No. 30,
Vijf en tachtigste Jaargang.
1883.
DE CRISIS.
FEUILLETON.
ZONDAG
U MAART.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
(SHBciëel (Bebcelte.
10> DB STER DER ANTHOLDS.
Prijs der gewone Advertentiën
Ilerfjk van de Halen en Gewichten
HktiAAiismi; 1:01 r\\ r.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers 0-06.
Van 15 regels /0,75; iedere regel meer f 0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOONS
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen in voldoening aan de bestaande voorschriften ter al-
gemeene kennisdat zij aan den Raad voorgesteld hebben
niet ineer ter openbare dienst bestemd te «erldaren een terrein,
lang 100 en breed 60 meter, alzoo eene oppervlakte van 60
aren, deel uitmakende van sectie E, n° 310 boscb groot
2,08,90 en van n°. 1182, bosch, groot 0,58,60 hectaren, zoonls
op bet terrein door paaltjes aangeduid is, om dien grond
kosteloos aan den Staat der Nederlanden af te staan voor den
bouw eener cellulaire gevangenis.
Bezwaren tegen dezen afstand van grond kunnen bij den
gemeenteraad worden ingediend.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
7 Maart 1883. De Secretaris,
NUHOUT van der VEEN.
iu het IJkkantoor alhier,
voor de ingezetenen van Alkmaar,
van 24 Februari tot en met 22 Maart 1883,
van '8 morgens 9 tot 's namiddags 2 uur.
VERGADERING van den RAAD der gemeente ALK
MAAR, op Woensdag 14 Maart, des namiddags te 12®/,
•re. Namens den Voorzitter van den Raad,
De Secretaris,
NUHOUT VAN DER VEEN.
P O L I C I E.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Polieie
het volcende gevondene voorbanden een jongenspet of muts,
een rolletje zwart moiré lint, een zwart hondje, een knipmes,
een vat met krenteneen tulle mutseen wit overhemdeen
turfkist, een kinder-armbandje met vermoedelijk gouden slotje,
een paar glacé bandschoeneneen zwart lederen damestascb
een hondenpenning 162, een paardendek.
Mocht er over de beteekenis der verwerping van het
voorstel om de censuswet aan de orde te stellen, on
danks den herhaaldelijk uitgedrukten wenseb der Re
geering om onmiddellijk tot de behandeling over te
gaan, aanvankelijk nog verschil van opvatting mogelijk
zijn geweest, thans is alle twijfel opgeheven. Twee
leden der liberale partij twee leden die zeker door
niemand voor politieke drijvers gehouden zullen worden,
twee bezadigde mannen, de heeren de Jong en Wybenga,
hebben vóór het uiteengaan der Tweede Kamer eenige
woorden gesproken diein verband met hetgeen door
den heer Schaepman werd gezegd, alle nevelen hebben
weggevaagd. Terwijl toch de heer Schaepmanook
namens den heer Lobman alzoo uit naam der katho
lieken en antirevolutionairen verklaarde, dat aan hunne
stem geen verdere strekking moest worden gegeven dan
zij bij hunne toelichting hadden te kennen gegeven
uitstel namelijk van de behandeling der censuswet
totdat ook omtrent het ontwerp tot verandering der
kiesdistricten een beslissing kon worden genomen, ver
zekerde de heer de Jong, dat de Kamer duidelijk heeft
uitgesproken „dat zij met deze Regeering niet wil
samenwerken." De heer Wybenga stemde geheel met
den heer de Jong in, en zeide onder anderen Mijne
stem had voor mij de beteekenis (en ik vertrouw dat
vele mijner medeleden van deze zijde der Kamer het
zelfde bedoelden) dat in den tegenwoordigen stand
van zaken een vruchtbare samenwerking tusschen deze
Regeering en de Vertegenwoordiging niet kon plaats
hebben. Het Ministerie heeft, dunkt mij in vele op
zichten dezelfde ondervinding moeten erlangen, en dat
het de bovenbedoelde stemming in dien zin beeft op
gevat bewijst zijn besluit om eervol ontslag aan Z. M.
den Koning te vragen" En van de zijde der Kamer
die door den spreker bedoeld werdvan de zijde
der liberalen, verhief zich geen enkele stem om te
gen de verklaringen der heeren de Jong en Wybenga
op ie komen. De beteekenis van de weigering
der Kamer om de censuswet te behandelen staat dus
vast. Van de zijde der antirevolutionairen en katholieken
gold het eenvoudig uitstel, maar vau de zijde der libe
ralen had de stemming een verdere strekking was zij
een votum van wantrouwen in de Regeering een ve--
klaring dat van langere samenwerking met dit Ministe
rie geen goede vruchten te wachten zijn een uitdruk
kelijke wensch dat in plaats van het om ontslag ver
zoekend Ministerie een ander zou optredenen wel
zoo spoedig mogelijk.
Het was noodig zoo duidelijk te spreken. Beide
sprekers herinnerden aan de crisis van bet vorige jaar,
die na een ongewoon langen een onbehoorlijk langen
duur was geëindigd met de herleving van hetzelfde
kabinet. Dit mocht naar hunne meening thans niet
op nieuw het ge al zijn. Een spoedige beslissing werd
door het belang des lands gevorderd en van de aftre
dende Ministers mocht verwacht worden dat zij daartoe
zuilen medewerken. Het was de plicht der Kamer
daarop te wijzen en zoo noodig binnen korten tijd weer
bijeen te komen om zoo mogelijk het einde van de
crisis te verhaasten. Ook de Voorzitter der Kamer
verklaarde een korten duur van de crisis „ten hoogste
wensebehjk m het belang van het land," al meende
hij ook dat zij nietzooals de heer de Jong mogelijk
achtte over ruim veertien dagen reeds geëindigd zou
zijn. Mocht men echter later ondervinden dat zij te
lang duurdeen meenen dat de lange duur aan de
Regeering was te wijten dan kan de Presidentbetzij
zelfstandig of op verzoek van vijf ledende Kamer
bijeenroepen.
„W aarom" vroeg de heer de Jong „waarom
zou deze Regeeringwanneer ze overtuigd is dat de
Kamer niet langer met baar wenscht te werken in
's lands belang, het ook niet noodig achten en zich niet
beijveren om een ander Ministerie te helpen in bet le
ven roepen De mogelijkheid daartoe bestaat." Men
zal moeten erkennen duidelijker kon het niet. En
die buitengewone duidelijkheid werd noodig geacht
wanneer men zich de vorige crisis herinnerde. „Zijn
de beloften van het hoofd van hot Kabinet zoo be
trouwbaar" vroeg de heer de Jong „dat deze
crisis beschouwd kan worden als een ernstig gemeende
zaak?" En de heer Wybenga ondersteunde zijne
woorden „te eerder" zeide hij „nu wij hebben
gezien den vreemden loop van zaken ondsr gelijke
omstandigheden in het vorige zittingjaar." Alzoo
wat door de beide sprekers met volkomen instemming
vac de liberale leden der Kamer in 's lands belang
hoogst wenscLelijk werd geoordeeld was: een spoedige
oplossing van de crisisdoor de optreding van een
ander Ministerie en medewerking van do aftredende
Ministers daartoe.
Welk Ministerie moet dan het aftredende vervangen?
Een homogeen Ministerie, zeide de heer de Jong niet
zoo als de heeren van Lynden en zijne ambtgenooten,
„een verzameling van Ministers, elk zijn departement
besturendemaar die geen Ministerie vormen, waarin
de Kamer vertrouwen kan stellen omdat eensgezindheid
in het regeeringsbeleid ontbreekt. Bij den bestaanden
toestandde omstandigheden waarin wij verkeeren
terwijl de verkiezingen aanstaande zijnhebben wij
diingend noodig een Ministerie dat het vertrouwen
geniet van de meerderheid van deze Kamer." En
wat zal de taak zijn van het nieuwe bewind? „Gewich
tige arbeid wacht de Eegeeringde regeling der finan
ciën is dringend noodig. Grondwetsherziening wordt
in en buiten de Kamer met klimmende belangstelling
te gemoet gezien."
„Regeling der financiën." Omtrent de wenschelijk-
beid daarvan zal wel geen verschil van meening meer
bestaan.
„Grondwetsherziening." Zijn daaromtrent de gevoe
lens even eenstemmig? Opmerking verdient in de eerste
plaats, dat door allen die zich in den laatsten tijd met
dit onderwerp bezig bielden, grondwetsherziening wen-
sehelijk, ja noodig werd geoordeeld om tot een behoor
lijke regeling van het kiesrecht te kunnen geraken.
Ook de commissie van gedelegeerden uit de vrijzinnige
Kiesvereenigingen te Amsterdam, Rotterdam, den Haag,
Utrecht en Dordrechtdie verbeLering van bet Kies
recht zonder Grondwetsherziening aanbeval, deed dit
alleen omdat zij de laatste voor het oogenblik onbe
reikbaar achtte. Zij noemde onzen politieken toestand
juist daarom zoo treurig, omdat bij allen het besef
levendig was: „geen afdoende verbetering zonder Grond
wetsherziening en deze hoogstwaarschijnlijk tbaua
niet verkrijgbaar." Velen oordeelden over de vraag
op dezelfde wijze. Maar zou dat oordeel in den laatsten
tyd niet gewijzigd zijn Die op de teekenen der
tijden let, kan deze vraag niet anders dan bevestigend
Uit het Hoogduitsch van ADOLF STRECKFUS3.
Docter Treu kwam de freule bezoeken toen hij
weder heengingbracht zijne Excellentie hem zelf
naar zijn rijtuig de docter zeide luide zoodat niet
alleen de koetsier, maar ook de tuinman die in de
nabyheid stond het kon hooren dat het zeer slecht
stond met de freule dat hij den volgenden morgen
zou terugkomen en eene waakster medebrengen
want dat de kamenier zelf te zwak en te ziekelijk was,
om eene zware zieke te verplegen.
De tuinman vertelde dit in de keuken waarop de
kenkenmeid zeidedat het zeer verstandig van den
docter was om eene verpleegster te nemen want dat
de kamenier er werkelijk zoo ellendig uitzag dat zij
nauwelijks meer voort kon. Met haar zou het niet lang
meer duren zij werd van dag tot dag zwakker.
Den volgenden dag kwam docter Treu terug, hij bracht
eeme krachtige, stevige vrouw mede, die bij de freule
als ziekeverpleegster werd ingekwartierdjuffrouw
Schulze heette zij.
Juffrouw Schulze nam niet alleen de zorg voor de
verpleging der freule op zich maar ook de bediening,
waarvoor de kamenier niet meer zorgen kon, zij kreeg
den tweeden sleutel van den gangdeur. Zij gaf dagelijks
aan zijne Excellentie over den toestand der freule be
richt. Van de kamenier hoorde of zag men niets meer,
•ij was zelf ziek vertelde juffrouw Schulze, die spraak!
zamor was dan de kamenier, wanneer zij in de keuken
kwam. Aan de keukenmeid vertelde zij dat het met
de freule dagelijks achteruit ginghet arme meisje had
zeke.r veel verdriet gehad en kon daarom de zware
•lekite niet te boven komen. Want kracht naar lichaam
en geest behoorde er zeker toe om van den typhus
weder te herstellen en dien bad de freule.
De woorden van juftronw Schulze verwekten grooten
schrik onder de bedienden allen vreesden de besmet
ting en toen men docter Treu eenige dagen daarna
baron Jolian die hem tot aan het rijtuig uitgeleide
deed met luide stem hoorde toevoegen dat het nu
niet meer twijfelachtig was, of de freule bad den typhus
en tegelijkertijd de grootste voorzichtigheid aanbeval
daar de ziekte zeer besmettelijk was, sloeg ieder iu het
slot de schrik om het hart. Wie er niet strikt noodig
had kwam niet meer in de nabijheid der gangdeur
de keukenmeid liet juffrouw Schulze zelfs niet meer in
de keuken zij zette de noodige spijzen voor haar ge
reed om niet meer met de ziekenverpleegster in eenige
aanraking te komen.
Drie weken verliepen, toen tegen den avond juffrouw
Schulze weenend naar de keuken kwam en voor de
deur blij.ende staan, de keukenmeid toeriep, dat de
arme freule zoo even gestorven was. De kamenier was
half waanzinnig van smarthet arme zieke mensch
huilde en jammerde en was niet tot bedaren te bren
gen. Juffrouw Schulze verzocht de keukenmeid, om
baar bij bet verbedden van het lijk te helpen, daar de
kamenier tot niets meer te gebruiken wasmaar zij
kreeg een grof afwijzend antwoord. Liever wilde de
keukenmeid haar dienst verlaten dan zich bij het lijk
een typhus op den hals halen ook de beide andere
meiden weigerden ten stelligste, om naar de sterfkamer
te gaan, en zoo zou dan juffrouw Schulze haar treurig
werk alleen hebben moeten doen, indien baron Johan
niet den moed had gehad, om haar behulpzaam te zijn.
Een rijtuig werd naar docter Treu gezonden, het was
reeds donker, toen hij aankwam. Hijging direct naar
de sterfkamer. Na een uur ongeveer ging hij weder
heen maar niet alleen de kamenier vergezelde hem.
Hij en juffrouw Schulze hielden de arme teringlijdster,
die zoo zwak was, dat zij niet alleen kon gaan, vast,
zij hielpen haar in het rijtuigen juffrouw Schulze
ging naast baar zitten en hield hare armen vast. Het
was een gure avond juffrouw Schulze had daarom het
hoofd der zieke geheel ingewikkeld en zelfs do punt
van den doek over haar geheele gelaat getrokken, opdat
de zieke de koude lucht niet direct zou inademen.
Terwijl juffrouw Schulze bij de zieke in het rijtuig
bleef, keerde docter Treu nog eens naar den gang
terug, om met baron Johan eenige woorden te spreken,
die de zieke kamenier niet mocht hoorenvoor mij
geneerde hij zich echter niet. Ik stond in het portaal
en hij sprak zoo luide dat ik hem wel verstaan moest.
Hij vertelde den baron dat de ongelukkige kamenier
reeds sporen van besmetting vertoondeen weldra de
ziekte ook bij haar tot uitbarsting zou komen. Dat hij
haar zou medenemen, opdat de ziekte zicb op Warnitz
niet verder zou uitbreiden. Hij zou baar niet bij zich
houden, maar haar, zoolang het nog duurde, in een
of ander ziekenhuis doen verplegen. Hij waarschuwde
voorts den baron dringend voor de besmetting door
het lijk der gestorven freule. Niemand behalve juffrouw
Schulzedie zich voor besmetting wist te vrijwaren
mocht de sterfkamer betreden. Juffrouw Schulze moest
hem slechts tot F. vergezellen, dan zou hij haar terug
zenden om het lijk te bewaken. Baron Johan moest
den docter beloven dat niemand der bedienden bij het
lijk zou worden toegelaten. Hij had dit niet behoeven
te zeggen want vrijwillig had zeker niemand van ons
de geschuwde kamer opgezocht.
Laat in den nacht keerde juffrouw Schulze terug;
den volgenden morgen vertelde zij de keukenmeid, dat
de arme kamenier half waanzinnig was van vrees voor
den dood. Het was toch merkwaardig dat zulke te
ringlijders die toch hoogstens nog slechts een paar
weken te leven hadden zulk eene angst voor de ziek
ten van anderen hadden. De docter was overigens
bepaald van meening, dat ook de kamenier den typhus
had en zou haar daarom nog 's nachts verder gezonden
hebben naar het ziekenhuis te D.
Een paar stilletreurige dagen verliepen. Freule