No. 121.
Vier en tachtigste Jaargang.
1882.
WOENSDAG
11 OCTOBER.
Dc Markgronden.
FEUILLETON.
De Mul^rlcator.
Prijs der gewone Advertentiën:
Bij dit nummer behoort een bijblad,
bevattende de feestrede op 8 October, den
gedenkdag van Alkmaars Ontzetuitge
sproken.
iSuiteulaub.
ALKJIAARSCHE COURANT
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers 0.06.
Van 15 regels ƒ0,75; iedere regel meer 0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON
i.
Onder verschillende namen als marken maalschap-
pen holtingen meenscharen of meenten treft men in
verschillende provinciën van ons land gronden aan
die aan zekere genootschappen behooren en door de
leden van die genootschappen de markgenooten ge
meenschappelijk worden gebruikt. Meestal zijn het uit
gestrekte heidevelden die tot het weiden van schapen
en het steken van plaggen worden gebezigd. In Noord-
Holland komen zij alleen in het Gooi voor. De ver
waarloosde toestand waarin deze markgronden in den
regel verkeeren heeft velen geërgerd die berekenden,
hoeveel meer zij zouden kunnen opbrengen wanneer
zij behoorlijk ontgonnen tot bouwland gemaakt of tot
boschkuituur gebruikt werden. Vooral Dr. Staring
heett meermalen op dezen treurigen toestand gewezen
en op verbetering aangedrongen. Het gemeenschappelijk
bezit levert daartegen een naar het schijnt onover
komelijk bezwaar op, en de rechthebbenden, de mark
genooten zijn in den regel onwillig om tot verdeeling
van de gronden over te gaan. Voor zoover zij de re
denen van hunne weigering hebben opgegeven komen
die hierop neer. De gronden zijn tot niets anders
geschikt dan tot schapenweide en plaggeveld voorliet
houden van schapen zijn uitgestrekte velden noodig
en de markgenooten zouden van de schapenteelt moeten
afzien wanneer de heide werd verdeeld de plaggen
hebben zij noodig voor brandstof, mest en strooisel
voor het vee. De mindere man die geen markgenoot
is en dus bij de verdeeling niets zou krijgen, kan thans
voor een kleine vergoeding zijn weinige schapen op de
markgronden drijven en heeft voor weinig geld volop
brandstof aan plaggen. Oude en zwakke personen kun
nen op de heide nog gmakkelijk iets verdienen met
bezems binden keiën zoeken en vee hoeden. Eindelijk
is eene billijke verdeeling zoo goed als onmogelijk
niet alleen om de verschillende kwaliteit der gronden,
maar ook om hunne groote uitgestrektheid waardoor
de een een stuk zou krijgen dat vlak bij zijn hoeve
ligt terwijl den ander een perceel zou worden toebe
deeld dat eenige uren van zijn woning verwijderd is.
Wat het beroep op de belangen van den minderen
man betreft, zou al aanstonds aangemerkt kunnen wor
den dat indien de redeneering van de markgenooten
gegrond wasde slechte hoedanigheid van den grond
de algemeene welvaart zou bevorderen omdat het
gebruik van deze schier waardelooze velden ook voor
den arme bereikbaar is. Leert de ervaring ons echter
niet het tegenovergestelde? Is niet de algemeene wel
vaart grooter in welbebouwde en vruchtbare streken
dan op verwaarloosde heidevelden En zou niet de
mindere man meer gebaat worden door een redelijk
dagloon bij het bebouwen van de ontgonnen heide, dan
door het houden van enkele schapen Die eenmaal
den toestand dezer heidebewoners heeft aanschouwd
zal hun lot bezwaarlijk benijdbaar kunnen vinden. Ze
ker is het althansdat meestal het kleinste gedeelte
der ingezetenen, en wel het meest bemiddelde, tot
het gebruik der markgronden gerechtigd isen de
mindere man voor het weiden zijner schapen en het
genot van de plaggen vergoeding moet betalen. De
markgenooten bekommeren zich daarbij volstrekt niet
om de toekomst. In den regel zijn zij tegen het aan
leggen en in standhouden van bosschen. Alleen op het
tegenwoordige bedacht en vast besloten schapen iie
blijven houden verlangen zij heideveld en niets dan
heideveld. In vele marken zijn de dennenbosschen ver
dwenen die eertijds de heidevelden bedekten. De
grond wordt steeds onvruchtbaarder, de heide schraler,
en hier en daar wordt het duidelijk dacgaat men
op deze wijze voortde nazaten der tegenwoordige
markgenooten in plaats van heidevelden niets dan
stuifzand zullen overhouden Daarbij schijnen kwade
praktijken niet vreemd. De ongeregelde toestand of
het slechte beheer schijnt het voor sommige boeren
mogelijk te maken voor markgronden, die zij in pacht
hebben, de betaling der pachtsom na eenigen tijd een
voudig achterwege te laten en zich als eigenaars van
die gronden te gedragen. Liggen hun eigen landerijen
naast markgronden dan schijnt het bij de gebrekkige
aanduiding der grenzen niet moeilijk, jaarlijks een strook
grond aan de mark te onttrekken en op die wijze al
lengs hun bezittingen uit te breiden.
Niet altijd en niet overal zijn echter de markgenoo
ten afkeerig van verdeeling geweest. In Drente bij
voorbeeld waren bij de invoering van het kadaster in
1828 nog 116 marken aanwezig; in 1861 waren er
nog 40 en thans schijnen er nog slechts 3 onverdeeld
te zijn. In Gelderland daarentegen waar de meeste
marken worden gevonden is de groote meerderheid
tegen de verdeeling, en tot nog toe blijkt het voor de
markgenooten die de verdeeling wenschen niet wel
mogelijk hun medegerechtigden daartoe te noodzaken.
Men beweert niet alleen dat de bestaande wet daartoe
geen recht geeftmaar ook dat de wetgever in dien
toestand geen verandering mag brengen.
Maar wat zijn die marken dan eigenlijk zal men
vragen. Die vraag is echter niet zoo gemakkelijk te
beantwoorden en omtrent den oorsprong en den aard
dezer gemeenschappen bestaat groot verschil van ge
voelen. Zij dagteekenen uit de oudste tijden en hare
wording hangt samen met de eerste vestiging der Ger
manen op vaste woonplaatsen met den overgang van
het zwervend leven van den volksstam, die telkens nieuwe
weiden zocht tot dat van een landbouwend volk. De
i)
Een der donkerste nachten wierp zijne schaduwen
over Parijs. De avondklokken verstomden. Zonder
de brandende fakkels aan de zuilenzou men de
schoone boogvensters van het paleis van den prins
Filip van Yalois niet hebben opgemerkt, ofschoon het
op een der meest in 't oogvallende plaatsen van het
Greveplein, eene zandige vlakte, die zich met eene
steile helling tot aan den oever der Seine uitstrekte
gebouwd was.
Een jonge man kwam op dit oogenblik uit een
der in de nabijheid van dit paleis gelegen huizen.
Hij sloeg een deel van zijn grooten mantel over
den rechter schouder terugwaarschijnlijk om zich in
geval van nood te beter te kunnen bedienen van den
met ijzer beslagen stok dien hij in de hand hield en ging
met snelle schreden voort. Nadat hij den oever bereikt
hadliep hij de straat d'Hières doorhet klooster
voorbij en ijlde de Quai des Ormes, die door de straat
Pain Blanc en Tosgier l'Amier begrensd wordtin hare
geheele lengte over.
Daar matigde hij eindelijk zijnen snellen loop en
klapte nog geheel buiten adem tweemaal in de handen.
De deur van het huis tegenover hem werd met
de meeste voorzichtigheid geopend en eene jongein
een langen mantel gehulde vrouw trad naar buiten zij
liep op den jongen man toe en bood hem sidderend
hare hand.
„Henryatzeide zij met bewogen stem na een
lang tilzwijgen „lieve Henryatdeze samenkomst is
de laatstegij moet u morgen voor altijd van hier
verwijderen eii naar een vreemd land trekken want onze
liefde is niet meer reilt en onschuldig zooals in onze
kindsheid zij grenst heilige moeder Gods erbarm
u mijner zij grenst aan echtbreuk
De jonge man zuchtte diep.
„Ja, lieve Henryat, wij moeten scheiden voor altijd;
gij moet uwe Margaretha trachten te vergeten zooals
men eene slechte gedachte poogt te verdrijven. Vaar
wel 1 vaarwelvaarwelHenryat
Tot hiertoe bad hij als vernietigd voor haar gestaan;
teen hij haar echter eene beweging zag make» om zich
te verwijderen ontwaakte hij uit zijne verdooving en
greep opnieuw hare hand die zij zooeven had terug
getrokken.
„Neen riep hij uit„neen gij behoort mij 1 Mijne
vrouw zijt gij. In onze jeugdtoen wij te zamen in
dezelfde wieg sliepen spraken onze ouders toen niet
reeds vertrouwelijk met elkander, over hun voornemen,
om ons man en vrouw te doen worden Glimlachten zij
niet, wanneer ik mijn speelgoed door geen andere hand
wilde laten aanraken dan door die van mijne kleine
Margaretha Toen ik naar Vlaanderen reisdeom
geld te verdienen met het beschilderen van misboeken,
kwamen wij toen niet overeen dat na vier jaar, wan
neer ik teruggekeerd zou zijn onze bruiloft zon gevierd
worden Hoe vochtig waren uwe oogen en hoe ze
nuwachtig was uw handdruk toen ik u de afscheids
kus gaf. En toen ik terugkwam om O zij heb
ben hunne belofte gebroken Zij hebben u arme en
verlatene gedwongen voor hunne ouderlijke macht te
bukken en ondanks uwe tranen u aan een ruwen, ouden
ellendeling uitgehuwelijkt. Mijn God Is de eed die
u aan hem verbindtheiliger dan die u met mij
vereenigt? Ja, gij behoort mij! Kom, kom! Laat
ons vluchten V ij zullen in Henegouwen een toe
vluchtsoord vinden waar zijn arm ons niet berei
ken kan."
Margaretha weende bitterdoch antwoordde niet.
„Komlaat ons vertrekkenherhaalde hjj drin
gender.
Zij hief haar gelaatdat zij met beide handen be-
stam nam een zeker terrein in bezit en gebruikte dit
aanvankelijk gemeenschappelijk. Later werden de bouw
gronden afgeperkt en verdeeld maar de bosschen, heide
velden en veenen bleven in vele streken in gemeenschap
pelijk gebruik. Het recht om er gebruik vau te maken
was in de eerste tijden verbonden aan het erf; men
moest eigenaar zijn van één der oorspronkelijk tot de
gemeenschap behoord hebbende erven, om als markge
noot recht te hebben op het genot der onverdeelde
gronden. Later kon men markgenoot wordeu ook
zonder zulk een erf of hoeve te bezitten. De gebrui
kers der gemeene landerijen sloten zich aaneen om
hunne rechten tegen anderen te beschermen en hunne
onderlingB verhouding te regelen. Zoo werden zij allengs
georganiseerde vereenigingen publiekrechterlijke licha
men met groote zelfstandigheid en uitgebreide bevoegd
heid. Zij maakten keuren, die door ieder geëerbiedigd
werden, spraken recht over de markgenooten en de
vreemdelingen die de rechten der mark schonden. De
vergadering der markgeuooten stelde het Maelenrecht
vast en de Maelenbanck legde boeten op verklaarde
verbeurd sprak lijfstraffen en zelfs doodvonnissen uit
en besliste de geschillen tusschen de markgenooten. De
marken hadden hare markerichters holtrichters, dijkgra
ven, forsters, gezworenen en heemraden. Wegen, bruggen
en slooten werden aangelegd en onderhouden door het
markbestuur of door de markgenootendie daarmee
belast waren. De mark bouwde in den regel de kerk,
zorgde voor de pastorijstelde kerkmeesters en koster
aan enz. Ook voor de school en zelfs voor de armen
en weezen werd door de mark gezorgd. Die toestand
duurde tot 1798. De staatsregeling van dat jaar maakte
een einde aan de souvereiniteit der provinciën, vestigde
de ééne en ondeelbare Bataafsche Republiek, en erkende
geen publiekrechtelijk ^ezag van eenig markschap. In
de staatsregeling van 1801, die eenigermate tot de vroe
gere toestanden terugkeerde, wordt van geen marken
gewaagd maar in sommige departementale reglementen
worden zij uitdrukkelijk genoemd en hare bevoegdheden
erkend. De marken gingen dus op den ouden voet
voort keuren te maken en recht te spreken ofschoon
het recht van de departementale besturen om haar die
bevoegdheden te verleenen op goede gronden wordt be
twist. Ook de Grondwetten van 1805 en 1806 maken
van geen marken gewag, evenmin als eenige volgende
grondwet, maar onder Koning Lodewijk werd een rege
ling en te gelijk een verdeeling der marken beproefd
die echter bij de snel afwisselende veranderingen in het
staatsbestuur, inlijving bij Frankrijk en herstel onzer
onafhankelijkheid, weinig gevolg hebben gehad.
ENGELAND. In den gemeenteraad van Drogheda in
Ierland was het voorstel gedaan om aan generaal Wolseley
het eereburgerschap aan te bieden welk voorstel eerst
aangenomen werd na langdurige beraadslaging met
dekt had, op en de handen op de borst vouwende,
zeide zij
„Henryat zijt gij hetdie zulke woorden tot mij
spreekt? Gij, die, ach.' in gelukkiger tijden tot mij
zeidetWare liefde bestaat slechts in de achting voor
reine en heilige deugd zonder plichtsvervulling geene
liefde 1 Henryat wanneer ik aan uwe onzinnige bede
gehoor gaf, hoe spoedig zoudt gij mij met verachting
aanzien en zon mijne tegenwoordigheid u tot een
zware last, tot een verwijt, tot eene straf voor uwen
misslag zijn? Neen, mijn vriend, wij moeten scheiden,
scheiden voor eeuwig Vaarwelvaarwel
Zij verwijderde zich snelen hij stond daar als ver
nietigd met strakken blik zonder een woord te kun
nen spreken zonder eene enkele beweging te maken om
haar terug te houden vervuld van onuitsprekelijk wee.
Zoo stond hij nog onbewegelijk met den dood in het
harttoen een angstgeschreeuw hem uit zijne verdoo
ving wekte. Met eene instinctmatige beweging richtte
hij zich sijel op en klemde den met ijzer beslagen stok
vaster in zijne vuist. De kreten werden duidelijker en
hij bemerkte bij het maanlicht eenen man die zich
tegen twee anderen verdedigde. Henryat ijlde den
zoo lafhartig aangevallene te hulp. Toen hij nader
kwam lag de eene bandiet reeds op den grond en
de andere vluchttezoodra hij den nieuwen tegen
stander gewaar werd.
„De heilige George zij met u 1" zeide de onbekende
met een sterk engelsch accent. „Zonder uwe tijdige
hulp was het met mij gedaan geweest. Doch laat ons
spoedig van hier gaan Ik vrees dat de vluchteling
versterking zal halen om mij nogmaals zulk een poets
te spelen, waarin gij dan ook betrokken zoudt worden.
Voleindig uw goed werk en veroorloof mij op uwen
arm te steunen tot ik mijne woning bereikt heb die
niet ver van hier is want het bloedverlies verzwakt
mij zoo dat ik mij slechts met moeite op de beenen
kan houden. Wat zoekt gij daar nog bij het lijk?"
„Mijn muts."