No. 138. Vier en tachtigste Jaargang. 1882. ZONDAG 19 NOVEMBER. Onze financiëele verhouding tot Nederlandsch Endic. FEUILLETON. 13) DE ZIELVERKOOPERS. Prijs der gewone Advertentiën Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. <5)fl5cic«l ©cbcelte. ALkMAARSCfll COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0.06. Van 15 regels /0,75; iedere regel meer f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON PUBLICATIE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene kennis dat heden op de gemeente-secretarie ter visie is gelegd het aan hen ingediende verzoekmet de bijlagenvan DIRK BRAAKom vergunning tot het oprichten van eene huiden- zouterij in het perceel aan de Laat, wijk D, n°. 189, en dat op Vrijdag, 1 December 1882, 's middags te 12 uren, ten raadhuize gelegenheid wordt gegeven, om tegen het oprichten van die zouterij bezwaren in te dienen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 17 Nov. 1882. De Secretaris, NUHOUT VAN DER VEEN. VERGADERING van den RAAD der gemeente ALK MAAR, op Woensdag 22 November, des namiddags te 123/, ure. Namens den Voorzitter van den Raad, De Secretaris, NUHOUT VAN DER VEEN. POLICIE. Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie het navolgende gevondene voorhandeneen zwarte vrouwenzak met eenige centen; een glacé handschoen; een zakje met groen ten een ijssledeeen groote sleuteleen wollen kinder-onder- jurk; een elastieke overschoen; een linnen hemd, gemerkt met 3 letterseen berlijnsch-zilveren tabaksdoos; een gouden broche met steeneen zwarte zijden handschoeneen speldenkussen twee bonte boezelaarseen compositie armbandeen koperen honden-halsbandeen zwart boezelaareen ring, waaraan vier slentels; een demi-saison (jas); een gouden brocheeen gouden oorbeleen knipmestwee sleutels aan een ringeen sleutel waaraan een houtje; een biggenkorf en een kinder-portemonnaie, waarin eenige centen. Er wordt in de laatate jaren geen begrooting van Nederlandsch-Indië behandeld waarbij de financiëele verhouding tusschen moederland en kolonie niet ter sprake komt. Op die begrooting toch komt voor een „bijdrage van Nederlandsch-Indië aan de middelen tot dekking van 's Rijks uitgaven." Men is daarbij uitge gaan van de stelling dat uit de inkomsten die wij uit Indië trekkenniet alleen in de behoeften van het Indisch bestuur en de Indische huishouding moot wor den voorzien maar dat Indië ook een gedeelte moet dragen van de kosten onzer eigene Europeesche huis houding. Men wees daarbij op een aantal uitgaven die wij niet of althans niet voor een zoo hoog bedrag zouden behoeven te doenindien wij g< en koloniale mogendheid waren indien er buiten Nederland geen Nederlandsch-Indië bestond; men beweerde daarenboven, dat onze geheele huishouding in vele opzichten op eenvoudiger, minder kostbaren voet zou ingericht zijn, wanneer wij alleen met ons grondgebied in Europa te rekenen hadden. Ja, men meende het recht te hebben, wauneer ons beheer van Indië nadat in de behoeften van die bezitting behoorlijk was voorzien, een overschot opleverde zich dat overschot als rechtmatige winst te mogen toeeigenen. Tot het jaar 1864 verdeelde men deze bijdrage van Indië in een vaste en een verander lijke. De vaste bijdrage ruim negen millioen verte genwoordigde de rente van de zoogenaamde Indische schuld van de gelden die vroeger ten behoeve van Indië heetten besteed te zijn. Echter bleek van die Indische schuld slechts een betrekkelijk gering gedeelte aan Indië ten goede te zijn gekomenen men had daarenboven zoovele mïllioenen uit Indië getrokken dat zij reeds lang als gedelgd beschouwd kon worden. Na 1864 is daarom van Indiache schuld geen sprake meer en evenmin van een onderscheiding in vaste en veranderlijke bijdragen. Het stelsel, dat het batig saldo der Indische begrooting en wat daarenboven bij de rekening nog bleek over te schieten ais bijdrage tot dekking onzer Europeesche huishouding behoorde gebruikt te worden zou waar schijnlijk minder bestrijding hebben gevonden wanneer niet in de eerste plaats geklaagd werd over den druk van de diensten die men van de Indische bevolking eischte en in de tweede plaats over de wijze waarop in de behoeften van Indië werd voorzien. Het gaat niet aanzeide men ten behoeve van de gouverne- ments-koffleteelt van den tijd der Javanen een zoo groot deel in beslag te nemen voor een in vele streken veel te laag loon; het volk heeft in sommige districten geen tijd en geen grond voor de teelt zijner eigen voedings middelen en terwijl Nederland spoorwegen en vestingen bouwt of kanalen graaft voor de gelden die het uit Indië toevloeien verkeeren wegen en bruggen en ri vieren op Java in een tretfrt^ên toestand, blijven de voor den landbouw zoo noodige bevloeiingswerken ach terwege en wordt er evenmin een spoorweg als een goede haven gevonden. Een stelsel dat het overschot der Indische rekening aan Nederland toekent werkt steeds de baatzucht in de handbet leidt aan de eene zijde tot opdrijving van de lasten d°r Javanen en aan de andere zijde tot onthouding van betgeen land en volk behoeven om den trap van welvaart en ontwikke ling te bereiken waarvoor zij vatbaar zijn. Ter wille van uw batig slot dwingt gij den Javaan tot overmati- gen arbeid tegen onvoldoend loon verwaarloost gij het bestaandeen verzuimt gij tot stand te brengen wat onze tijd eischt. Intusscken was allengs een betere geest ontwaakt. De uitgaven voor het burgerlijk bestuur, rechtsbedeeling, het onderwijs en de openbare werken zjjn in de laatste jaren aanzienlijk vermeerderd. Op Java worden spoor_ wegen aangelegd en de nieuwe haven van Batavia nadert haar voltooiing. De inkomsten zouden toerei kend zijn geweest om die uitgaven te bestrijden, indien niet de oorlog met Atjeh tal van miljoenen had ver slonden, en daling der koffieprijzen te gelijk de hoofd bron onzer Indische middelen schraler deed vloeien. De batige saldo's hebben plaats gemaakt voo r tekorten en in plaats van geld uit Indië te ontvangen moet aan Indië worden te gemoet gekomen, moet voor Indië worden geleend. Op zich zeiven is deze financiëele nood niet veront rustend. Welk land ter wereld kan de kosten van een duren oorlog gedurende eenige jaren uit zijn gewone inkomsten voldoen en spoorwegen en havens aanleg gen zonder te leenen En Nederland, dat het voor deel van zoovele vette jaren heeft genoten zou zich ook het nadeel van eenige magere jaren kunnen ge troosten en bijpassen in plaats van te trekken. Maar is die toestand op den duur houdbaar? Is nietzoo vraagt men, vooral nu ten behoeve van Indië geleend zal moeten worden, de tijd gekomen om de financiëele verhouding tusschen het Rijk en de kolonie te regelen? Eischt niet beider belang, dat voor beide worde vast gesteld op welke inkomsten gerekend kan worden en in welke uitgaven zal moeten worden voorzien De overtuiging van de noodzakelijkheid of de wenschelijkheid althans van die regeling wint veld. Reeds is er een poging toe gedaan, maar niet gelukt. Over die misluk, king echter kan men zich troosten. Zij was gebrekkig onvolledig. Nog altijd bleef er een uitzicht op winst, op een deel van het batig slot der Indische rekening overhetzij het onbeslist werd gelaten wie het zou genieten hetzij de verdeeling vooruit werd geregeld en zoolang dat uitzicht open blijft zou demogelijkheid bestaan om het ten koste van Indië te verwezenlijken. Nederland toch beslistwelke uitgaven gedaan welke belast>ngen in geld of in arbeid opgelegd zullen worden, en zou het daarom althans in voorspoedige jaren in zijn macht hebben te zorgen dat er een batig saldo ter verdeeling over bleef. Maar welke regeling zou dan ten slotte tot stand moeten komen Zou het niet deze moeten zijn dat Nederlandsch-Indië uit zijn eigen inkomsten bestuurd en verzorgd wordten dat ook al die inkomsten ten bate van Indië worden aangewend Nederland regeert en bestuurt nu eenmaal een groot deel van den Indi- schen archipel. De oorspong en het recht van dat gezag kunnen thans buiten beschouwing blijven. De vraag is: wat is in den tegenwoordigen toestand zijn plicht? Zou het iets anders kunnen zijn, dan die landen te besturen in hun eigen belang tot verhooging van de welvaart en de ontwikkeling der bevolking Daartoe kan bet land zelf de kosten dragen; de grond is er vruchtbaar genoeg. Bij de vervulling van die taak vindt Nederland een schoonen werkkring voor tal van zijn zonen zijn scheepvaartzijn handel en nijverheid kunnen er wel bij varen maar het behoeft er geen VIII. Bijna vier maanden waren voorbijgegaan schoone heerlijke zomermaanden waarin de krijg in den poli- tieken toestand een geheele ommekeer had gebracht. In den verschrikkelijken slag bij Naseby, waarin de gezamenlijke koninklijke macht tot een beslissenden strijd den Puriteinen tegemoet was getrokken, behaalde Cromwell eene schitterende overwinning. Voor zijne ijzeren ruiters moesten de regimenten der cavaliers wijken wat niet vluchtte werd neêrgehouwen of ge vangen genomen. Het vijandelijk leger was volkomen vernietigd de Koning zelf ontkwam met moeite naar Schotland. Prins Rupert, neef van Karei I, die vergeefs beproefde om met de overblijfselen der verslagen troepen stand te honden wierp zich in de laatste vesting die den Koning nog was overgebleven Bristol. Zij was rij kelijk met wapenen en ammunitie voorzien en kon door de sterkte der forten eene langdurige belegering uithoudenprins Rupert beloofde zijn koninklijken broeder op handslag dat hij de stad tot het uiterste zou verdedigen ten einde dezen tijd te geven, om een nieuw leger te verzamelen. Het was in den avond van den 9 September 1645. Bristols straten waren geheel verlaten, slechts militaire patrouilles doorkruisten de staddie nu reeds sinds drie weken door het leger der puriteinen onder Pairfax ingesloten was. De burgers bleven angstig binnenshuis en zagen met zorg het begin van het bombardement tegemoet. De puriteinen echter juichten en wacht ten met dweepzieke vreugde op de bestormingdie hun eindely k zou schadeloos stellen voor het jaren lang geleden onrecht en aan hunne gevangen broeders de vrijheid zou teruggeven. Ook in Hamiltons familie heerschte eene sombere gedrukte stemmingwant sinds den dag van Annies verlovingdie met die bloedige catastrophe geëindigd was, was het geluk daaruit geweken. Nog een korten tijd had het meisje hare kalmte behouden en in het vaste vertrouwen op de hulp van haar geliefde het on vermijdelijke verdragen. Toen er echter week op week verliep zonder dat er eenig bericht, eenig teeken van leven van hem kwam verbleekten hare wangen en begonnen kommer en knagende wanhoop hare gezond heid te ondermijnen. Van hare laatste hoop beroofd was zij ziek geworden en herstelde niet meer. Een slepende koortsdie hare krachten langzaam geheel ondermijnde, scheen haar een wissen dood te bereiden. Voor Hamilton die zijn kind lief had zoover als zijne egoïstische natuur dit toelietwas Annie's lijden eene dubbele kwelling daar eene inwendige stem hem toefluisterdedat hij de hoofdoorzaak daarvan was. Daarbij kwam dat zijne gadedie zich tot nog toe zwijgend naar zijn wil had gevoegd, nu waar het leven harer dochter op het spel stond, tegen hem partij koos en hem dagelijks met smeekbeden overstelpteom een einde te maken aan de ongelukkige verloving. Daartoe kon Hamilton evenwel niet besluiten, ofschoon er reeds juist omdat het huwelijk door Annie's ziekte onbepaald was uitgesteld, langzamerhand eene verkoeling tusschen hem en de Trevelyans was ontstaan. Bovendien begen de koopman bij de veranderde toestanden de vriendschap van een Trevelyan gevaarlijk te vinden. Hij vermoedde maar al te zeer, hoe het met Hart- wood's plotseling en spoorloos verdwijnen was gesteld ofschoon hij zorgvuldig vermeed tegenover zijn schoon zoon zijn vermoeden uit te spreken. De zaak ging hem niet aanzijne handen waren reinterwijl Trevelyan nu de verantwoordelijkheid alleen droeg wilde hij in geen geval doen blijken dat hij iets van do zaak wistom zich daardoor niet tot medeplichtige aan de misdaad te maken. Men kon niet weten, wat er gebeurdede vijand lng voor de poorten en indien de Puriteinen de stad innamen wat toch volstrekt niet tot de onmogelijkheden behoordedan het koude angstzweet brak hem uit bij die gedachte. Het aangenaamst zou het hem geweest zijn indien de verloving in het geheel niet had plaats gehadmaar dit was nu eenmaal zoo. Nu moest hij zienhoe hij zich uit die netelige positie redde eene voorzichtige terughouding in acht nemen en zich zoo trachten te gedragen dat hij noch Trevelyan vertoorndenoch den Puriteinen reden tot beklag gaf. Hierbij kwam nog het gevaar voor dreigende geldelijke verliezen. Sinds het begin der belegering hadden handel en scheepvaart geheel opgehouden reeds had hij belangrijke verliezen geledenen duurde nu het beleg nog weken misschien maanden lang dan stond een groot deel van ziin vermogen op het spel. Dat waren de zorgen, die den koopman zijne slaap ontroofden. In een hoekkamer van de tweede verdieping was Annie's kamer. Haar fijn gezichtje was bleek en ingevallen. Zij klaagde niet en sprak weiniggeduldig verdroeg zij de telkens terugkeerende vragen van den arts en nam zijn voorgeschreven middelen getrouw in. Slechts een treurig lachje gleed over haar gelaat, wanneer nu en dan hare moeder zich vleide met de goede werking der geneesmiddelen. „Mij kan niemand helpen," zeide zij dan zacht. „Hij, die mijn laatste steun was is verdwenen. Zij hebben hem vermoordik weet het anders zou hij mij niet verlaten, en God neemt ook mij tot zich, om mij boven in den hemel met hem te vereenigen." De docter was er juist geweesthad eenige voor schriften gegeven de moeder gerust gesteld en getroost en was daarop naar beneden naar den koopman gegaan „Hoe is het met mijn kind, doeter vroeg deze. De kleine man trok de schouders in de hoogte en zette een bedenkelijk gezicht.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1882 | | pagina 1