No. 6
Vijf
en tachtigste Jaargang.
f883.
ZONDAG
14 J A N A HI.
Ilnrgerzin.
FEUILLETON.
1} Gelijk voor de wet.
Prijs der gewone Advertentiën:
Dit nummer bestaal uit twee bladen.
E E R S T E B h A 1).
(Dlficiccl (*5cbccttc.
(Eene spaansche vertelling.)
V e r d w a a 1 d.
Alk tl VAIISCHE ClUIIAVT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers O 06.
Van 15 regels 0,75; iedere regel meer f 0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter algemeene kennis, dat JAN WILS, wonende
albier, aan hen vergunning gevraagd heeft, voort te gaan met
den verkoop van sterken drank in het klein in het pereeel
aan de üudegracht, D, 242, waarin tot heden met verdunning
sterke drank in het klein verkocht werd door ADRIAN US
BLOKDIJK.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
Alkmaar, A. MAGLAINE PONT.
8 Jan. 1883. De Secretaris,
NUHOUT VAN DER VEEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter algemeene kennisdat de verordening op de hef
fing eener directe belasting alhier, door den Raad vastgesteld
22 November 1882, goedgekeurd is bij kon. besluit van 29
December d. a., No. 29, en dat de beschrijving een aanvang
neemt op Maanlag, 15 Januari 1883 Zij herinneren, dat
die belasting geheven wordt van de te Alkmaar hun hoofd
verblijf houdende en van de meer dan drie maanden in het
dienstjaar te Alkmaar verblijvende:
a. hoofden van huisgezinnen of alleen wonende personen, die
een perceel of een afzonderlijk belastbaar gedeelte van een
pereeel bewonen
i. personen of hoofden van gezinnen, bij anderen inwonende,
daaronder begrepen minderjarige kinderen die een eigeu
inkomen hebben voor zoover de hoofdbewoner niet of niet
geheel in hun onderhoud voorzietonverschillig of de
hoofdbewoner al dan niet belastbaar zij.
De beschrijvingsbiljetten worden binnen 8 dagen na de be
zorging teruggehaald.
Burgemeester en Wethouders vooornemd,
Alkmaar, A. MACLA1NE PONT.
11 Jan. 1883. De Secretaris,
NUHOUT VAN DER VEEN.
KENNISGEVING.
Het HOOFD van liet Plaatselijk Bestuur te ALKMAAR
brengt, op grond van art. 1 der wet van 22 Mei 1845 (Staats
blad n°. 22) bij deze ter kennis van de ingezetenen der ge
meente, dat het kohier der grondbelasting op de gebouwdeen
ongebouwde eigendommen over het jaar 1883, op" il Januari
1883 door den Heer Provincialen Inspecteur der directe belas
tingen in Noordholland executoir verklaard, op heden aan den
Heer Ontvanger der Rijks directe belastingen binnen deze ge
meente ter invordering is overgegeven.
Ieder ingezeten, die daarbij belang heeft, wordt vermaand
op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven,
ten einde alle gerechtelijke vervolgingen, welke uit nalatigheid
zouden voortvloeiente voorkomen.
Alkmaarhet hoofd van het Hestuur voorn.,
13 Jan. 1883. A. MACLA1NE PONT.
REKENINGEN wegens leveringen ten dienste der gemeente
reiniging te Alkmaar in 1882 worden vdór 27 Januari 1883
ingewhcht bij den directeur; die wegens andere leveringen voor
datzelfde tijdstip ter gemeente-secretarie of bij den gemeente
architect.
De PATENTEN, aangevraagd in Augustus, September en
October 1882 door winkeliers c s. alhier, benevens eenige pa
tenten van kooplieden die elders wonen doch alhier handelen,
kunnen ter secretarie der ge eente worden afgehaald van 10
tot en met 23 Januari 1883, 's morgens van 92 uur.
P O L I O 1 E.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie
het vo'eende gevondene voorhanden: een notitieboekje, een
rijtuicbos, een gouden vingerring, e n witte zakdoekeen
portemonnaie, een parapluie, een klein krui wagentje, een pol-
(lerwagentjeeen gedeelte van een ring (vermoedelijk goud)
met grijzen steen, een mes met zilveren heft en een zilveren
vingerringerje.
In den Volksalmanak voor 1883uitgegeven door
de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, komt een
merkwaardig stukje voor over Enschede, waarin ons
de betrekkelijk bevredigende toestand van de talrijke
fabriek-arbeidersbevo king in die stad wordt geschetst,
en op de vele goede instellingen gewezen die in het
belang van den werkman daar zijn tot stand gekomen.
Eabriekscbool herhalingsebool ziekenfonds, pensioen
fonds, volksbibliotheek, enz. worden er thans zeer ge
waardeerd maar zijn niet zonder moeite en tegenwer
king tot stand gekomen door de krachtige maatregelen
der industriëelen die overtuigd zijn dat er tusscben
ben en hun werklieden geen strijd, maar overeenstem
ming van belangen bestaat. Bij al die bemoeiingen is
bet er op aangelegd, den arbeider zoo ver te brengen,
dat bij als lid der maatschappij up eigen beenen kan
staan. Van liefdadigheid, in den ouden zin van given,
bedeelen geldelijk ondersteunen beeft men zich zjo-
veel mogelijk onthouden. Wel aarzelden de fabrikanten
nietwaar het noodig bleek, waar een begin gemaakt
moest worden flink in de beurs te tasten het be
kende Enscbedescbe volkspark is daar om van onbe
krompen mildheid te getuigen maar steeds was meu
er op uit den arbeider op te weaken en in de gele-
genbe.d te stellen om zich zelf' te ontwikkelen en on
afhankelijk te maken, 't Zijn wel de industriëelen ge
weest die ziekenfonds en f'abriekscbool hebben opgericht
en daarbij zelfs niet hebben geschroomd tegen de on-
wiiligen dwang te gebruiken maar van den aanvang
af met het doel om op den duur de leiding zooveel
mogelijk in de handen der arbeiders zeiven over te
brengen. Een bloeiende winkelvereeniging is door eigen
toedoen der arbeiders opgericht.
Als de schrijver zicb afvraagtwaaraan het is toe
te schrijven dat alles te Enschede in den regel zoo
goed is gelukt dan meent bij inzonderheid le moeien
wijzen op „de voorliefde de innige ingenomenheid der
burgerij met de plaats barer inwoning." „In steden
ot dorpen die achteruitgaan" zegt bij „waar de
bevolking onder den indruk leeft: „ginds en elders
vermeerdert de welvaart heersebt energie onder ons
daareulegen kwijnen handel en bedrijf, en de toekomst
I.
Heftig loeide de wind door de bergen en allengs
viel de racht.
„Vooruit! Vooruit, mijn jongen!" aldus sprak een
man van eene hooge, krac: tige gestalte, die een prach
tig en kostbaar jaclitcostuum droeg hoewel druipend
van den regen en erg gehavend door doornen en strui
ken zijn zwaar vermoeid paard toedat hij aan den
teugel leidde. „Vooruit! Het helpt niets, vooruitmoe
ten we en beproeven of wij bier of daar een onderko
men kunnen vinden voor den nacht; want hier, op
dezen verwenschten Bteengrond waar de duivel zelf
ai de puntige steenen, die hij in de Sierra Romba beeft
kui nen machtig worden schijnt heen gedragen te
hebben, kunnen wij onmogelijk kampeeren. Dat zult
ge toch ook wel inzien 1 niet waar, mijn braaf beest P"
Het paardeen prachtige andalusische schimmel-
hengst en rijk gezadeld en getoomd, hinnikte klagend,
als hadde het de woorden zijns meesters verstaan en
begrepen. Moedig volgde het den voortloopenden
ruiter met de laatste hem overblijvende krachten, voor
zichtig de gewonde hoeven neerzettende op den met
scherpe puntige steenen bezaaiden grond.
„Heilige Moeder Gods!" mompelde de man, „ik heb
niet het minste begrip van de plaatswaar ik mij op
'toogenblik bevind." En zwaar steunende op de jacht-
spies, die bij in de hnnd droeg, Btond hij stil en luis
terde met ingciiouden adem naar eenig geluiddat
zich aan zijne ooren mocht opdoen.
belooft niets beters" daar daalt uit den aard der
zaak ook de liefde voor de voorvaderlijke woonplaats.
De een trekt wegdie blijven moetklaagt en is
wrevelig. En in dien wrevel verslapt de lust om voor
zijne medeburgers :ets te doen kwijnt het gevoel van
onderlinge betrekking tusscben gegoede en mingegoede
ingezetenen. Oog en hart zijn steeds elders. De lief
dadigheid de armoede koesterende philantrophie moge
er groot zijn, de geestkracht, die voor de verheffing
van stad en medeburger zich inspant en zich offers
getroostis er in den regel gering. Vaderlandsliefde
in het groot ingenomenheid met eigen woonplaats in
het klein zijn machtiger drijfveeren tot veel goeds en
edels dan men in ons land soms meent. Maar in
Enschede zoekt men die ingenomenheid dan ook niet
te vergeefs. Vandaar het geloof, de goede moed op
de toekomst der stad met de energie om daarvoor te
arbeid.n vandaar dat de gegoeden hun plicht gevoe
len om voor het volk veel te doen vandaar ook b. v.
de tegenzin tegen een lagere school voor den deftigen
stand die hier dan ook niet bestaat. Neen de aan
staande industrieel en zijn arbeider moeten van jongs
at met elkander leeren omgaanheet het bier; en
degelijk lager onderwijs heeft de een zoo goed noodig
als de ander
Indien de beschrijving die hier van de gezindheid
der burgerij van Enschede wordt gegeven juist is
en waarom zou dat betwijfeld moeten worden dan
bevindt die gemeente zich in een benijdbaren toestand.
Maar, „Vaderlandsliefde in het groot, ingenomenheid
met eigen woonplaats in het klein" klinkt dat niet
wat kleingeestig en bekrompeD in onze dagen Vader
landsliefde in liet groot klinkt dat zelfs niet een
beetje belachelijk voor ons die zoo'n k 1 e i n Vader
land hebben Wat beteekenen wij onder de volken
van Europa? Wordt op onze stem acht gegeven, wordt
onze stem zelfs gevraagd als over het lot der naiiën
wordt beschikt Is het niet bekrompen zoo gehecht
te zijn aan eigen land en eigen volk en getuigt het
niet van ruimer blik wereldburger te zijn en zijn be
langstelling met onpartijdigheid aan de geheele mensch-
heid te wijden? Wij zouden daarop kunnen antwoorden
met de vraag welke vruchten die algemeene belang
stelling voor de menschheid kan afwerpen en op welke
wijze wij haar in praktijk kunnen brengen Maar waar
om zou vaderlandsliefde gepaard moeten gaan met
vijandige gezindheid of onverschilligheid jegens andere
volken? Of, om een voorbeeld uit kleiner krng te
gebruiken kan een liefhebbend huisvader geen trouw
en belangstellend ourger zijn? Wij kunnen nu eenmaal
r.iet de geheele wereld dienen en zoo wij werkelijk
belang steilen in het lot van den naaste kunnen wij
die belangstelling moeilijk anders tooueu dan ten aan
zien van ons eigen volk en niet verder dan onze
invloed en onze krachten reiken dat is in den regel
binnen de plaats onzer inwoning.
.Ar is een tijd geweest, dat niet alleen provinciën
„Niets!" zeide hij na eene poos, „niets, mijn jongen,
dan het huilen van den wind in de rostkloven 1 Geen'
hondengeblafgeen hoorngeschal geen geschreeuw
van iemand die ons zoekt! Vooruit maar! trouw dier.
Wij moeten ons op ons zelf verlaten eenmaal zullen
wij dan toch het eind wel vinden van die verwenschte
klootals zij ten minste niet regelrecht naar de hel
voert! Vooruit, mijn brave! En alle heiligen mogen
ons nijstaan 1"
Nog een vol uur sleepten ruiter en paard zich voort,
glijdend en struikelend bij eiken stap.
Daar deed een zacht geruisch zich hooren.
„Water voor ons uit 1" sprak de man in zich zeiven
en weder stond hij stil. „Zou het de Xenil zijn of een
arm van deD Guadalquivir? Maar al wist ik dat, wat
zou het mij nog helpen Doch wat zie ik, sche
mert daar geen licht in de verte
Het paard stak den kop op en deed een vroolijk
hinniken hooren.
„Ha, Ha! Zouden er menschen in de nabijheid zijn
Laat ons beproeven, of wij ons kunnen doen verstaan 1"
En de ruiter bracht zijn jachthoorn, een rijk met goud
beslagen en met edelgesteenten bezetten buffelhoorn
die aan zijne zijde hing, aan den mond, en stootte, met
ai de kracht zijner gezonde longen een paar lang ge
rekte tonen uit.
Spoedig daarop begon het licht in de verte zich te
bewegen en het duurde niet lang of er werd met
een paar schetterende tonen geantwoord, die de ruiter
dadelijk herkeonende als voortkomende uit een groote,
gedraaide bokkenhoorn waarmede de herders in de
streek hunne kudden plachten bijeen te roepen.
„God ik dank u voor uwe hulp 1" sprak de man
op zacbten plechtigen toon, en blies daarop nog eens
duchtig op zijn jachthoorn.
Toen zag hij duidelijk twee fakkels, die heen en
weder werden gezwaaid.
„Harsfakkels 1" riep de vreemde verheugd. „Ik zie 't
duidelijk aan de vlam. Het zullen herders zijndie
lieden daar aan den overkant. Misschien ook wel een
kleinen veefokker. Om 't even zij zullen mij niet
kennen 1"
De fakkels kwamen al nader en nader, en de ruiter
bües, om aan de naderende personen de plaats waar hij
wasbeter aan te duiden nog eens en nog eens op
zijn hoorn.
W ie zijt gij en waarom roept gij klonk het vra
gend van den overkant der kleine rivier.
„Ik ben op jacht verdwaald en gescheiden van de
mijnen. Toen kwam het onweder opzetten, en de
nacht overviel mij in het gebergte. Ik weet niet waar
ik ben. Is het de Xenil, dat water daar tusscben ons
„Neen, een zijtak van den Guadalquivir.1'
„Wilt gij mij en mijn arm paard een onderkomen
geven voor dezen nacht
„Gaarne 1 Mijn huis is het uwe."
„Maar hoe kom ik over de rivier? Mijn paard is
doodmoe. Het weigerde mij reeds uren geleden den
dienst. Ik durf het niet bestijgen en er mee overzwem
men in die dikke duisternis. Ook lijkt mij de oever
steil en zanderig."
„Blaasc nog eens op den hoorn, opdat ik nauwkeu
rig de plaats bepale waar gij staat."
„Goed!" klonk het van den overkant, toen de rui
ter aan het verzoek voldaan had. „Doe nu een paar
stappen vooruittot vlak aan den oeverwendt u
dan links in eenen scherpen hoek en loop vooruit in
dezelfde richting als waarin onze fakkels zich bewegen.
Ginds komt gij aan eene plek waar bet water uw
paard nauwelijks aan den buik zal komen."
„Zooals ik u reeds zeide is mijn paard bekaf, en
struikelt ieder oogenblik. Ik durf bet niet bestijgen."
„Dan zult gij een paar natte beenen moeten halen!
Maar dat is niets er zijn droge sokken en een broek
in mijn Casa loop dus onbevreesd over op uwe eigen
beenen. Komaan, waar wij met de fakkels blijven
klein landhuis.