering voor den veldarbeid vervalt alzoo, doch niet geheel. De Begee ring stelt ten aanzien van deze soort van arbeid een regeling voor, die aan de behoeften van het landbouw bedrijf tracht te voldoen en tevens het kind tegen over- matigen arbeid en verwaarloozing wil beschermen. Den veldarbeid geheel vrij te laten, is niet langer houdbaar. In sommige streken van ons land zijn de kinderen daar mede meer dan de helft van het jaar bezig en komt er van het onderwijs alzoo weinig of niets te recht. In een gedeelte van Friesland bij voorbeeld verlaten de kinderen van acht jaren en daarboven reeds in de laatste dagen van Maart de schoolom te helpen bij het aardappelenpoten; dan volgt het vlaswieden, daarop het wieden van de akkers met kanariezaad en erwten. Wanneer gerst en tarwe rijp zijn, moeten alle handen aan het arenlezen. Daarop is de hulp der kinderen noodig bij den vlasoogst, terwijl inmiddels het wieden van de aardappelenvelden voor hunne rekening blijft. Eindelijk volgt het aardappelenrooien en het nazoeken, en zoo is het einde van October daar, eer de kinderen weer naar school gaan. Dat kan zoo niet blijven en tegen een onvoorwaardelijk verbod bestaan weer bezwa ren van anderen aard. „Er kunnen tijden en omstan digheden zijn" zegt de Begeering „en de groot ste voorstanders der beperking van den kinderarbeid zijn de eersten om het te erkennen dat de hulp der kinderen op het veld dringend noodzakelijk is tijden waarin de handen der volwassenen niet talrijk genoeg zijn om het werk te verrichten, terwijl het bedrijf geen uitstel gedoogt. In zulke gevallen zou het eene onmo gelijkheid zijn om de wet te handhaven en het zou niet wenschelijk zijn ook. Dat kinderen op niet al te jeugdigen leeftijd eenige weken in het jaar op het land arbeiden mits het werk niet al- te veel inspanning vereischtis op zich zelf geen groot bezwaar. Het is echter onmogelijk vooraf te bepalen wanneer en waar die hulp noodig is, daar dit verschilt naar de landstreek, naar den aard van het bedrijf en naar de gesteldheid der gewassen," Op grond van deze beschouwingen wcrdt thans voorgesteld aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid te geven om in elke gemeente waarvan de Baad het verzoektnadat het gevoelen zal zijn inge wonnen van den inspecteur van den kinderarbeid, jaar lijks gedurende ten hoogste zes weken den veldarbeid voor kinderen boven de negen jaar vrij te laten en wel 's voormiddags van 6 tot 12 en 's namiddags van 3 tot 7 uur. Bij deze regeling is bijna geheel het denkbeeld ge volgd van de gemengde commissie uit de vier vereeni- gingen of maatschappijen wier voorstellen tot verbete ring der bestaande wet in het begin van 1880 openbaar zijn gemaakt. Terwijl de commissie geen kinderen be neden de acht jaren tot den veldarbeid wenschte toegelaten te hebben stelt de Begeering dien leeftijd zelfs op negen jaren. Aan een tweede bedenking van de commissiedat namelijk gewaakt worde tegen den veldarbeid van kinderen die daarvoor te ongezond of te weinig ontwikkeld zijn, is de Begeering mede te gemoet gekomen door de algemeene bepalingdat in dien aan een kind beneden de 16 jaren eenige arbeid is opgedragendie naar het oordeel van den inspec teur of adjunct-inspecteur van den kinderarbeid boven zijn krachten gaatdeze ambtenaar dien arbeid ver biedt tot zoolang door een praktiseerend geneeskun dige na onderzoek wordt verklaarddat het gestel van het kind dien arbeid gedoogt. Maar aan een derde voorwaarde van de commissie is niet voldaan. De commissie herinnerde er aandat de wet van 1874 de noodzakelijkheid erkent van maatregelen tegen over- matigen arbeid en verwaarloozing van kinderen maar dat tegen venoaarloozing niet wordt gewaakt wanneer niet gezorgd wordt dat het kind welks arbeid wordt beperkttevens in de vrije uren onderwijs ontvangt zooals in andere landen geschiedt. Inderdaad kan moeilijk gezegd worden dat een wet tegen verwaarloo zing van kinderen waaktindien zij wel hun geheel of gedeeltelijk den arbeid verbiedtmaar toelaat dat zij zonder te arbeiden of onderwijs te ontvangen hun tijd doorbrengen met werkeloos rond te loopen en alles aan te leeren waartoe het voortdurend verblijf op de straat zoo ruimschoots gelegenheid geeft. Daarom wenscht de commissie dat in navolging van de En- gelsche wet geen kinderen tot den veldarbeid werden toegelaten die in den tijd waarin die arbeid verbo den isgeen geregeld onderwijs ontvangen. Ook na het twaalfde jaar wenschte de commissie geen toe lating tot den arbeid tenzij het kind althans tot zijn veertiende jaar tevens dagelijks of op bepaalde dagen eenige uren de school bezoekt. Mochten tegen zulk een bepaling in ons land te groote bezwaren bestaan of daarvoor niet overal gelegenheid zijn dan zou de commissie in overweging geven de kinderen op hun twaalfde jaar alleen dan tot den arbeid toe te laten wanneer zij gedurende de laatste vier jaren geregeld ouderwijs hebben genoten. Wil de vader aldus redeneerde de commissie voordeel trekken uit den arbeid van zijn kinddan moet hij eerst zorgen dat het behoorlijk onderwijs geniet. De bepalingen van het ontwerp omtrent den arbeid van kinderen boven de 12 en beneden de L6 jaren zijn overi gens zeer eenvoudig. Welke arbeid aan die kinderen mag worden opgedragen en met welke voorzorgsmaatregelen zal niet in de wet worden bepaald, maar in een Algemee- nen Maatregel van Inwendig Bestuur, evenais in Zwit serland. Alle soorten van arbeid in de wet te regelen, zooals in Engelandacht de Begeering voor ons te omslachtig; het verdient naar hare meening de voorkeur dit aan haar over te laten onder bestendige voorlich ting van de met het dagelyksch toezicht op den kinder arbeid belaste ambtenaren. Waarschijnlijk zal dit aan vankelijk althans wel het beste zijn. Bestaat er voorts bezwaar tegen de bepaling dat de dagelijksche werktijd voor twaalfjarige kinderen niet langer mag duren dan zes uren, voor dertienjarige niet langer dan zevenvoor veertienjarige niet langer dan acht, en voor vijftienjarige niet langer dan negen? Ja, zegt het Algemeen Nederlandsch Werklieden-ver bond die regeling is te lastig voor sommige vakken van nijverheid waarbij kinderarbeid gebezigd wordt; bepaal den dagelijkschen werktijd voor alle kinderen tus- sehen de 12 en 16 jaren op ten hoogste acht uren, en voeg er bij dat hun werktijd niet mag beginnen vóór 6 uur 's morgensen moet eindigen uiterlijk 6 uur 's avonds. De Begeering zou den werktijd willen laten beginnen te 5 uur 's morgens en 's avonds laten ein digen voor de twaalf- en dertienjarigen uiterlijk te 6 voor de veertien- en vijftienjarigen uiterlijk te 7 uren. Het voorstel van het Werklieden-verbond verdient onzes inziens de voorkeur. Acht uren arbeid is niet te lang, ook niet voor twaalf- en dertienjarigen, wanneer maar gelet wordt op de soort van arbeid dien zij verrichten, en daarvoor kan de Regeering zorgen in den Algemee„ 4) Het huisje was intusschen zoo behagelijk mogelijk ingerichtterwijl een paar doeken voor de vensters gehangen waren. Spoedig zat het kleine gezelschap bij het zwakke schijnsel der kaars in een kring om het eenvoudige avondeten en de lederen beker met wijn ging van hand tot hand. Het onloochenbaar komische en buitengewone van hunnen toestand maakten allen opgeruimd het ging vroolijker toe als op menige soiree in de salons der „groote wereld." Alleen Oscar was stil en ernstig. „Wat zit gij te peinzen, lieve Oscar?" zeide de professorsvrouw toen het maal bijna was afgeloopen. „Ik dacht er aan hoe spoedig ik dezen vriendelijken kringdie mij zoo dierbaar is geworden zal moeten vaarwel zeggen en dat het wel de laatste maal zal zijn dat ik in uw midden zitantwoordde hij. „Zoo- als gij weetvond ik te Interlaken een brief van mijn vader, waarin deze met klem op mijne terugkomst aan dringt. Ik kan en mag hem niet langer weerstreven. Tot Lenk kan ik dus slechts met u medegaandan moet ik naar mijn vaderland terug." „Het spijt ons erguw aangenaam gezelschap te moeten missen zeide Alfred, die moeilijk zijne vreugde verbergen konterwijl de professor zijne vrouw een weisprekenden blik toewierp. „Gij zult u toch nog wel eens bedenkenOscar zeide de laatste. „Er valt, helaas, niets meer te bedenken, professor. Ik heb geen enkelen deugdelijken grond meer, om mij tegen mijns vaders wensch te verzetten." Elli was als verpletterdzij had een gevoelalsof een koude hand haar in het hart greep. Zij had het luid kunnen uitroepen: „Blijf, blijf! Ik neem mijne scherpe woorden terug maar schaamte en trots sloten haar den mond. „Ik had reeds lang een voorgevool, dat wij u niet lang meer bij ons zouden houden zeide de professors vrouw. De wendingdie het gesprek nam was Alfred on- aangenaam weshalve hij zich haastte het behendig op andere dingen te leiden. „Gelooft gij aan voorgevoelens, tante zeide hij snel. „Hoe zoo P" „Omdat gij daarvan spreekt. Toen ik studeerde, had ik een vriend die stijf en sterk beweerdedat hij den avond voor den dagdat iemand zijner familie een ongeluk of een ziekte overviel altijd een zwarte kater op zjjn lessenaar zag zitten. "Wij noemden den goeden jongen daarom spottend altijd „avond-kater," in tegen stelling van den morgen-kater die wij dikwijls te zien kregen." „Ach, dwaasheid," was het antwoord, „mijn voorgevoel had volstrekt niets bovennatuurlijks maar was eenvou- dig gegrond op de mij nauwkeurig bekende omstandig heden van onzen jongen vriend „Evenals alle voorgevoelens," lachte Alfred. „Zieners moeten wereld- en menschenkennis hebbenanders worden hunne voorspellingen te schande gemaakt." „Dat is niet bepaald noodzakelijkmengde zich Oscar in het gesprek. „De schotsche herders en noor- eche boeren en visschersbij wie men de gave van voorspellen het meest aantreftzijn zonder wereldken nis meestal zelfs zonder opvoeding." „Gelooft gij dan aan zulken onzin vroeg Alfred met onverholen minachting. „In mijn vaderland twijfelt er niemand aan." „De mogelijkheid der zaak moet van het standpunt der filosofie van Kant worden toegegeven," kwam de professor Oscar te hulp. „Ook SchopenhauerKant's geniale opvolgeris daarvan overtuigd evenals onder scheidene wetenschappelijke mannen, zonder vooroordee- len. In ieder geval zijn aan het ten stelligste oplossen dezer zaak onoverkomelijke moeilijkheden verbonden. Onbeschaafde liedenzooals schotsche herders en noor- sche visscherskoesteren een onuitroeibaar wantrou wen jegens de mannen der wetenschap en staan deze zelden of nooit te woord. Daarbij komt nog dat zij die deze gave bezitten, dit meestal zorgvuldig verbergen, zelfs tegenover hunne naaste vrienden en verwanten om niet in den roep er van te komenwant zieners gaan voor ongelukkig door, daar zij het spooksel moeten zien zoo vaak het hun verschijnt." „Maar gij hebt ons niet gezegd wat of het ei genlijk is papa." „Het is de gaveom toekomstige gebeurtenissen in alle onderdeelen en bizouderheden vooruit te zien, alsof zij nu reeds voorvielen. Bij voorbeeld de ziener voelt zich door eene geheimzinnige macht aangedreven des nachts op te staan en naar het kerkhof te gaan, waar hij dan zijne buren om het graf van een zijner vrienden verzameld ziet. Binnen weinige dagen geschiedt dit werkelijk. Yaak is ook de zienersgave beperkt tot het vooruit aankondigen van bezoeken of dergelijke zaken meestal echter betreft zij gevallen van wonderlijke din gen waarin alleswat men gedaan had om de ver vulling van hetgeen voorspeld waste verhinderen slechts gediend hadom de catastrophe te ver haasten." „En is dat waar vroeg Elli ongeloovig en verwon derd. Alfred begon luidkeels te lachen. „Dan zouden wij weder midden in het woeste middel- eeuwsche heksen- en spokengeloof aangeland zijn Mis schien kan onze docter in de filosophie zulk een ge schiedenis wel ten beste geren Elli; hij komt immers uit het vaderland dier begaafde boeren en visschers." Aller oogen waren op Oscar gericht, die nadenkend in het licht keek als trokken oude herinneringen zijne ziel voorbij. „Ik herinner mij er inderdaad een," antwoordde hij kalm na eenige oogenblikken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1882 | | pagina 1