No. 89.
Vijf en tachtigste Jaargang.
1883.
Koloniale lusten en lasten.
FEUILLETON.
ZONDAG
29 JULI.
65> HE STER DER ANTHOLRS.
Prijs der gewone Advertentiën
IjitTnummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE blad.
4LKIAAISr.ltK tl! RA\T
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,—.
De 3 nummers 006.
Van 1—5 regels 0,75; iedere regel meer f 0,15.
Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
Het oosten is voor de Europeesche volken een bron
van welvaart en rijkdom maar te gelijk van bezwaren
en cevarenin beiderlei opzicht een terrein voor
groote krachtsinspanning en onverpoosde zorg en eene
prikkel tot nauwlettende waakzaamheid en rustelooze
werkzaamheid. Hoevele grootere en kleinere staten
koninkrijken, vorstendommen en republieken, hebben
in vroeger of later tijd in het oosten in Azie en Afri
ka schatten en aanzien gezochtgevonden behouden
en verloren 1 Ook Amerika bood daartoe eeuwen lang
den onvermoeiden Europeaan een heerlijke gelegenheid
aan maar de nieuwe zuivere of gemengde bevolking
die allengs de oorspronkelijke bewoners verdrong heeft
zich op luttele uitzonderingen na van de Europeesche
voogdij ontslagen en in Noord- en Zuid-Amerika
zal de leus „Amerika voor de Amerikanen zich steeds
krachtiger doen gelden. De laatste poging tot Euro
peesche overheerschingdoor Napoleon III ra Mexico
beproefdwas niet geschikt om tot navolging op te
wekken. Aan de Zuidpunt van Afrika is de band
met Europa nog wel niet verbroken, maar ook
daar hebben zich Europeesche volkplantingen ontwik
keld en zijn de zin voor onafhankelijkheid en de ge
schiktheid voor zelfbestuur te sterk om Europeesche
voogdijschap te dulden. Anders is het zoowel in het
Noorden als aan de oost- en westkust van dit wereld
deel anders in Aziëwaarmet uitzondering van
China Japan en Perzië Europeesche volken het be
stuur in handen hebben of zich genoopt vinden in
meerdere of mindere mate aan de inlandsche regeerin
gen hun leiding en oppertoezicht op te leggen. Overal
waar het klimaat de vestiging van Europeanen slechts
eenigszins toelaat en de inlandsche bevolking voor de
vreemde indringers wijkt of verdwijnt, komt vroeger
of later de volkplanting tot stand, die, als de tijd er
rijp voor geworden is zich onafhankelijkheid en zelf
bestuur verwerftdien weg gaat het, evenals in Ame
rika en Znid-Afrika ook in Australië op maarinAzie
en Noord-Afrika, waar de bevolking sterk en talrijk
is en in een staat van halve beschaafdheid verkeert
is het anders. Daar verliezen de enkele Europeanen
zich onder de raillioenen inlanders en zijn zij onmach
tig om zeiven te overheerschen en te besturen daar
onderwerpt en regeert de Europeesche staat recht
streeks of plaatst de inlandsche regeering goed- of
kwaadschiks onder zijn voogdij.
De heerschappij of voogdij in vreemde gewesten ter
wille van handel en gewin ondernomen en tot hand
having van het eenmaal ingenomen standpunt besten
digd en uitgebreidwordt echter niet zelden uiterst
moeilijk en gevaarlijk. In Europa zelf is geen oor
logsgevaar. Geen enkele mogendheid is op uitbreiding
van grondgebied ten koste van den nabuur bedacht
Frankrijk natuurlijk uitgezonderd dat een gelegenheid
om Elzas en Lotharingen te hernemen niet zou laten
voorbijgaanmaar waarvoor de tijd om daartoe een
poging te wagen nog niet is aangebroken. Alaar bui
ten Europa komen de vreemde indringers met elkander
in aanraking daar komen hun belangen in botsing
en zien zij elkander met argwaan naderen. Rusland
heeft Noord-Azie Engeland Zuid-Azië in beziten
elke schrede die één van beide mogendheden zuidwaarts
of noordwaarts in Midden-Azië doetschrikt de andere
op door de gedachte aan het naderend gevaar bij de
botsing die eenmaal zal moeten volgen. Frankrijk heeft
Tunis aan Algerië gehecht en daardoor Italië van zich
vervreemd zijn vestiging op Madagascar heeft Enge
land vertoornd en zijn nederzetting aan Africa's west
kust Portugal ontrust. Grooter zijn de moeilijkheden
in Egyptewaar volgens Engelsche berichtgevers over
tuigend is gebleken dat de inlandsche ambtenaren ten
eenenmale ongeschikt zijn voor een behoorlijke waar
neming hunner betrekking en het volk voor zelfbe
stuur.0 De ellenden en wreedheden gedurende de der
tienjarige zelfzuchtige dwingelandij van den vroegeren
Onderkoning Ismael zouden naar hun oordeel niet er
ger geweest zijn dan die van do laatste vier maanden.
Nu is het zeker zeer moeilijk de ellende van een vroe
ger tijdperk, die men niet heeft aansi vd maar al
leen uit beschrijvingenlaat ons aannu juiste be
schrijvingen kent, te vergelijken met de ellende waar
van men zelf getuige ismaar dat de toestand in B-
gypte ellendig en de verwarring in alle takken van
bestuur groot is laat zich overigens gemakkelijk be
grijpen. De opstand onder Arabi had alles aan het
wankelen gebracht en de vastheid van het gezag on
dermijnd. "Al naar mate de kansen gunstiger of on
gunstiger voor de opstandelingen schenen te staan
waren de ambtenaren meer oi' minder gewillig de zijde
van den Khedive te verlaten en de bevelen van den
muiter op te volgen. Engelands tusschenkomst maakte
aan die weifeling een einde en deed allen buigen voor
den herstelden vorst. Een gezag dat reeds eenmaal
bezweken is en door zulke wankelende dienaren wordt
gesteund blijft echter altijd zwak en houdt zich al
leen staande voor zoover en zoolang als het door an
deren gesteund wordt. Daarenboven heeft Engeland
wel een einde gemaakt aan den opstand maar geens
zins aan de onzekerheid van Egypte's toekomst. Wat
daarvan worden zal weet niemand en is zeker aller
minst helder voor de Egyptische hoogere en lagere
ambtenaren. Overleg tussehen de Engelsche autori
teiten en het inlandseh bestuur schijnt meestal te
ontbreken. Wat ons in dit opzicht gemeld wordt om
trent de maatregelen tegen de uitbreiding van de
cholera, is daarvan een allerbedroevendst voorbeeld.
Aanvankelijk meende de Egyptische Regeeringin
strijd met de meening der Engelsche gezaghebbers
niets beters te kunnen doen dan de besmette streken
af te sluiten en de ziekte onder de aldus ingesloten
bevolking zonder hulp aan haar lot overgelaten vrij
te laten voortwoeden. Thansnu ook de voorsteden
der hoofdstad en eindelijk de hoofdstad zelve zijn
aangetast moet dit stelsel worden opgegeven en
wordt uit de wijken of buurten waar de ziekte is
uitgebroken, de geheele bevolking, zieken en gezonden,
mannenvrouwen en kinderenmet geweld uit de
huizen gehaald en verdreven naar een streek waar
men meent dat zij met minder gevaar voor anderen
kunnen verblijven maar waar voor hun verblijf niets
is gereed gemaakt, niets is voorbereid. De rampzaligen
vluchten met hetgeen zij in de haast van hun armoe-
digen inboedel hebben kunnen samenpakkenmet de
schapen en geiten die zij nog tijd hebben gehad met
zich te voerenen bergen zich waar het hun gelukt
aan hnn verdrijvers te ontkomen. Bij de groote wan
orde waarmede dergelijke politie-maatregelen worden
uitgevoerd is het aantal dezer vluchtelingen niet ge
ring en de Engelschen achten het hunnerzijds nood
zakelijk de aldus verdreven besmette bevolking, hetzij
ze onder geleide harer officiëele drijvers hetzij aan
hun toezicht ontvlucht en zelve een goed heenkomen
zoekende hun te na komt, op hunne beurt met geweld
terug te drijven. Wat er ten slotte van die in het
algemeen belang verjaagde en weer in het algemeen
belang teruggejaagde ongelukkigen wordtwie zal het
zeggen maar wel beklagenswaardig het land waar
tweeërlei bestuur aldus zonder onderling overleg maat
regelen neemtwaartusschen het arme volk in de knel
raaktniet ongelijk aan het graan dat tussehen twee
molensteenen verbrijzeld wordt.
Terwijl Engeland aldus den drukkenden last onder
vindt van de taak die het op zich heeft genomen im
mers door het bestuur van den Khedive gewapender
hand te steunen stelt het zich voor dat bestuur in
zekere mate aansprakelijk verbittert het Frankrijk
door zijn houding ten aanzien van het Suez-Kanaal en
de maatschappij waaraan voor dat kanaal door de Egyp
tische Regeering concessie is gegeven. Ofschoon de
rechtsgeleerde raadslieden der Engelsche Kroon en het
Ministerie zich plaatsen op het standpuntdat aan
deze maatschappij rechten zijn toegekeud met betrek
king tot de doorgraving der landengte wil de open
bare meening daar te lande meer geleid door haar
begrip van het belang van Engeland en zijn handel
dan door haar rechtsgevoel geenerlei recht van dien
aard erkennen verklaart zich tegen de overeenkomst
door de Regeering met de Suez-maatschappij gesloten
tot het graven van een tweede kanaal en verlaging
der tarieven en wil dat Engeland zonder zich om
die maatschappij te bekreunen eenvoudig zal doen
wat voor Engeland het best en het voordeeligst is en
zoo noodig een eigen kanaal zal graven daar waar dat
het geschiktst kan geschieden. Dat zou een ongeëven-
Uit het Hoogduitsch van ADOLF STRECKFUSS.
Hoofdschuddend las Herman den korten brief nog
eens over. Hij beviel hem volstrekt niet daar hij in
geenen deel uitdrukte, hetgeen hj gevoelde, hij vond
hem zoo houterig en prozaïsch, dat hij hem wel weder
had willen verscheuren. „Uet moet zoo maar blijven,
zeide hij, zij zal tussehen de regels lezen, wat er niet
staat. ÏDeelt zij mijn gevoel niet, dan zou zij mijne
liefdesbetuigingen belachelijk vinden.
Hij verzegelde en adresseerde den brief en bracht
hem zelf op de post. Hij berekendedat hij den vol
genden dag in Adèle's bezit moest zijn indien zij da
delijk antwoorddeen daarvan was hij overtuigd kon
hij den brief van middag hebben. Een vollen nacht
en een halven dag moest hij wachteneen oneindig
langen tijd hij wist niethoe hij het zestien eeuwig
durende uren zou uithouden
Hij keerde naar huis terug hij verwijlde slechts kort
in de achterkamer hij gevoelde er zich vandaag niet
op zijn gemak daar hij op Anna's vragenden blik geen
ander antwoord kon geven dan dat Mendler voor zaken
op reis en het nog onbepaald waswanneer hij te
rugkwam juffrouw Ebert gaf openhartig hare onte
vredenheid te kennen dat mijnheer Mendler het niet
de moeite waard had gevonden om vóór zijn vertrek
nog een kort bezoek te brengen en grootmoeder was
het daarmede geheel eensterwijl Anna geen woord
zeide zij bleef ijverig aan haar werkwaarvan zij geen
enkele maal opkeek. Het gesprek wilde niet vlotten
en het was Herman welkom toen hij na verloop van
nauwelijks een kwartier, nog bij een zieke werd geroepen.
Ontzettend langzaam ging de nacht slapeloos voor
Herman voorbij en den volgenden morgen werd met
ieder uur zijn ongeduld grooter. Nooit was hem het
vervullen van zijn plicht zoo moeielijk gevallen, slechts
met de grootste krachtsinspanning vermocht hij gedu
rende zijne ziekenbezoeken zijn hoofd er bij te houden
en zoodra hij een ziekbed verlaten hadvlogen zijne
gedachten naar Adèle. Eindelijk was het twaalf uur
geworden de noodzakelijkste bezoeken had hij afgelegd,
hij kon zich dus met een gerust geweten een uurtje
rust gunnen. Met koortsachtige haast ijlde hij naar
zijne woning zijne verwachting werd niet bedrogen
op de schrijftafel lag een brief.
Adèle's antwoord Neen het adres was niet met
die fijne maar van karakter getuigende letters geschre
ven die Herman zich nog zoo goed herinnerde het
was de sierlijke vluchtige koopmanshand van den ge
heimraad. Met bevende hand opende Herman het cou
vert zijn eigen aan Adèle gerichte brief viel er uit
terwijl het bovendien nog het volgende schrijven be
vatte:
„Hooggeachte baron 1
Mijne dochter heeft mij inliggenden brief ter hand
gesteld met verzoek dien te lezen en tevens onder
terugzending daarvan te beantwoorden. Met leedwezen
vervul ik die taak daar ik na ons laatste gesprek
gehoopt had dat de goede verstandhouding tussehen
ons niet zoo spoedig verbroken zou worden uw brief,
waarin gij dadelijk antwoord verzoekt, geeft helaas ech
ter tot eene door mij niet gewenschte snelle beslis
sing aanleiding. Gij hebt vroeger mijne dochter de
stellige belofte gegeven om haar vooreerst niet met
een huwelijksaanzoek lastig te vallen op deze belofte
vertrouwende heeft Adèle den tegenzindien zij
jegens uw persoon ik mag u dit niet verheelen
baron vóór de kennismaking met u gevoelde en
die langzamerhand nog grooter is geworden trachten
te overwinnen zij heeftom mij genoegen te doen
zich alle moeite gegeven om vriendelijk jegens u te
zijn en haar plicht als dochter des huizes naar behoo-
ren te vervullen.
Reeds bij uw laatste bezoek werd zij onaangenaam
verrast, dat gij u op geheel andere wijze jegens haar ge-
droegt en woorden gebruiktetdie niet konden worden
misverstaan. Zij zou uwanneer zij niet door mijne
komst in het salon was gestoord geworden een zeer
helder en duidelijk antwoord gegeven hebbendaar
zij dit niet kon meende zij verdere verklaringen van
uwe zijde het best te kunnen voorkomen door onzen
bediende te bevelen bij eene mogelijke herhaling van
uw bezoek steeds te zeggen dat de familie niet thuis
was. Zij is door uwen brief in hare verwachtingen
bedrogen geworden en heeft zich daardoor genoodzaakt
gezien, mij het antwoord optedragen.
Hoezeer het mij nu ook spijtgedwongen te zijn
u de eenvoudigen stand van zaken medetedeelenkan
ik toch niet nalaten mij te beklagen dat gij ook de
mij gegeven belofte niet gehouden hebt. Ik bad ge
meend dat gij het vertrouwen dat ik u schonk door
u openhartig mijne verhouding tot mijnheer von Richt-
hausen bloot te leggenop prijs zoudt weten te stellen
en uwen invloed op dezen door mij zoo hooggeackten
man te mijnen gunste zoudt aanwenden. Daar dit niet
is geschied maar gij veeleer al is het dan ook zonder
gevolg u moeite gegeven hebt, om mijnheer von Richt-
hausen tegen mij intenemenzult gij het natuurlijk
vinden dat ook ik het door mijne dochter aan de be
dienden gegeven bevel heb bekrachtigd.
Na deze verklaring zal wel geene verdere uitwijding
over deze onaangename zaak kunnen worden verwacht;
ik neem echter de vrijheid u met nadruk op te mer
ken dat zoowel mijne dochter als ik die volstrekt niet
wenschen en dus besloten zijnom iederen mogelijk
nog van u te ontvangen brief ongeopend terugtezenden.
Nog eens mijn innig leedwezen betuigende, dat ik tot
zulk een verklaring gedwongen ben geworden, teeken ik
mij met verschuldigde hoogachting, Uw dw. Dienaar
Fbederik Treu."