No. 128. Vijf en tachtigste Jaargang. 1883. ZONDAG 28 OCTOBER. FEUILLETON. ,4>Een staatsgeheim. Prijs der gewone Advertentiën Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Tijdeltjke versterking- van 's Rijks middelen. ALKMAARSCH1! COURANT Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0 06. Van 1—5 regels 0,75; iedere regel meer f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. II. Behalve de invoering van nieuwe invoerrechten stelt de Minister voor een verhooging van het invoerrecht op de thee en van den accijns op het gedistil leerd. De bezwaren daartegen zijn zeker minder overwegend dan tegen Let herstel van de invoerrechten op granen meel en houtmaar de verhooging van bet recht op de thee kan slechfs gebruikt worden als aanvulling van andere meer omvattende maatregelen omdat de opbrengst slechts geschat wordt op f 300,000. Een verhooging van den accijns op het gedistilleerd van 50 pereent sterkte met drie gulden per 100 kan, waardoor die belasting van f 57 op 60 zou gebracht worden, zou meer opbren en de raming is f 1,150,000 - en op zich zelve wellicht nog minder bezwaar ont moeten. Toch is het een ellendig denkbeeld dat wij onze toevlucht alweer tot de belasting op de jenever zouden moeten nemenook nadat door do verschil lende gemeenten in ons land ruim 8G7.000 aan ver- gunningsrecht wordt genoten en voor bet tekort op onze huishouding de gebruikers en misbruikers van sterken drank opnieuw als het ware aan een verhoogde boete zouden moeten onderwerpen. Alles heeft zijn grenzen en als wij nu jaarlijks ruim 22 miliioen van den accijns op het gedistilleerd trekken zon men in- derdaad kunnen roeenen dat het genoeg is. Wat zullen wij zeggen van het voorstel om over het dienstjaar 1884/85 twintig buitengewone opcenten op de hoofdsom der personeele belasting te heffen waar van natuurlijk geen deel aan de gemeenten zou wor den afgestaan? Als maatregel voor een eokel jaar zouden wij bij gebrek aan iets beters er vrede mee kunnen ne men, ook al zijn de grondslagen, waarnaar de belasting geheven wordt, herhaaldelijk en terecht veroordeeld, en al is ook na de uitkeering van vier vijfden der opbrengst aan de gemeenten op de eene plaats door strengere schat- ting van huurwaarde en meubilair in het belang van de ge meentekas de hoofdsom meer gestegen dan op de andere. Maar al moge de verzwaring van een belasting als het personeeldie gezegd kan worden door ieder betaald te worden gedurende een enkel jaar verdedigbaar zijn in weerwil van haar ondeugdelijke grondslagen, onaan nemelijk is zulk een tijdelijke verzwaring, wanneer het een belasting geldt die Hechts eenmaal wordt geheven en wel op den onzekeren dag van den dood der bezit ters. Daarom moet zonder aarzeling het voorstel afge keurd worden om twaalf buitengewone opcenten te heffen „op de hoofdsom van de rechten en boeten van successie en van overgang bij overlijden, verschuldigd wegens vererving of verkrijging door overlijden in 1884 voorgevallenof weg°ns schenkingen aan instellingen van de doode hand in dat jaar gedaan." Van die „schenkingen" zal in dat jaar wel niet veel komen daar er bij hem die daartoe wenscht over te gaan al bijzonder dringende redenen moeten bestaan of hij zal d® uitvoering van zijn voornemen uitstellen tot een voigend jaar waarin geen extra-belasting wordt gehe ven maar den dag van zijn overlijden kan men niet zoo gemakkelijk uitstellen de dood vraagt niet naar het meer of' minder bezwarende van de belasting op den overgang van goederendoor zijne komst ver oorzaakt. De familiën, waarin een nalatenschap open valt in 1883 of 1885, zullen den lande het gewone recht betalen maar zij die in het noodlottig jaar 1884 tot de erfenis worden geroepen zullen daarenboven twaalf buitengewone opcenten moeten offeren van de nalatenschappen die in dat jaar haar aandeel aan 's lands schatkist moeten afstaan, denkt de Minister f 900,000 extra-belasting te heften. Is dat billijk? Op die vraag kan naar onze meening het antwoord niet twijfelachtig zijn. Een belasting die jaarlijks van allen geheven wordtkan in geval van tijdelijken geldnood gedurende een enkel jaar worden verzwaard allen deelen dan in den tijdelijken druk, en zien hunne bijdragen met eenige percenten verhoogd; maar met een belasting, die in den loop van een jaar slechts enkelen treftkan een verhooging gedurende één bepaald jaar niet wor den ingevoerd zonder met het beginsel van gelijkma tigheid van druk, dat bij elke belasting geëerbiedigd moet worden in strijd te komen. De invoering van nieuwe en de verhooging van be staande belastingen door den Minister voorgesteld zouden naar zijne berekening jaarlijks bijna vijf miliioen opbrengen bet tekort bedraagt echter ruim zeven miliioen en moet dus nog ruim twee miliioen gevon den worden en dat ontbrekende wil de Minister ver- krijgen door van de vier vijfden der opbrengst van de personeele belasting, die in 1895 door het rijk aan de g meenten zijn afgestaan, één vijfde voor het rijk terug te nemen. De maatregel is zeker allereenvoudigst. Het personeel is een r/pinbelastinghet rijk heeft daarvan vier vijfden aan de gemeenten afgestaanen nu het ryk zooveel niet meer missen ban, neemt het één vijfde terug. Er is maar één bezwaar. De wetgever moet niet alleen voor 's rijks Bchatkist zorgen, maar tevens i e middelen aanwijzen, waardoor de gemeenten baar uitgaven kunnen bestrijden. De Minister heeft natuurlijk dezen eisch niet voorbij gezienen bij geeft daarom een paar „voorloopige maatregelen in overweging in afwachting eener definitieve regeling der verhouding tusschen de rijks- en de gemeentebelastingen." Ziedaar al dadelijk een groot bezwaar genoemd. Juist de ver houding van de rijksbelastingen tot die der gemeenten eischt dringend herziening, en nu zal men, omdat het rijk te kort komt, die verhouding nog inge«ikkelder maken de gemeenten bemoeielijken en haar noodzaken om tijdelijk voorloopig nieuwe maatregelen te nemen om het verlies van het teruggenomen één vijfde te dekkenmaatregelen, waarop zij misschien later weer terug moeten komen. En welke zijn de maatregelen waardoor de Minister de gemeenten in de gelegenheid wil stellen om zich voorloopig te redden Hij wil haar vrijheid geven om meer opcenten te heffen op de grondbelasting, en wel voor de gebouwde eigendommen zestig in plaats van veertig en voor de ongebouwde veertig in plaats van tien. Willen zij van die bevoegdheid liever geen of althans slechts gedeeltelijk gebruik maken dan zullen zij, zoo noodig, evenals tegenwoordig een hoofdelijken omslag of andere directe belasting en tot een gelijk bedrag opcenten op de hoofdsom der personeele belasting kannen heffen. Deze bevoegdheid wordt door het recht om meer op centen op de grondbelasting te heffen in geen enkel opzicht gewijzigd. Op zich zelf zal ongetwijfeld door velen worden erkend dat, gelijk de Minister schrijft, de vrijheid om meer opcenten op de grondbelasting te heffenalthans wat de ongebouwde eigendommen be treft als een verbetering van het plaatselijk belasting stelsel mag worden aangemerkt. Inderdaad mogen de grondeigenaars wel iets meer bijdragen in de uitgaven voor betere wegen en openbare werken, die door de gemeenten zijn gedaan al geldt ook dit weer minder voor streken waar de waterschappen gewoon zijn zich met die z< rg te belasten; maar de maatregel wordt hier voorgesteld a's een middel om het verlies van één vijfde der opbrengst van de personeele belasting te dekken, en de vraag is daarom of hij ook daartoe aan beveling verdient. Neemt men het bedrag van dit één vijfde voor alle gemeenten in het rijk bijeen dan wordt werkelijk het verlies meer dan gedektmaar neemt men elke ge meente afzonderlijk, en daar komt het voor de gemeen ten op aan dan wordt de rekening anders dan be hoeven veie gemeenten van de grootere bevoegdheid die haar verleend wordt niet ton volle gebruik te maken, maar dan zullen de stedelijke gemeenten, waar binnen weinig ongebouwde eigendommen liggen ook door tot de uiterste grens te gaan haar verlies niet kunnen herstellen. In Noord-Holland bij voorbeeld zou Amsterdam te kort komen ruim f 170.000, Haarlem ruim f 18,000 Alkmaar ongeveer f 6900 Helder en Hilversum ruim 4000, Hoorn en Nieuwer-Amstel ruim 3000; Zaandam ruim f 2000 enz. Daarentegen zonden b. v. Haarlemmermeer ruim f 12,000 en Beem- ster ruim 8,000 kunnen winnen maar die gemeen ten zouden dat geld niet noodig hebben en dus ook geen reden hebben om haar plaatselijke belastingen zooveel te verhoogen. En wat baat haar overvloed aan andere gemeenten, die nog altijd tekort zouden komen? Een aantal gemeenten in Noord Holland zouden, na^ van de bevoegdheid om meer opcenten op de grond belasting te heffen ten volle gebruik gemaakt te hebben, Het was natuurlijk dat het onaangename voorval de gemoederen nog warmer maakte. Geen der heeren had met iemand, die, naar allen schijn, een werkman was en een stoel als wapen gebruikte, twist willen zoeken. Ieder was er ver van af om te vermoeden dat hier in dit koffiehuis iemand uit de werkende stand kwam. „Daar hebben wij het nuzeide Kneist. „Onze dames worden van den eersten rang verdrongen, en het souiereine volk maakt de koffiehuizen onveilig. De smerige kereldie misschien over dag waschketels opknaptwil met ons handgemeen worden omdat wij den naam van mejuffrouw zijne zuster hebben durven noemen en de brave burgerman verkneutert zich er m. Wj krijgen de toestanden van 1792 weder terug." Graaf Horst kon het onder den indruk van dit voor val slechts billijken toen Frits Hochfelden verklaarde, dat eene verontschuldiging van Stolpen misschien het praatje dat deze een weerlooze vrouw tegenover hem in bescherming had genomen hem niet voldoende was en dat Stolpen de gevolgen moest dragen van zijn partij rekken voor eene aanmatigende persoon en onder de esfaande omstandigheden allerminst eerbiediging mocht vorderen van zijn tegenzin tegen het duel. Het scheen graaf Horst bjna een hoon toe, toen ij zijn bezoek Stolpen hem antwoordde met de verkla ring dat I rits Hochfelden zich vergiste in het karak ter der jonge dame die hij beleedigd bad. „Mijnheer von Stolpen antwoordde hij„ik heb met andere kamaraden gelegenheid gehad om een ruwen en on- Deschotu n kerel te leeren kennen die Robert Holm eet en de broeder dier persoon is; broeder en zuster e ynen in onbeschaamde aanmatiging voor elkander niet ondertedoen „Graaf," viel Stolpen den officier in de reden, terwijl hij zich met moeite tot kalmte dwong, „ik moet u ver zoeken geen beleedigende uitdrukkingen te bezigen betreffende eene jonge dame die ik in bescherming nam en voor wie ik mij borg stel. Ik vind haar zoo zeer mijne achting waard dat ik voornemens ben, baar myne hand aantebieden. Ik verzoek u, om dat aan graat Hochfelden medetedeelen." „Mijnheer von Stolpen antwoordde graaf Horst opstaande „mijn vriend graaf Hochfelden heeft mij opgedragen om u den naam van uwen secondant te vragen van onderhandeling kan verder geen sprke zijn." „Ik heb bij herhaling verklaard antwoordde Kurt, „dat ik niet voornemens ben mij naar de dwaze ge woonten van het tweegevecht te schikkken, graaf Hoch felden weet dat zeer goed." „Mijnheer von Stolpen wanneer gij evenals gij de eer van een gentleman met voeten treedt, diens ge bruiken weigert te volgen dan zult gij in ieders oogen een lafaard schijnen „Graat viel Stolpen den officier in de reden gij maakt misbruik van uw recht als bezoeker. Verlaat miJ ik u verzoeken mag.'' „Met genoegen." Graaf Horst verliet het vertrek zonder te groeten. Kurt zag somber voor zich uit, het bloed liep hem sneller door de aderen hij voeldedat men hem in den stand, waarin hij leelde, in den ban had gedaan en dat het er nu op aankwam om de verachting té trotseeren. Het was bijna alsof hij berouw kon hebben over hetgeen bij gedaan had. Hij was niet zonder moed maar er behoorde eene ontzettende wilskracht toe, om' met het verwijt van lafheid den spot te drijven moed is echter niets anders dan heerschappij van den wil over onze zwakheden die woeste hartstocht, die vaak voor moed geldt, is slechts eene bedwelming, die evengoed door wanhoop wijn ja zelfs door op het uiterste «ze- dreven angst ban worden te voorschijn geroepen. Stolpen voelde, dat hij zich de handen had gebonden, toen hij uit innerlyke overtuiging verklaard bad dat hij nooit zou duelleeren het zou hem laf en zwak schijnen nu het gold de wilskracht zijner overtuiging te volgen om aan eene valsche schaamte toetegeven. De valsche schaamte was het alleen waarmede hij te rekenen had. Op het oogenblibwaarin bij het besluit genomen had om de inspraak van zijn hart te volgen was de breuk met zijn geheele tegenwoordig bestaan voltooid. Hij voelde dat bij de welwillendheid van den minister niet meer aannemen mocht, al bleef Hochfelden hem die nog betuigen, hij kon vermoeden, dat zijn vader buiten zich zich zeiven zcu zijn van toom zijne moeder heftig verschrikken zou en bij zijne loop baan veranderen moestwant een jong diplomaat ver geeft men eene mésaillance niet. Dat alles was echter meer geschikt om hem aante- sporen tot een snel besluit dan om hem te doen aar zelen. Hij wist, dat zijn vader geruïneerd was, en deze hem de middelen voor een loopbaan als diplomaat niet verschaffen kon, zonder zijne schulden te vergrooten; hy had geen lust, om zijn bestaan te danken te hebben aan eene rijke vrouw, hij walgde van het bedrog, waarop het voorname huishouden zijner ouders was ge grondvest. Hij sympathiseerde echter ook niet met den adeltrots en hoogmoed zijner ambtgenooten hij voelde behoefte om zich vrij te maken van al die banden die hem knelden en des te moeielijker viel het hem omdat de wereld gelooven moestdat hij zijn loopbaaé bad moeten opgeven omdat hij te laf wasom te vechten, en niet zijn vrij besluit, maar de onmoge- hjkheid om zich in zijn stand te blijven handhaven hem zijne betrekking deed verlaten. Met een bezwaard hart begaf hij zich op weg naar zijn vaderdie reeds voor de tweede maal om hem ge zonden had. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1883 | | pagina 1