No. 18. Vijf en tachtigste Jaargang. 1883. Hugo de Groot. FEUILLETÖN, 12) Gelijk voor de wet, ZONDAG 11 FEBRUARI. Prijs der gewone Advertentiën: Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Ramp te Huiden. ©ffirtëel (Bebeelte. HERIJK. van alle Staten en Gewichten. (Eene spaansehe vertelling.) ALK1IAABSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0.06. Van 15 regels /0,75; iedere regel meer/1 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOONJ Ontvangen bij de Uitgevers dezer Courantde opbrengst der den 5 Februari door de Alkmaarsche tooneelvereeniging „Fidelio" gegeven voorstelling f 124,61% de opbrengst der den 8 albier gehouden liefdadigheidsvoorstelling door eenige jongelieden 78,54%, van N. N. f 1,Totaal met de vo rige opgaaf f 231,84%. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR Gezien het k.k. besluit van 29 November 1882 (Staatsblad n°. 149)en de besluiten van Gedeputeerde Staten van Noord holland van 10 Januari en 31 Januari 1883 n°. 5 en 16 (Pro- vineiaatblad n° 9 en 11); Brengen ter kennis van belanghebbenden dat de gemeenten AlkmaarAkersloot, Bergen, Heerhugowaard, BeilooOterleekOudorp, KoedijkkimmenSint Pancras en Schoorl voor den herijk zijn samengevoegd dat die herijk, welke kosteloos geschiedt, en zich blijkens aangehaald koninklijk besluit, bepaalt tot de maten en gewich ten zal plaats hebben in het lJklokaal in het Victoriepark te ALKMAAR, voor de te Alkmaar wonende neringdoendenvan 24 Februari tot en met 22 Maart, op alle werkdagen, van des voormiddgas 9 tot des namiddags 2 uur. Voor de ingezeten van 23 Mrt. Akersloot van 9 tot 12 uur, Bergen van 12 tot 2 uur, 24 Heerhugowaard 9 12 Beiloo 12*2 n 27 Sint Pancras 9 12 Schoorl 12 2 28 Oterleek 9 12 Oudorp 12 a 2 e 29 Koedijk 9 12 Limmen 12 2 De belanghebbenden worden tevens herinnerd 1°. dat de maten en gewichten behoorlijk schoongemaakt en droog ten herijk moeten worden aangebodenzullende zij indien dit niet het geval mocht zijnonherijkt worden teruggeven 2». dat de met juist bevonden gewichten, vuor zoover zij daar voor vatbaar zijnop verzoek van de belanghebbenden aan het kantoor kunnen worden gejusteerd tegen betaling vol gens een vast tarief ten bate van het Rijkvastgesteld bij kon. basluit van 16 October 1869 (Staatsblad No. 160); 3». dat ieder verplicht is zijne maten en gewichten te doen herijken. Belanghebbenden worden dringend verzocht niet tot de laatste voor den herijk bepaalde dagen te wachten met de aanbieding hunner maten en gewichten, ten einde den geregelden loop van den herijk te bevorderen Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 7 Febr. 1883. De Secretaris, NUHOUT VAN DER VEEN. P O L 1 G I E. Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie het voleende gevondene voorhanden: een boekje, waarin aan- teekeningen uit den bijbel; een bruin kinderwantje, een grijze daseen portemonnaie met geld en lombardbriefje, een gekleurd zijden dasjeeen zinken schoorsteenhoed een oxford boezelaar, een blauwbont kussensloop, een bloedkoralen armband met slotje, een ijzeren kolenbakeen kleine ladder, twee polderkruiwagens ii. De Groot was één dier weinige stervelingen wier sterke en vlugge geest in rustelooze werkzaamheid alle vakken van wetenschap doordringt. Hij was letterkun dige geschiedschrijver godgeleerde rechtsgeleerde staatsman en beoefende met lust en ijver de wis- en natuurkunde. Toen de Hoogleeraar Fruiu in 1868 een onuitgegeven werk van de Groot aankondigde, riep hij uit: „En deze commenlarius is geschreven door een jong man van een en twintig jaren I Hoe dikwerf heb ik mij dit bij het bestudeeren er van met verbazing herin nerd. Wat werd er niet vereischt om het samen te stellenLetten wij het eerst op de belezenheid die er in doorstraalt. Van alle klassieke schrijvers zonder on derscheid wijsgeeren en geschiedschrijvers redenaars en dichters, worden de treffendste en fraaiste plaatsen, die niet altijd de meest bekende zijn overal waar zij te pas komenaangehaald. Eveneens de bijbelsche boeken, de beroemdste kerkvaders, Thomas Aquinas en eenige andere middeneeuwsche theologen. Verder de Romeinsche wetten en juristende canonieke rechtsboekende glossatoren eu de meest beroemde der latere juristen. Uit de middeneeuwsche en nieuwere geschiedenissen worden wel bijna geen voorbeelden aangehaald maar des te meer uit de gewijde en on gewijde oudheid. Hoe het mogelijk is, dat zelfs de allervlijtigste student in zijn twee en twintigste jaar zulk een menigte van boeken zoo gelezen heeft, dat hij er zulk een gebruik van kan maken, begrjjpen wij niet." Hij was letterkundige en dichter. Op verschillende Grieksche en Romeinsche schrijvers gaf hij aanteeke- ningen in het licht. Hij schreef zuiver, krachtig en sierlijk Latijn en maakte uitmuntende Latijnsche ver zen. Niet alleen bracht hij Griekseke treurspelen iu die taal over, maar hij schreef daarin ook oorspronke lijke treurspelen. Aan één daarvan, Adamus Exul ontleende Vondel niet alleen den titel voor zijn Ne- derlandsch treurspel „Adam in ballingschap" maar bij maakte er op verschillende plaatsen in zijn heerlijk gedicht gebruik van. Een ander Latijnsch treurspel van de Groot Sophompaneas (de verlatijnschte naam van Saphnath Phaneah zooals Jozef na zijn verheffing in Egypte werd genoemd) is door Vondel vertaald. Hoe hoog hij door Vondel geschat werd is ons overigens alreeds gebleken. „De getrouwe Hollander," aan wien de Amsterdamsche dichter zijn Hippolytus opdroeg is niemand anders dan de voortvluchtige Huig de Grootwien hij later raadpleegde over zijn heldendicht „Konstantijn." Ook de „Gijsbreght van Aemstel" werd aan de Groot opgedragen, „lek offer aan uwe Ere. in sijne ballingschap mijnen Gijsbrecht van Aemstelden god- vruchtigen en dapperen balling schrijft hem de dichter. Noch de staatszaken, noch de studiën over volkenrecht en natuurrecht konden de Groot aan de* beoefening der letteren onttrekken, en uit zijn brieven blijkt met hoeveel belangstelling bij anderer werk op dit gebied volgde. Met grooten lof dankte hij nog vijfjaren vóór zijn dood in een brief uit Parijs Vondel voor de toe zending van zijn treurspel „Gebroeders moedigde hem aan „dikmaal sulke stukken bij de handt te nemen" en bad hem ten slotte „de afwezende vrienden te wil len gedenken." Godgeleerde toonde de Groot zich in menig geschrift tot verdediging zijner godsdienstige meeningen of van de houding der Staten in zijn aanteekeningen op het Nieuwe Testament, en zijn werk „De waarheid van de Christelijke Godsdienst," eerst in het Latijn, daarna in zijn moedertaal uitgegeven. Van zijn beoefening der geschiedenis getuigen zijn werken over de Atheeusche, Romeinsche en Bataafsche Republiek en over den ouden staatkundigen toestand van ons land zijn geschiedenis der Gothen, Vandalen en Longobarden, in zijn geschie denis van den opstand tegen Spanje en het geschied kundig gedeelte van zijn eerst in 1864 teruggevonden verhandeling „Over het recht om buit te behalen." In latere jaren zag hij niet zonder een gevoel van bitter heid terug op de werken zijner jeugd waarin hij de daden zijner landgenootan met zooveel vuur had ver heerlijkt en hun recht met zooveel scherpzinnigheid had verdedigd niet zelden ten koste van hunne vij anden en mededingers hij liet ongedrukt wat hij niet meer me?nde te kunnen verantwoordenen wijzigde wat hij in het licht gaf. In de geschriften die de ge schiedenis en de rechten zijns lands betroffenwas hij meer de bekwame advokaat dan de onpartijdige ge schiedschrijver geweest. In zijn Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerd heid heeft de Groot de bepalingen van de verschillende oude land- en stadrechten de verordeningen der Sta ten en het tot aanvulling dienende Romeinsche recht op stelselmatige wijze bijeengebracht en geordend en daardoor den grondslag gelegd voor de beoefening van het vaderlandsch rechtmaar zijn Europeesche beroemd heid heeft hij te danken aan zijn werk „Over bet recht des oorlogs en des vredes." (Be jure belli ac pacis), waarin hij voor de betrekkingen tusschen de verschil lende volken als rechtsbron aanwees het natuurrecht, dat gegrond is op den aard van den mensehhet recht dat de rede uit 's menschen natuur heeft afge leid het recht dat aan alle menschen gemeen is en dat God zelf hun heeft ingeschapen. Hij kwam op tegen de ruwheid en de willekeur in het verklaren en het voeren van den oorlogen toonde aandat in oorlogs- en vredestijd ook de volken in hun onderling verkeer en zelfs in hun bloedigen strijd onderworpen blijven aan de eeuwige beginselen van recht en biliijk- „Het is reeds eenige maanden geleden ik weet niet juist meer hoeveel. Op eenen morgen zocht ik geneeskrachtige kruiden in het bosch voor den bar bier Alonzo Cocharein het dorp Penadesdien ik kende en die mij nu en dan voor mijne zieke moeder, al naar 't viel, een handvol meel, een stukje lamsbout of een schoteltje boonen en steeds een paar blanca's gaf. Daar zag ik al zoekend langs den wegDon Sancho Zerburo op zijn muildier voorbijrijden en achter hem op eenen rijk getuigden schimmeleen vreem deling een voornaam edelman. Dat kon ik wel zien aan de kostbare kleedingdie hij droeg. Ik ken namelijk Don Sancho Zerburo zeer goed. Moeders hut lag in de nabijheid zijner Casa. Daar ik nog niet dikwijls een voornaam edelman gezien bad beschouwde ik hemuit mijnen schuilhoek, zeer nauw keurig en toen bij een eind verder even afsteeg om te drinken uit eene bron, naast den weg, terwijl Don Sancho zijn paard vasthield sloop ik vooruit, mij achter de struiken verbergend tot dicht bij de bron, zoodat ik de voeten van den vreemdeling met mijne handen had kunnen aanraken. De edelman besteeg spoedig weer zijn paard en reed met Don Sancho verder. Niet lang daarna namen mij de muilezeldrijvers mede naar Sevilla. Een jongen als ik, meenden zij, kondaar wel aan den kost komen. En weldra vond ik ook een dienst bij Don Jayme in de straat del Caridad zooals ik u reeds zeide. Ik kwam er op de volgende manier: bij de Giralda de toren der Domkerk. ontmoette ik op zekeren dag een zeer eerwaardig oud heerdie mij een tijdlang met zijne doordringende ernstige oogen aanzag en toen vroeg „Zijt gij uit de bergen, mijn jongen „Dat ben ik, Sennorantwoordde ik. „Hebt gij lust om hier of daar in dienst te komen „Gaarne Sennor, Hebt gij iets voor mij „Ja antwoordde hij kortaf. „Kom maar mede." Ik volgde hem en wij gingen een groot huis binnen in de straat del Caridad. „Ik ben Don Jayme Orihuela," sprak toen de Sennor, „en deze dame hierbij wees hij op eene oude vervallen vrouw die schrompelend nader kwam is Donna Conceptionzij zal u zeggen wat gij te doen hebten haar zult gij gehoorzamen. Zij zal u een nieuwe kiel, te eten en te drinken geven en iedere week een real (f)." Daarop ging Don Jayme naar zijn kamer en liet mij bij Donna Conception alleen. Don Jayme moet gij weten heeft v'ronw noch kind, en Donna Conception de lastige oudedie mij den geheelen dag voortjoeg en maar weinig te eten gaf, is zijne huishoudster. Wat mijn meester eigenlijk doet, kan ik niet met zekerheid zeggen maar ik geloof dat hij een geleerde is, want in zijn kamer, waarin ik overigens nooit mocht komenzat hij dag en nacht over perkamenten gebo gen waarmede zijne tafel altijd overdekt was zooals ik hettoen ik ter sluiks eens om het hoekje van de deur gegluurd hebopmerkte. Sedert den dag, waarop ik hem bij de Giralda ontmoette en hij mij in dienst namheb ik hem zelf nog slechts één enkele maal gezien, zooals u hooren zult. Ik geloof zelfs, dat hij na dien dag, het huis niet weder verlaten heeft. Ove rigens moet ik u nog zeggendat mijn meester bij de Giralda ook nog met eene oude boerenvrouw ge sproken heeft, die mij toen ik haar scherp opnam (f) Spaansehe zilver- en kopermunt, respectievelijk ongeveer 0,24% en f 0,12% Ned. Cour. toescheen meer het voorkomen te hebben van eene jonge voorname Sennoradie zich aldus verkleed had. „Caramba mompelde de koning, „wat eene scherpe opmerkingsgave heeft die knaap Een oude doove knechtdie de muildieren ver zorgde had zijne slaapplaats bij de dieren in het ach terste gedeelte van den tuin terwijl ik in het voorste deel van het huis sliep en wel in een kamertje, dat, door middel van een tralievenstertje, in het voorhuis uitzag; buiten Eelipo, de oude doove knecht en mij, was er geen enkele bediende in het huis aanwezig. Sedert vier weken ongeveer het kunnen er ook wel drie geweest zijnkwam er iederen nacht een Sennor Cabellero in huis. Reeds den eersten nacht hoorde en zag ik hem in huis komen. Dewijl ik namelijk honger had, was ik uit mijn logies naar de provisiekamer geslopen om te zien, of Donna Conception misschien de sleutel in het slot der deur had laten stekenhetgeen zij in hare vergeetachtigheid nog al eens pleegde te doen ik zou dan in 't donker misschien een paar uien of een stuk schaapsbout hebben kunnen kapen. Tot mijn grooten spijt was de sleutel er niet in, en boos en bedroefd, was ik van plan met hongerige maag naar mijn kamertje te gaan om te slapen toen buiten op straat vlak voor het huis, de schelle toon van een fluitje mijn oor trof. Ik stond stil om te luisteren en tot mijne verba zing hoorde ik duidelijk dat Donna Conception met haren slependen tred door het voorhuis naar de straat deur liep. Door een reet in den wand van mijn kamertje kon ik het geheele voorhuis overzien. Tot mijne uiterste verwondering zag ik hoe Donna Conception de brandende lamp in een hoek plaatste opdat het licht niet op de straat zou worden gezien toen het slot der zware voordeur open draaide en een man zonder twijfel dezelfdedie buiten in het fluitje geblazen had binnenliet.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1883 | | pagina 1