No. 9. Zes en tachtigste Jaargang. 1884. De grondslag der antirevolutionaire partij. ZONDAG 20 J A U A h I. Prijs der gewone Advertentiën Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Ten einde aan veler verlangen tegemoet te komen, zullen voortaan de advertentiën g e h e e 1 per regel berekend worden, zoodat men bij eene advertentie van successieve lijk 1,2,3 of 4 gewone regels, 15,30,45 of 60 cents betaalt. De Uitgevers JPlaatsgebrek noodzaakt ons voor ditmaal ons feuilleton achtcrtretje te laten. (Dflicicel (Sebcclte. Hondenbelasting Buitenlanb. ALKMAARSGHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Eijk f 1, De 3 nummers O 06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de UitgeverB HERMs. COS- TEE ZOON. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR herinneren belanghebbenden dat honden welke niet voorzien van het voorgeschreven kenteeken aangetroffen wordenter beschikking der politie gesteld worden en dat maatregelen zijn genomen, om dat voorschrift met ingang van 1 Februari a.s. streng toe te passen. Zij, die de belasting voor 1884^nog niet voldedenworden dringend uitgenoodigdzulks voor 1 i c- bruari alsnog te doen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 18 Jan. 1881. De Secretaris, NUHOUT VAN DER VEEN. NATIONALE MILITIE. De ingeschrevenen voor de Militie alhier in het iaar 1883 voor de lichting van 1881 worden, voor zooverre zij vrijstel ling kunnen doen gelden als eenige zoon of wegens broeder- dienst, verzocht daarvan- opgave te doen aan de gemeente secretarie. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR maakt bekend, dat de landmeter van bet kadaster op 1 Februari e k. een aanvang zal maken met het opnemen der kadastrale ver anderingen dienst 1885. Alkmaar. De Burgemeester voornoemd 18 Januari 1884. A. MACLAINE PONT. Zij, die met, één Mei 1881 in aanmerking willen komen voor brugopbaalder van de Schapenbrug en van de brug in de Kanaalkade, onder verplichting tot bewoning van het huis aan de Peperstraat, thans bewoond door C. G. Boltentegen he- taling van eenen huurprijs van f 78,worden verzochtzich in persoon op Dinsdag 22 Jrnuari 1884?, s namiddags 1 uur, ten stadhuize aan te melden. ii. Oferal waar menschen bijeenwonen bestaat beboette aan zekere regelen en beginselenwaarnaar zij als maatschappelijke wezens zich hebben te gedragen. Uit den aard der zaak is de eene mensch geen wetgever noch rechter over den ander. De mensch is aan zijn medemensch geen rekenschap schuldig van zjjn doen en laten hetzij goed of kwaad. Zoolang hij niet met andere menschen of met hunne belangen in aanraking komtis hij vrij in zijne handelinge^ Zijn godsdien- tige en zedelijke beginselen zijn zijne wetgevers en zijn eigen geweten is zijn rechter. Wat hij doet of laat, komt voor zijn verantwoording, maar geen zijner medemenschen is bevoegd om hem iets te gebieden of te verbiedenhem te dwingen om iets te doen of te laten hem te veroordeelen of te straffen. Zoolang hij niet met andere menschen of met hunne belangen in aanraking komt maar daarvan kan in onze maat schappij geen sprake zijn en daarom u oet ieders vrij heid in het algemeen belang werden beperkt, en moe ten er regelen worden gesteld, waaraan allen zich te houden hebben. De staathet algemeen gezag, dat voor aller belangen optreedtkomt hier tusschen beide, schrijft wetten voor, gebiedt en verbiedt, oor deelt en straft de overtreders, en beslist de onderlinge geschillen. Waarom Om goed en kwaad te vergel den P Om te beloonen of te straffen en de rol der Voorzienigheid te vervullen Geenszinsdaartoe is geen aardsche rechter geroepen. Niet omdat het zede lijk kwaad is, niet omdat een Hoogere Macht het verboden heeftverbiedt de wetgever en straft de rechter, maar alleen omdat het algemeen belang het vordert. De heer Lobman wijst op de Tien Geboden maar juist uit die verwijzing blijkt zonneklaar, dat het strafrecht en de aardsche rechter alleen tusschenbeide treden ter wille van zuiver menscbelijke belangen en niet om aan het „Woord Gods" kracht bij te zetten. Of waarom worden alleen doodslag, diefstal, echtbreuk en valsche getuigenis tegen den naaste gestraft? De Tien Geboden verbieden evenzeer den naam des Hee- ren ijdelijk te gebruiken op den zevenden dag eenig werk te verrichten o: zijns naasten goed te begeeren en gebieden ons vader en moeder te eeren. Evenwel is er in onze wetten geen straf bedreigd tegen de over treders dezer geboden en wordt zulk een straf ook door niemand verlangd. Waarom niet? Omdat het niet de taak van den wetgever en den rechter isde zonden de onzedelijkheid het kwaad de ongerech tigheid te straffen maar alleen die handelingen, waar door iemand het leven de gezondheid, de vrjheid, de eer, de zedelijkheid den goeden naam of de stoffelijke belangen van anderen benadeelt of in gevaar brengt. De antirevolutionairen zeiven zijn de eersten om het bovenstaande te erkennen. Bij verschillende gelegen heden verklaarde de beer Lobman, dat de staat niet treedt op het gebied der zonde. Bij de behandeling van het strafwetboek in de Tweede Kamer zeide hij onder anderen „D e grenzen van recht en zedelijkheid vallen niet alt ij d samen. Het recht regelt alleen de betrek kingen van de menschen onderling! wij straffen niet de zonde, geen Gods lastering, geene geheime zonde, maar alleen dan, wanneer de eene mensch den rechtskring van een ander over- sehrijdt" (I) Maar ook in zijn geschrift „Wat wil de antirevolutionaire party dat wij thans bespreken, vinden wij omtrent de bemoeiing van de overheid met de zedelijkheid de volgende merkwaardige woorden „Die bemoeiing moet uit den aard der zaak beperkt zijn. Niet door straffeu wordt de mensch tot deugd betrachting gebracht. Wetten ter beteugeling van on zedelijkheid bereiken nimmer haar doelomdat de ondeugd het gevolg der zonde slechts na inwendige bekeering kan worden overwonnen. De wet leidt tot schijndeugd, niet slechts omdat zij den mensch dwingt door uitwendige middelen maar ook omdat de wetgevers veeial ontzien zich zei ven aan banden te leggen.Op een andere plaats: „Slechts de openbare verleidingen vallen naar de meening der antirevolutionairen binnen het gebied van den wergever." Iets verder: „Le- venstucht is geen regeeringszaak. vVij de hoogere standen de intellectueel ontwikkelden zijn volstrekt niet de aangewezen zedemeesiers van het Nederlandsche volk De staat Aan niet overnemen wat des kerkge- nootschaps is. Hij Aan niet morahseeren alleea dwin gen." En „Evenmin vraagt de antirevolutionaire partij eene wet om de natie weer tot neiliging van den Zondag te brengen. Ook daarin vrijheid. Doch des te krachtiger eischt zij dat vooiai de Regeering als voornaamste werkgevermaar ook de werkgevers in het algemeen aan beperkende bepalingen zullen wor den gebonden opdat de werklieden niet langer, alleen ten gerieve van meer gegoede standen noodeloos van de uit allerlei oogpunt zoo nuttige Zondagsrust wor den beroofd." Nu wordt in den Bijbel geen onderscheid gemaakt tusschen recht en zedelijkheidtusschen onrecht en zonden. Maar hoe kan dan de Bijbel de grondslag zijn voor een partij op staatkundig gebied en tot richtsnoer dienen voor de regeling van bet staatsgezag de wet geving en het rechtdie alleen de betrekkingen van de menschen onderling regelen en alleen straffen, wan neer de eene mensch den rechtskring van een ander overschrijdt Verder mag de mensch mag de staats bemoeiing die menscbenwerk is en blijftniet gaan Gods Woord eischt van ons veel meer dan de staat kan voorschrijven en het recht mag vorderen. Zijn eischen zijn veel hooger Wij begrijpen de hooge mo raal die daar ligt in die woorden„Maar ik zeg u dat gij den boozen niet wederstaat maar zoo wie u op de rechter wang slaatkeer hem ook de andere toe; en zoo iémand met u rechten wil en uwen rok ne men laat hem ook den mantel; en zoo wie u zal dwin gen ééue mijl te gaan ga met hem twee mijlen. Geef dengenen, die iets van u bidt en keer u niet af van dengenen die van u leenen wil. Inderdaad hij die aan de eischen der Christelijke moraal wil voldoen kan niet volstaan met een ieder het zijne te geven waartoe het voorschrift van bet recht zich be paalt. Het kan onder sommige omstandigheden zeer immoreelzeer hardvochtig onchristelijk of onmen- schelijk zijnvan zijn schuldenaar alles te vorderen, waarop men recht heeftmaar met die vraagstukken van een hoogere orde laat het rechtlaat de staat zich niet in. Het recht, dat door den staat bepaald en gehandhaafd wordt, stelt eenvoudig de beginselen en regelen vast, waarnaar wij ons als maatschappelijke wezens tegenover elkander hebben te gedragen en de overheid zorgt, dat daaraan voldaan wordtzoo noodig door dwang en geweld. Al neemt men nu aan dat ieder voorschrift van den Bijbel een bevel van God is, ook voor ons volk en voor onzen tijd en al is men het over de beteekenis van dat bevel eens, dan rijst nog altijd deze vraagmoet nu ook de Staat, moet de menschelijke wetgever dat voorschrilt in zijn wetten opnemen en" zijn medeburgers dwingendoor dwang (1) Handelingen der Staten—Gen. 18801881, II, tl. 231. noodzaken het op te volgen en moet de wereldlijke rechten hem tot straf veroordeelen, die het overtreedt? Maar als nu de antirevolutionaire partij gelijk wij gezien hebben wat deze zaken betreft instemt met de liberale staatsleer; als de heer Lobman zelf erkent, dat het recht alleen de betrekkingen van de mensehen onderling regelt en de staat alleen moet Rtraffen, wan neer de eene mensch de rechten van den ander ver kort, wat blijft er dan over van dien grondslag voor het staatsbestuur en het recht Is het wel iets meer dan een schoone leusdie in de praktijk alle betee kenis verliest Maar het aannemen van die leus is daarenboven niet zonder gevaar. Te recht wijst de heer Lobman er op dat onder de antirevolutionairen den invloed der predikanten ondergeschikt is aan dien der gemeenten, dat bij voorbeeld de geheele schoolbeweging niet is uitgegaan van predikanten, maar van onderwijzers, rat integendeel aanvankelijk de meeste predikanten er te gen waren, en dat op vele plaatsen de gemeente geen pre dikant beroept, tenzij zij zich verzekerd hebbe van diens instemming met het vrije onderwijs. Hij wijst ons op de volgende woorden van den amsterdamsehen hoogleeraar Spruyt „Grooter bestrijders van den invloed van den Clerus kent de geschiedenis niet dan onze stoere en onverzettelijke Calvinisten in wier „syllogistische" zie len her woord is van A. Pierson geene plaats is dan voor het systeem dat zij zelf met behulp van catechismus eu belijdenis uit den Bijbel hebben afge leid.", Volkomen juist. Zij erkennen geen leeraars of leiders dan in de richting die zij zeiven de eenig ware achten, en volgen hen, zoolang zij daarin blijven. Nu zal dé heer Lohman waar hij Gods Woord raadpleegt, het onderscheid tusschen rechtsbeginselen en voorschrif ten van godsdienst en zedelijkheid niet voorbijzien hij zal begrijpen hoever de menschelijke wetgever en de burgerlijke overheid mogen gaan en waar bun be moeiing moet ophouden. Maar welke waarborg bestaat er dat de gemeente dat het volk dit zal doen De heer Lohman verklaart wel„ik voor mij verwerp art. 36 der Belijdenis," maar wie staat hem borg dat de o*erheerschende richting in zijn partij hem dat zal nr. zeggen Hij zegtdat de heer van Bemmelen te recht heeft aangetoond dat de doodstraf niet verdedigd kan worden met een beroep op Genesis IK vers 6 tnaar wie staat er voor in dat de meerderheid zijner partij niet aan den rechtzinnigen Wassenaarsehen predikant, ds. van Rhijn, gelijk zal geven tegenover den heer van Bemmelen? Daarom nog eens: het aannemen van den Bijbel als grondslag op politiek terrein is of een schoone leuze die men niet al te ernstig moet opvatten of een allergevaarlijkste leer voor die „onverzettelijke Cal vinisten", die van niets anders willen weten dan van „het systeem dat zijzelf met behulp van Catechismus en belijdenis uit den Bijbel hebben afgeleid." BELGIE. De Kamer heeft de wet op de middelen voor 1884 den 16 aangenomen, üe tabel, vermeldende de verschillende belastingen die in 1884 zullen ge heven worden werd aangenomen met 65 tegen 43 stemmen van de rechterzijde. Peuisen. Huis van afgevaardigden. Den 17 werden de belastingvoorstellen naar eene commissie van 28 leden verzonden. Bij de beraadslaging werd door den regeeringscommissaris Burgbardt verklaard dat de regeering moest vasthouden aan de belasting op de maatschappijen met aandeelen evenals aan de belasting op de bankiers. Wilde men de bankiers als kapitalisten belasten dan zouden zij er nog slechter aan toe zijn. Ook handhaaft zij de vermindering van den derden en vierden grondslag der klassenbelasting. ENGELAND. De transvaalsche afgevaardigden heb ben de door den minister van koloniën voorgestelde grensregeling noch verworpen noeh aangenomen. Zij stellen eene andere lijn voorwelke die van lord Derby volgt van het zuiden tot aan den oostelijken handelsweg en verder, in plaats van dezen ten oosten te volgen hem kruist en regelrecht westwaarts gaat tot aan den in het midden gelegen handelsweg dezen ten oosten volgt, door Steila-lan den Gohsen tot aan Chaina, waar zj den in het midden gelegen handelsweg verlaat. Van daar gaat zij oostwaarts tot aan de tegenwoordige, bij de overeenkomst vastgestelde grens ten noorden van het door Derby voorgestelde eindpunt, bijBushmans Drift. Sollaranedat was uitgesloten zou alzoo bij de Trans vaal komen. De voorgestelde regeling sluit Schuba de hoofdplaats van Montsioa's gebied uiten volgens haar zou de oostelijke handelsweghet gebied van Massouw en dat van Moshette snijdendedoor de Transvaal loopenmaar de afgevaardigden verklaren zich bereid dien weg onzijdig te verklaren en dat de handelsartikelen aan geen recht zullen worden onder worpen. Lord Eeay (mr. D. J. baron Mackay oud-lid van de Nederlandsche 2e Kamer), is den 16 door de stu-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 1