i\o. 15. Zes en tachtigste Jaargang. 1884. ZONDAG 3 F EB HU AKI. De grondslag der antirevolutionaire partij. FEUILLETON. 50) Een staatsgeheim. Prijs der gewone Advertentiën Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. 4DffictëeI (fikbeelte. ALKMAARSGHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80franeo door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0.06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. KIEZERSLIJSTEN. De Voorzitter van den Raad der gemeente Alkmaar roept bij deze op hendie elders in 's Rijks directe belastingen zijn aangeslagen, daarvan ter secretarie dezer gemeente vóór of op 1 Maart as. te doen blijken, door overlegging van bet aan slagbiljet van de grond- of personeele belasting of het patent over de loopende dienst. Alkmaar De Voorzitter voornoemd. 1 Eebr. 1881. A. MACLAINE PONT. De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR heeft ter secretarie dier gemeente gedurende 30 dagen ter inzage van de belanghebbenden nedergelegd eene opgave van uit komstenbedoeld in de art. 15, '23 en 43 der wet van 26 Mei 1870 (Staatsblad No. 82) waarvan ter voldoening aan art. 15, 2e. lid van gemelde wet bij deze afkondiging geschiedt. Alkmaar. De Burgemeester voornoemd. 1 Eebr. 1884. A. MACLAINE PONT. (Slot Omdat de Bijbel veel hoogere eischen stelt dan die van het rechtomdat zijne uitspraken godsd enstig ge loof en zedeleer betreffen, omdat hij de zonde bestrijdt, omdat hij gebiedt wat goed en rein schoon en edel is, omdat hij de verkeerde beginselen en alle onzede lijke en onedele daden veroordeelt, is bet niet mogelijk hem aan te nemen als grondslag eener politieke partij en aan zijne voorschriften regelen te ontleenen voor de inrichting en de bemoeiingeu van den staat en voor het recht, waarbij alleen de betrekkingen van het maat schappelijk leven worden geregeld niets meer wordt bevolen dan ieder het zijne te geven en geene daden worden verboden en gestraft dan waardoor de rechten van anderen gekrenkt worden. De leer des Bijbels be hoort tot een hoogere orde van denkbeelden dan bet recbten zeer verkeerd zou hij bandelen die verlangde dat de staat dezelfde eischen zou stellen. Maar als wij dan niet in den Bijbel Diet iü Gods Woord kunnen leeren wat staats-en burgerlijk- en strafrecht ishoe kunnen wij het dan weten De heer Lohman zegt„Naar de bij zeer velen heer- «checde meening is iets reebtomdat de meerderheid het wil." Hoe hij echter zoo iets kan zeggen begrij pen wij niet. Het is te vreezen dat velen zijner lezers op zijn woord eenvoudig zullen aannemen dat er inder daad „zeer velen" zijn die zulken onzin verkondigen en omdat dit niet zoo iszijn wij verplicht er met na druk tegen op te komen. Geen schrijver, geen ernstig man beeft ooit zoo iets beweerd. De grenzen van de bemoeiingen van den staatde grenzen van zijn werk kring de behoeften der maatschappelijke samenleving, de eisch dat ieder merscb zich vrijelijk zal kannen ontwikkelen en zijn bestemming bereiken zonder de vrijheid van anderen te krenken, de verplichtingen, die wij daartoe in de samenleving jegens elkander hebben in acht te nemen de bepalingen, die noodig zijn om aan ieder de vruchten van zijn arbeid te verzekeren en te zorgen dat aan gesloten overeenkomsten worde vol daan zoowel als om te voorkomen, dat de een het slachtoffer worde van het bedrog of het geweld van den ander dat alles komt bij liet onderzoek naar het recht te pas en daarover kunnen de gevoelens uiteen loopen. Nu is het eveuwei noodig dat omtrent deze dingen zekerheid besta de burger moet weten waaraau hij zich te houden hebbeen nu is de vraag: wie zal uitmaken wat in het land als recht zal worden beschouwd en als recht zal gelden? Op die vraag beeft men nog geen beter antwoord kunnen geven, dan dat dit na onderzoek en onderlinge bespreking bij meerderheid van stemmen wordt uitgemaakt door een vergadering van mannen, die men daartoe geschikt en bekwaam acht. Maar dat is geheel iets anders dan te zeggen iets is recht omdat de meerderheid het wil. Zoo iets is ooit evenmin door een liberaal ot conservatief als door een antirevolutionair verkondigd. Er moet een wet zijnen wat er in die wet zal staan moet de meerderheid beslissendat kan nu eenmaal niet andersmaar de meerderheid kan dwalen en zich vergissen en zoo is bet mogelijk dat eene bepaling van de wet in strijd is met het reclit. Dat er verschil van gevoelen heerscht omtrent het rechtkan echter nooit bewijzen, dat er geen recht bestaato( dat een voudig recht zou zijn wat de meerderheid goedvindt. Er bestaat verschil van gevoelen over de geneeskunde, de bouwkunst enz. Bestaat er daarom geen genees kundegeen bouwkunde? Maar tot onze verbazing zien wij al spoedig, dat het volgens den beer Lobman bij ue antirevolutionairen in dit opzicht precies hetzelfde is. „Wat recbt is zegt hij moge soms twijfelachtig kunnen zijn en ter beslissing overgelaten moeten worden aan eene meerderheid; maar dat er eene goddelijke wet is, die alle partijen onvourwaardehjk bindtdaarover be staat bij den antirevolutionair geen twijfel." Zij weten dus ook nog niets beters dan door de meerder heid te laten uitmaken wat recht is. Welnu, dat doen wij ook. In dit opzicht staan wij dus geheel gelijk maar nu heeft ook de antirevolutionair geen recht om ons te verwijten dat wij iets recht noemen omdat de meerderheid het wil. Wij verschillen alleen hierin, dat de antirevolutionaire partij beweert in het bezit te zijn van een „goddelijke wet", waaruit zij het recht kan leeren kennenen wij meenen aangetoond te hebben dat dit niet het geval is, omdat de voorschriften van den Bijbel tot een hoogere orde behooren dan het terrein, waar op de staat zich beweegt, tot een gebied, dat de staat niet mag betreden omdat volgens den heer Lohman zeiven de grenzen van recht en zedelijkheid niet altijd samen vallen het recht alleen de betrekkingen tusschen de menschen onderling regelt, en straft, niet omdat er zonde is gepleegd niet omdat Gods gebod is overtre den maar omdat de eene mensch de rechten van een ander beeft geschonden. De antirevolutionair is ondanks zijn schoone leus en zijn plechtig progam geen stap verder dan de libe raal. Als het er op aankomt een wet te maken en hij vindt een voorschrift van den Bijbel, dat op het onderwerp betrekking heeftdan kan er ten eerste verschil van gevoelen rijzen over de beteekenis van het voorschrift. Volgens zijn program is geenerlei Kerk be voegd, om daarover uitspraak te doen, maar moet elks geweten beslissen. Mnar al is het voorschrift zoo dui delijk dat omtrent zijn beteekenis geen verschil van gevoelen kan bestaan dan doet zich de vraag voor is dit een voorschrift van de wetgeving voor het oude Israëlof moet het gelden voor alle tijden en alle vol ken En als men het over het laatste eens isdan komt eindelijk de groote vraaghebben wij hier te doen met die hoogere orde van zaken waar de aard- scba wetgever buiten moet blijven of geldt het een voorschrift, dat alleen de betrekkingen tusschen de menschen onderling regelt voor het noodzakelijk maat schappelijk verkeer, en belet dat de eene mensch de rechten van den ander verkort zoodat wij het moeten opnemen in de wet Dit laatste doet alles afen daarom kan men er even goed al aanstonds mee be ginnen. Ten slotte weet ook de antirevolutionair er niets beters op dan de meerderheid te laten beslissen. Maar de heer Lohman wijst zijn lezers nog op een groot voordeel dat er in zou gelegen zijnwanneer men zich tegenover den misdadiger kan beroepen op een goddelijk bevel. „Welk antwoord vraagt hij, zul len zij die meenen dit niet te kunnen doen, b;j voor beeld geven aan den communist, die hun toevoegt: „ik vind die wetten gij zult niet doodslaan gij zult niet echtbreken gij zult niet stelen gij zult niet begeeren uws naasten goed enz. zoo onredelijk moge lijk. Zij zijn uitgevonden en der menschheid opgedron gen opdat de kapitalisten rustig het arme volk zouden kunnen uitzuigen. Daarom zullen wij ous aan die wet ten niet houden zoodra wij krachtig genoeg zijn, om hen, die het ons veqbinderen willen, te vernietigen." Ja, wat zal men een communist, die zoo spreekt, ant woorden Waarschijnlijk zal hij niet zeer voor reden vatbaar zijn. Misschien zou nog bet beste wezen hem te antwoorden: „Wat zoudt gij zelf zeggen, als iemand u eens wilde vermoorden of bestelen of n uw vrouw wilde ontnemen Zoudt gij werkelijk wenschen dat hem dit werd vrijgelaten Wij ymlooven niet dat ge dit zoudt goedvinden. Neen, het algemeen belang, de maatschappelijke samenleving vordert, dat de eene mensch het leven de vrijheidhet gezin en het gode XXV. De secretaris Holm zat tegenover zijne vrouw met het hoofd op de hand gesteund mevrouw Holm keek strak op haar werk. Geen van beide sprak een woord, maar toen Holm heimelijk een blik op zijne tiouwe gade sloeg, slaakte hij eene lichte zucht; hij gevoelde, dat zij evenzeer wanhoopte als hij zelf. Laura ontbrak in den huiselijken kring zij was het geweest, die tot nu toe hare ouders nog altijd bemoe digd had en hun troost had ingesproken. Zij was gis teren avond naar Schönweide gegaan en men had nog geen bericht. Het was eene gewaagde onderneming, welke zij be gonnen was. Werd haar plan ontdekt, dan was het ze ker dat de geheimraad alles in het werk zou stellen, om haar door de politie te doen thuisbrengen of misschien gevangen te doen nemen. Maar al gebeurde het ergste ook nietwat zou er anders uit voortvloeien dan dat Laura's hart ten slotte brak in dezen strijd „Het was misschien toch beter geweestmompelde Holm „indien ik mij had laten verplaatsen ik had het moeten doen om harentwille zij had zich in eene vreemde stad beter kunnen gewennen aan de gedach te dat het noodlot onverbiddelijk kan zijn." Er werd aan de deur geklopt, er tradeen man bin nen dien Holm eerst herkende toen deze de eerste woorden gesproken had. „Hoofd op riep de oude Helmholz, die persoonlijk Laura's boodschap aan hare ouders had willen over brengen. De slag is geleverd en uwe dochter heeft eene schitterende overwinning behaald. Maar het is er heet langs gegaan drommels, die meid heeft moed." Eene vriendenboodschap laat zich niet gemakkelijk vertellen, wanneer het hart van den verteller overvol is en dan komt het einde dikwijls vóór het begin voor den dag. „Zij zit aan het bed van haar verloofde, en de oude moet het wel dulden hoe hij ook bromt"begon de betaalmeester en eerst langzamerhand gelukte het hem, bij zijne verbaasde toehoorders geloof te vinden. Hij had nog niet alles verteld of Robert trad de kamer binnen en wat hij te zeggen had nam alle vreugde weder weg. Strak zag Holm zijn zoon aan, die met zijn eer lichtzinnig had gespeeld, alsof hij het zijn eigen vleesch en bloed niet was, dat voor hem stond, alsof zijn hart den zoon verloor op het oogenblik, dat het nood lot hein de hoop schonk dat zijne dochter nog geluk kig zou kunnen worden. Het was voor Robert een geluk, dat de betaalmeester tegenwoordig was, Helmholz was kalm genoeg, om Roberts rechtvaardiging met aandacht te kunnen aan- hooren. I)e omstandigheiddat Robert verklaarde dat bij het voornemen had gehad zich aan te geven zoodra zijn vader gevaar dreigde, verzoende den ouden heer daar Robert bewezen had dat het hem met dit voornemen ernst was. „Meer kan een mensch niet doen zeide hij „dan voor zijne daden opkomen, veel wordt daardoor weder goed gemaakt. Ik mag het Diet billijken, dat iemand zich tegen de regeering verzet, maar in den strijd weegt men de middelen niet altijd nauwgezet en het is voldoende wanneer iemand zich openlijk en eerlijk als vijand doet kennendan mag men hem weerstaan maar niet verachten. Troost u Holm, Robert heeft (jchtzinnigovermoedig, vulsch gehandeld maar hij is geen lafaard en wie den moed heeftom voor zijne daden optekomen, die wordt zelfs door zijn tegenstander geacht. Wij hebben het be wijs reedsdat de hoofdcommissaris van politie er evenzoo over denktanders had hij hem gevangen genomeD.'' „Ik dank u mijnheer Helmholz", vatte Robert het woord toen zijn vader niet antwoordde „maar ik kan n meer zeggen men zal zich wel wachtenom mij een proces aan te doen want niemand zal voor het verdrag opkomen dat ik gecopiëe*d heb niemand zou mij kunnen veroordeeleu want het verdrag be vatte verraad. Maar mijn vader werpt mij voor de voetendat zijn eer als ambtenaar in gevaar is ge bracht en die gedachte woog zwaar bij mij voordat ik de daad beging, ik vreesde zeer, dat, wanneer de zaak werd ontdekt, zells mijne verklaring, dat ik de schuldige washem niet geheel van de verdenking zuiveren zoudat hij zijn plicht had geschonden of ambtelijke geheimen slecht had weten te bewaren. Toen hoorde ik den zoon van minister Hochfelden en andere voorname heeren er over sprefeen, hoe men mijn vader dwingen en uit de dienst zou jagen, omdat m'jne zus ter zooals zij beweerden mevrouw de gravin had be- leedigd. Zij spraken alsof een voornaam heer den voet slechts heeft opteheffen, om een braaf man als een worm te vertrappen en de gevolgen bewijzen dat het geen blufferij is en dat onze maatschappelijke toestan den aan de willekeur der voorname heeren vrij spel laten Toen dacht ik ieder middel is den zwakke in den strijd tegen het geweld veroorloofd. Maar luister verder. Toevallig sprak ik voordat ik zoo even naar het bureau van politie gingden expediteur Elitzer. Een mijnheer von Kneist, die op het ministerie werkt, beweert, dat Elitzer de copie van het verdrag van den geheimraad Stolpen heeft gekocht, van den man dus, die mijn vader heeft aangeklaagd. Gij zijt een man van eer, mijnheer Helmholz, gij zult niet verraden, wat ik u vertel. Welnu, de geheimraad heeft mijn vader met opzet het verdrag aan huis doen copieeren, zoodat hij eveneens met opzet mijn vader valsch heeft aange klaagd ik meende, dat hij hem beschermen zou." „Is dat waar?" riep Helmholz. „Ik vermoedde hetriep Holm die met koortsach tige opgewondenheid geluisterd had„de geheimraad had mij niet zulk een bewijs van vertrouwen gegeven indien hij niet iets kwaads in den zin had gehad en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 1