No. 126. Vier en tachtigste Jaargang. 1882. ZONDAG 22 O C T O B E R. FEUILLETON. DE ZIELVERKOOPERS. CENSUSVERLAGING. Deze Courant wordt Dinsdag-, Dondordag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, Prijs der gewone Advertentiën: Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Buiteulftub. ii ALKMAARSCHE COURANT. De 3 nummers 0.06. Van 15 regels f 0,75; iedere regel meer f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON i. „Voorstellen betrekkelijk het kiesrecht zullen u weldra bereiken", heeft de Koning tot de Staten-Generaal gezegd bij de opening hunner zitting op den 18 Sep tember 1.1. Aan die toezegging is bereids gevolg ge geven door de indiening van een wetsontwerp tot her ziening van de tabeldie de som aanwijst welke men in de verschillende gemeenten des rijks in de directe belastingen moet betalen om kiezer te zijn van leden der Tweede Kamer. Dat ontwerp zal spoedig gevolgd worden door een ander betrekkelijk de in deeling der kiesdistricten. Volgens de mededeelingen van den Minister van Binnenlandsche Zaken in de Memorie van Toelichtingheeft die bewindsman on- middelijk na zijne optreding op den lOden Februari van dit jaar zich met deze zaak bezig gehouden, zoodat reeds den eersten Maart een ontwerp tot verlaging van den census gereed waswaarover de Gedeputeerde Staten der Provinciën werden geraadpleegd. Den 21sten April waren alle adviezen ingekomen maar de minis teriëele crisis heeft de indiening vertraagd. Men zal zich herinnerendat het Ministerie is opge treden met het plan om eerst onze rijksbelastingen te her dien en daarna eene herziening van het kiesrecht voor te zragen. Die volgorde werd toen als de beste de meest regelmatige en logische verdedigd. Daar de rijksbelastin gen den grondslag der kiesbevoegdheid uitmaken diende men eerst te weten met welke rijksbelastingen men te doen had eer men kon bepalen hoeveel men in die belastingen had te betalen om kiezer te zijn. Regelde men den census naar de bestaande belastingen dan zou bij de daarop volgende herziening dier belastingen opnieuw eene groote verandering in het aantal kiezers veroorzaakt kunnen worden, zoodat men ten slotte een geheel ander, grooter of kleiner kiezerspersoneel zou verkrijgen dan men bij de censusverlaging bedoeld had. Men stelle zich bij voorbeeld eens voor, dat het raadzaam werd geoordeeld de personeele belasting geheel aan de gemeenten af te staan welk een slachting zou daardoor alleen onder de kiezers worden aangerichtDe herziening onzer rijks belastingen zou een nieuwe censusregeling zijn misschien van meer ingrijpenden aa^d dau de eerste. Men zou zich rekenschap moeten geven van de veranderingen daarbij in de kiesbevoegdheid te weeg gebracht en wel licht tot een nieuwe regeling moeten overgaan. Of wel, men zou bij de herziening der belastingen tevens moeten letten op de veranderingen in de kiesbevoegdheid die er het gevolg van zouden zijn en zich niet meer al leen de vraag behoeven voor te leggen welke zijn de beste en de billijkste directe algemeens belastingen? maar er steeds deze aan moeten toevoegen en wat wordt er van de kiesbevoegdheid wanneer wij haar in voeren Alzoo zou men gevaar loopen het zoo even «eregelde kiesrecht weêr aanmerkelijk te verstoren, of, wilde men dit vermijden zich bij de keuze der belastingen de handen te binden door te veel op de kiesbevoegdheid te letten. Door eerst onze belastingen te herzien zeide de mi nister Vissering en hij had daarbij het oog op de ren tebelasting en een nieuwe patentbelastingzou de kiesbevoegdheid reeds volgens den bestaanden census aanmerkelijk uitgebreid worden en daaraan zou men moeten zien wat daaraan nog veranderd behoorde te worden. Ziedaar inderdaad voor hen die kiesrechtsher ziening zonder grondwetswijziging voorstaan een plan dat alle aanbeveliug scheen te verdienen. De Regeering is er van teruggekomen. Waarom„Dat er geen voldoende grond bestaat lezen wij in de Memorie van Toelichting om de hervorming van het kiesrecht te laten rusten totdat eene herziening van het belas tingstelsel zal zijn verkregen, schijnt thans geen nader betoog te behoeven." Hoe is het mogelijk, mag men vragen d,at de Regeering aldus haar eigen plan ver oordeelt en dat wel zonder eenig betoog voor die ver anderde zienswijze noodig te oordeelen Slecht één antwoord schijnt op die vraag mogelijk namelijk ditde Regeering acht zich niet in staat de herziening van het belastingstelsel tot stand te brengen en daarom blijft haar niets anders over, dan nu maar de herziening van het kiesrecht te beproeven zonder eerst de grondslagen te herzien. Maar is daar mee ook aangetoonddat wij op deze wijze tot een goede uitkomst zullen geraken Zijn daarmee de be zwaren weerlegd die zij zelve aanvankelijk aan deze manier van werken verbonden achtten Als iemand zich voorneemt een huis te bouwen en aantoont dat hij moet beginnen met de fondamenten te leggen maar later ontwaart, dat dit niet zoo gemakkelijk gaat als hij zich had voorgesteld gaat het dan aan te zeggen voor het leggen van de fondamenten heb ik nu geen tijd of geen gelegenheid of geen geschikte werklieden en daarom zal ikomdat er toch wat gedaan moet worden alvast maar beginnen met de muren op te trekken. Den 26 September 1881 was de heer van Lynden van Sandenburg reeds Minister van Financiën. Bij de indiening der Staatsbegrooting op dien dag verklaarde hij dat op de Regeering de verplichting bleef rusten „tot het aanwenden van pogingen om de Staatsinkom sten te vermeerderen maar tevens om tot een betere verdeeling van lasten te geraken." Een geheel jaar is voorbijgegaan zonder dat eenige vrucht van die pogin gen is ontwaard. Bij de opening der tegenwoordige zitting heeft de Troonrede ons verkondigd dat een voorstel om met de hervorming van het samenstel onzer belastingen „een aanvang te maken" zal worden inge diend. Het werk schijnt dus weinig te vorderen men belooft een aanvang te makenmaar wie durft iets omtrent de voltooiing voorspellen Bij haar optreden blijkt alzoo de Regeering de her ziening van het belastingstelsel een werk geacht te hebben dat binnen een niet al te langen tijd tot stand gebracht kon worden. Thans is zij in dit opzicht zoo ten eenen male van gevoelen veranderd dat zij meent met de censusverlaging en kiesrechtherziening daarop niet te mogen wachten maar die er aan te moeten doen voorafgaan. Na de vruchtelooze pogingen geschetst te hebben die sinds 1869 tot verlaging van den cen sus zijn aangewend, vermeldt de Minister eenvoudig, dat de Regeering aanvankelijk van meening wasdat omtrent de invoering eener rentebelasting moest worden beslistalvorens aan de hervorming van het kiesrecht de hand kon worden gelegd, en laat daarop volgen; „De rentebelasting kwam intusschen niet tot stand, en ten slotte volgde de motie-van Delden en de verklaring der Regeering dat zij zou trachten vóór de verkiezin gen van 1883 eene hervorming van het kiesrecht tot stand te brengen." De motie-van Deldende uiting van een wensch der Tweede Kamer wordt dus bier voorgesteld als een reden voor de Regeering om haar plan te veranderen. Ten onrechte naar wij meenen. Om dit in het licht te stellen is een herinnering aan die motie en aan hare toelichting voldoende. Vooreerst liet de motie, die eenvoudig de wenschelijkheid der herziening van het kiesrecht uitsprak in het midden of dit volgens de tegenwoordige bepalingen der Grondwet of na grond wetswijziging behoorde te geschieden maar daarenboven werd onder anderen tot toelichting gezegd Nu wen- schen wij niet thans reeds met een motie van ongeduld de Rogeering van nalatigheid te beschuldigen omdat zij reeds nu niet verklaart de herziening van het kiesrecht als het meest dringend te beschouwen." En: „Wij willen de wenschelijkheid uitspreken der herzie ning van het kiesrecht en ons daarom niet bepalen tot een eenvoudige afstemming der motie-van Houten; wij zijn van gevoelen, dat die herziening ter hand moet worden genomen dat daaraan moet worden gewerkt en dat een voorstel daartoe hier ter tafel moet komen. Wanneei? De motie laat dat in het midden maar die uitgesproken wenschelijkheid doelt niet op een verwijderd tijdstip van over 20 jaren maar op een thans reeds aanwezig waarop nu reeds gelet moet worden. Tegenover de motie van den heer van Houten schuift onze motie de herziening der kieswet niet voorop, maar evenmin is de bedoeling haar achteraan te schuiven tot al het an- dere werk zal zijn afgedaan." BELGIE. De internationale bijeenkomst betreffende de scheidsrechterlijke uitspraak in geschillen ter voor koming van oorlog werd den 17 geopend. Nederland Het was vroeg in den morgen van een meidag van het jaar 1645. De zon kampte nog met de nevelen die uit den traag voortvlietenden Avon zich over zijne oevers verspreidden en de dicht ineen gedrongen hui zenmassa van Bristol in een somberen sluier hulden waaruit slechts de spitsen der kerktorens en de toppen der heuvels, die de stad geheel omringden, in de heldere hoogere luchtlagen uitstaken. Op de groote koopvaardijschepen die in den stroom ten anker lagen, op de kaaiop de werven in de pakhuizen en magazijnen wemelde het reedsondanks het vroege morgenuur van krachtige werklieden die schreeuwend en vloekend hun dagwerk verrichtten in de nauwe straten verdrong zich eene ijverige menigte met goederen beladen wagensdoor honden getrokken, rolden van pakhuis tot pakhuis, nieuw aangeworven matrozennog beschonken van het drinkgelag van den afgeloopen nacht zwaaiden onder luid gezang langs den haven en nu en dan zag men een koopman, gevolgd door een aantal dienaren in rijke liverei. Ondanks de levendige beweging echter, ondanks al deze bewijzen van ingespannen werkzaamheidkon het een opmerkzaam waarnemer niet ontsnappendat op aller gelaat een zorgvolleneerslachtige uitdrukking laggeheel verschillend van de groote mate van levens lust die nog voor weinige jaren de bewoners van Bristol kenmerkte. De tijden van het „vroolijke oude E geland" waren voorbij waren grafwaarts gedragen onder de regeering van Karei I en haat, tweedracht, en zorg voor de toekomst hadden zich meer of minder van een ieder meester gemaakt. Waut door zijn streven naar eene absolute monar chie door de nieuwigheden op kerkelijk gebied en door den gewetensdwang was het volk op den Koning gebelgd en niet het minst de Puriteinen die naar staatkundige en godsdienstige vrijheid streefden gegrond op de leeringen des bijbels. Het volk keerde zich meer en meer van den Koning af, die den kloof door zijne openlijke blijken van minachting voor h?t parlement nog grooter maakte. Steeds grooter werd de invloed der Puriteinen die door eene schaar der degelijkste mannen in het parle ment werden ondersteund steeds machtiger werd deze aanvankelijk onderdrukte partij en in het jaar 1643 volgde eindelijk de algeheele breuk tusschen Koning en volk. Beide het onvruchtbare twisten moede, grepen naar de wapenen. Nog was de strijd verre van beslistnu eens over won het leger van het „lange Parlement" en de „groote independent" Cromwellbrachtwaar hij met zijne gevreesde dragonders met den vijand slaags raakte, dezen een nederlaag toe dan weder werden de troepen der Puriteinen door de aanhangers des Koningsde zoogenaamde cavaliers verslagen. Het vroolijke En geland ondervond alle gruwelen van den burgeroorlog en nog was het onzeker, wie overwinnaar zou blijven wie aan het land de vurig gewenschte vrijheid en vrede zou teruggeven. Ondanks den oorlog, waardoor geheele provinciën reeds waren te gronde gericht, had Bristol echter nog den eersten rang als zeehaven en handelsstad naast Londen behouden. Ofschoon het slechts 28000 inwo ners teldewas er binnen zijne muren een rijkdom opgehooptdie de hoofdstad weinig toegaf. Terwijl de londensehe handel groote verliezen leed was de krijgs- fakkel tot heden Bristol voorbij gegaanzonder de stad te deren. De rijk beladen schepen van West- Indie en de noord-amerieaansche koloniën liepen vrij de haven binnen en de schatten hoopten zich op in de handen der bristolsche kooplieden die met de grootste onpartijdigheid hunne waren zoowel aan de luchthartige cavaliersals aan de geloovige Puriteinen verkochten. Eindelijk echter begon de met de grootste verbitte ring gevoerde strijddie tweedracht zaaide tusschen het engelsche volk, van de hoogsten tot de laagsten ook in Bristol zijn invloed te doen gelden. Het begin sel van eene verstandige onzijdigheid dat den koop lieden zoozeer ten goede kwam was op den duur niet vol te houden. Onder de burgerij staken haat en tweedracht reeds het hoofd op. De gemoederen werden meer en meer verbitterd dreigende voortee ke nen wezen op een spoedige uitbarsting van den lang ingehouden wrevel. De armere burgers, de handwerkslie den en boeren kwamen openlijk voor hunne puriteinsche denkwijze uiten de rijkewegens hunne ongebon denheid en gewetenloosheid beruchte kooplieden zagen zich daardoor gedwongen de zijde des Konings te kiezen. De kooplieden wisten maar te al goed hoe onbarm hartig de op het punt van goede zeden onverbiddelijk strenge puriteiner, indien hij volkomen zegevierde over hen recht zou spreken zij begonnen te sidderen bij het denkbeeld dat hun van zekere gewetenlooze prac- tijken rekenschap zou worden gevraagd. Nergens toch bloeide zoo sterk als in Bristol de handel in blanke slaven op de americaansche koloniën zelfs de hoogste ambtenaren der stad zagen er niet tegen op, hunnen rijkdom op die wijze te vermeerderen. Wee den schul digen indien de stad in handen der Puriteinen viel en de onverbiddelijke Cromwell hen ter verantwoording riep. De stemming werd van dag tot dag dreigender en meer gespannen. Slechts de matrozen en havenwerk lieden die evenals hunne werkgevers de zijde des Konings hadden gekozen, behielden den ouden zorge- loozen overmoed die zonderling bij de sombere ernst der burgers afstak. Ieder wistdat de aanwezigheid der koninklijke bezetting alleen een openlijken opstand der Puriteinen voorloopig nog tegenhield. Onder die dichte menigtedie de straten vuldeenkel bezig naar het scheen met de plichten van hun vreedzaam

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1882 | | pagina 1