fiitutenlaub.
bedreven met het troepen verroer over de roumaansche
spoorwegen.
De minister van buitenlandsche zaken heeft van den
duitschen Keizer de orde van den Zwarten Adelaar
gekregen.
ZWEDEN en NOORWEGEN. Koning Oscar heeft
vóór zijn vertrek uit Cbristiania naar Stockholm zijn
oudsten zoon tot Onderkoning van Noorwegen benoemd.
In deze benoeming wordt het bewijs gezien dat de
Koning eene schikking tusschen de Kroon en het Stor
thing wenscht te treffen.
De zweedsche Eerste Kamer heeft het voorstel dor
regeering tot aanschaffing van torpedo's goedgekeurd
de Tweede Kamer verwierp het daarentegen met 93
tegen 92 st.
ZWITSERLAND. De oostenrijksche gezant te Bern
heeft aan den bondsraad een verslag van de Weener
politie ingediend waarin aangetoond wordtdat eene
nauwe betrekking bestaat tusschen de in Oostenrijk en
Zwitserland verblijf houdende anarchisten en dat de
plannen der te Weenen bedreven misdaden door in
Zwitserland gevestigde werklieden beraamd zijn. Naar
aanleiding van dit verslag heeft de oostenrijksche re
geering gevraagd of de bondsraad genegen was som
mige werkliedendie zij gerechtelijk wilde vervolgen,
uit te leveren. Uit Bern wordt van den 22 thans be
richt dat aan KennelSchultze en Palk (duitsche
onderdanen) en aan Lyssa (oosteurijksch onderdaan) bij
besluit der bondsregeering bet verder verblijf op zwit-
sersch grondgebied ontzegd is als verdacht van ver
grijp tegen het gemeene recht.
STATEN-GENERAAL.
Tweede Kamer.
De minister van waterstaat heeft voorgesteld goed
te beuren de met de rotterdamsche telegraafmaatschappij
aangegane overeenkomstwaarbij de staat voor f 25000
overneemt de aan haar behoorende lijnen van Rotter
dam naar Brielle Hellevoetsluis en Brouwershaven.
De minister van marine heeft nader f 335,500 aan
gevraagd op zijne begrooting voor 1884 en wel 120,000
als eerste helft van het bedrag voor aanschaffing van
twee torpedobooten groot model, in te richten tot het
gebruik van visch torpedo's en te maken in het bui
tenland zij zullen strekken tot aanvulling van de leemte,
ontstaan door het verlies van de Adderf 155,500
voor een deel der kosten van een te bouwen ijzeren
zeilkorvetvoor opleiding van bootsmansleerlingen
welke voltooid 326,000 zal kosten en f 60000 voor
2 loodsvaartuigen ten gevolge van het verlies van den
vlissingschen loodsschoener No. 3 en de goereesche
loodskotter No. 12.
Den 25 kwam in behandeling art. 2 der gewijzigde
drankwet, bepalende, dat onder andere winkelnering
niet verstaan wordt het bedrijf van slijter, restaurateur,
sociëteit-, biljart- of open tafelhouder, koffiehuis-, wijn-
huis- of bierhuishouder. De heer van der Kaay
stelde voor te lezen slijter in sterke dranken in wijn en
bier daar het steeds de bedoeling is geweest de wijn
en bierslijters niet te beschouwen als houders van
winkelnering. Bij de beraadslaging over het artikel
en het amendement ontstond zulk een verschil van
gevoelen dat de minister met intrekking van het ont
werp dreigdemocht art. 2 verworpen worden. In de
vergadering, met de rapporteurs gehoudenhad een
stemmigheid over dit artikel bestaan, doch thans scheen
toelieten en uit vrees voor slagen vaak meer dan
dat. Ik kreeg veel slaag en weinig eten nooit echter
een vriendelijk gezichtik was een nuttelooze luie
huichelachtige leugenachtige jongen die niet slecht
genoeg behandeld kon worden, meende mijn oom van
mij zou nooit iets anders groeien dan een boerenknecht.
Daarvoor zou hij mij ook hebben opgevoedindien
burgemeester Brandes van Wilhelmshagen zich mijn lot
niet had aangetrokken. Hij was reeds een vriend mijns
vaders geweesthij zou mij in zijn huis opgenomeD en
met zijne kleine dochter Anna Marie die twee jaren
jonger is dan ik hebben opgevoed want hij was een
welvarend man maar hij wilde mijn oom het niet uit
de handen nemen.
Mijn vriend bleef hij niettemin en vaak wanneer ik
al te veel honger hadsloop ik naar zijn huis en at
zooveel ik wilde vaak bracht ook Anna Marie mij een
stuk brood wanneer ik buiten op de weide wasdan
bleef zij bij mij spelen. Dat waren de eenige gelukkige
uren die ik als kind gehad heb. Het was een zware
proeftijd die mij, onwaardigzondig menschenkind
„Vriend Pechinayer i"
„Jaja Dus de burgemeester trok zich mijn lot
aan. Ik was toch een dominé'szoon," zeide hij tot mijn
oom „en de geheele gemeente sprak er overdat ik
werd opgevoedalsof ik een arme dagloonersjongen
was. Mijn vader had toch een klein vermogen nage
laten wel twee duizend gulden daarvan moest mijn
oom maar een gedeelte van den voogd invorderen en
gebruiken om mij op de hoogere burgerschool in de
stad te doenopdat ik iets degelijks zou leeren. Mijn
oom wilde eerst niethij kon mij te goed bij zich thuis
gebruiken, maar toch gaf hij eindelijk aan het herhaald
aandringen van den burgemeester gehoor daar hij in
zag dat hij niet langer weigeren kon. Ik werd in de
stad in de bost gedaan bij een leeraar aan de hoogere
burgerschool. Daar heb ik vreeselijk honger moeten
lijden en vaak wenschte ik te Wilhelmshagen terug te
zijn waar ik ten minste nog bij den burgemeester mijn
genoegen kon eten want Anna Marie stopte mij altijd
iets toe. Van de hoogere burgerschool kwam ik op
het gymnasium en mijn candidaats-examen liep met
goed gevolg af. God de Heer was mg genadig 1 Ik
heb een eenigzins hard hoofd en toen ik naar het exa
men zou gaan, gevoelde ik wel, dat ik in wereldsche
wetenschap nog al iets te kort schoot. Ik was bang, om te
druipen en had mij bijns willen terugtrekken maar de
directeur sprak mij moed in. Ik moest maar op God
hierin verandering, te zijn gekomen. Hij verklaarde te
vens, dat de regeering geene belofte gedaan had tot een
algemeene herziening der wet, die eene geheel Dieuwe
redactie zou bevatten. De wijzigingdoor den heer
v. d. Kaay voorgesteld nam hij over. Artikel 2 werd
ten slotte aangenomen met 50 tegen 22 stommen. Op
artikel 3 was door de heeren van der Kaay en
Schimmelpenninck van derOije voorgesteld,
den termijn van twee jaren tot 1 Mei 1886 te veran
deren in één jaar tot 1 Mei 1885. Dit amendement
had volgens den heer van der Kaay de bedoeling te
voorkomen dat door een tweejarige verlenging toe te
staan de indruk zou ontstaan van eene geheele her
ziening der drankwet. De heer Bastert bestreed
elke verlenging van den termijn. Gecombineerde win
kelneringen waren volgens hem inderdaad eene verlei
ding. De heer van Dedem (Hoorn) bestrijdt de ver
lenging van den termijn met 2 jaren. De wet zou dan
voor hem onaannemelijk zijn. De minister van
binnen 1. zaken acht verlenging van den termijn
met één jaar te kort, met het oog op vele andere zaken,
die afdoening eischen doch laat de beslissing aan de
Kamer over. De heeren Schimmelpenninck
van der Oije, Borgesius en Lohman verde
digen het amendement. De heer van Eek hoopt
dat de regeering bij herziening alle bezwaren zal trach
ten weg te nemen en niet alleen art. 28. De minis
ter aebt het niet wenschelijk bij herziening alle on
derwerpen ter sprake te brengen. De bedoeling is
om na te gaan, welke bepalingen herziening behoeven.
De heer Verniers vanderLoeff verklaart
tegen het amendement te zullen stemmen omdat de
beer van der Oije het deed voorkomen alsof onveran
derde handhaving der drankwet algemeene wensch is.
Vele bepalingen eischen dringend verbetering in 't be
lang der zaak zelvebovendien acht hij het argument
des ministers volkomen juist; het artikel bedoelt wets-
wijziging vódr 1 Mei 1886. De heer van der Oye
herinnertdat de heer van der Loefï bij de school
wet ook vóór de eindstemming aldus optrad toen de
zaak verloren was. Hij heeft behendig zijne rede uit
haar verband gerukt. Als de zaak mocht verloren wor
den dan zegt hij met den heer Lohmandat het
alleen te doen is om art. 28 uit de wet te lichten en
de tapperijen er in te laten. De heer van der Kaay
stemt in met dat protest tegen de uitlegging van den
heer van der Loeff. Het amendement wordt
daarop aangenomen met 39 tegen 37 stemmen en de
geheele wet met 57 tegen 19 stemmen.
Het adres van visschers, waarbij aangedrongen wordt
op betere handhaving der wet op de visscherij op de
Zuiderzee wordt op voorstel van den heer van De
dem (Hoorn) met 60 tegen 8 stemmen verzonden
naar den minister van waterstaat om inlichtingen, omdat
de wet op de Zuiderzee op groote schaal overtreden
wordt. Na aanneming met algemeene stemmen van
het wetsontwerp tot bekrachtiging eener ruiling van
buitengronden in het Slaak en tot voorziening in de dek
king van het nadeelig slot der staatsrekening van 1881,
wordt in behandeling genomen het wetsontwerp hou
dende buitengewone maatregelen tot afwending van
besmettelijke ziekten. Bij de behandeling dezer wet
zegt de minister van binnen 1. zaken den
heer Schimmelpenninck toe dat hij met den minister
van koloniën reeds in overleg is getreden over het
instellen van een onderzoek naar de bacteriën der cho
lera nu uit geneeskundige verslagen gebleken isdat
die bacteriën werkelijk gevonden zijn. Een dergelijk on
derzoek in de o. i. bezittingen kan van groot be
lang zijn.
vertrouwen, zeide hij, God de Heer zou zijn trouwsten
dienstknecht niet verlaten. Zoo ging ik dan naar het
examen en kwam er door, hoewel al mijn makkers
beweerden dat ik had moeten druipen. Terstond na
het examen kreeg ik door bemiddeling van den direc
teur eene betrekking bij particulieren te Wilhelmshagen.
Ik was zeer gelukkig dat ik juist in mijne geboorte
plaats mijne eerste aanstelling kreeg; mijn oom was er
niet meer, hij had te Wennersdorf in Silezië eene be
tere betrekking gekregen zoodat ik geheel vrij was.
Zoo gelukkig als toen heb ik mij nooit gevoeldik
vermoedde nietdat de Alwijze God mij zwaarder be
proevingen zou opleggen dan ik zondigzwak mensch
vermocht te boven te komen. Ik had tot nu toe onder
zware tucht gestaan. Nooit had ik een stuiver in mijn
zak gehad. Yan mijne schoolkameraden, zoowel op de
burgerschool als op het seminarie had zich nooit ie
mand om mij bekomerd, geen van hen wilde iets met mij
te doen hebben, zij noemden mij een huichelaar en hoon
den mij, als ik eens iets niet wist. Nu was ik plotseling
vrij van alle bandenhad eene vaste betrekking en
een inkomenen bovendien was mijdaar ik juist
meerderjarig geworden was de rest van mijn vaderlijk
erfdeelzijnde 9000 gulden, uitbetaald. Ik bad geld
toen had ik ook vrienden. De zoon van de welvarend
ste boeren gingen met mij om vroeger hadden zij mij
nauwelijks aangezien nu beschouwden zij het als eene
eer, wanneer ik in de herberg kwam en met hen een
glas dronk of speelde. En dat deed ik maar al te
gaarne wanneer ik een kaart zag kon ik geen weer
stand bieden. Yaak wanneer ik 's avonds thuis kwam
en ik had verloren veel verlorendan weende ik en
deed de gelofte nooit weder eene kaart te zullen aan
raken ik bad God den Heer, dat hij mij kracht zou
geven om mijn voornemen gestand te doen ik wilde
volstrekt niet meer in de herberg komen maar wan
neer dau de zondagavond weder kwam werd ik met
onwederstaanbaar geweld naar de herberg getrokken
waar mijne vrienden zaten te spelen. De kaarten had
den mij geheel in hare machtik kon geen weerstand
bieden. De burgemeester had mjj aanvankelijk toen
ik te Wilhelmshagen terugkwam zeer vriendelijk ont
vangen. Anna Marie was mij om den hals gevallen
en bad mij een flinke zoen gegeven ik was haar en
haren vader steeds welkom wanneer ik daar aan huis
kwam. Ik beminde mijne lieve Anna Marie en zij beant
woordde mijne liefde."
Wordt vervolgd.
Bij art. 1 komt de heer M a c k a y (Amersfoort) op
tegen de groote macht, hierbij aan de regeering gege
ven in zoover alle besmettelijke ziekten haar de be
voegdheid geven om zeer strenge bepalingen in het
leven te roepenin de meeningdaardoor de ziekte
zelve te keer te|gaan. De heer Keuchenius vraagt
inlichtingen omtrent de in dit artikel voorkomende
woorden „ontjsmetting van personen en
g o e d e r e n", omdat de regeering dit artikel zou kun
nen aangrijpen om gedurende een jaar te bevelendat
de geheele bevolking van Nederland althans van de
grensprovinciën verplicht is zich te laten inënten of
ontsmetten. Hij vraagt een onderzoek naar de bacte
riën der koepokken en of de regeering voornemens is,
maatregelen te nemen tot uitbreiding van den vaccine-
dwang in geval van besmettelijke ziekten. Verder
beantwoordt hij uitvoerig den uitvaldoor den heer
Liettinck voor een paar dagen tegen hem gedaan. Hij
heeft geene persoonlijke vooringenomenheid tegen
hem maar wel tegen de beginselen die hij in strijd
met Gods woord en het Evangelie aankleeft. Hij
had ook nu de vaccinatie er bij gebracht, om hem,
spreker, iets onaangenaams te zeggen en hem verant
woordelijk gesteld voor de in Oud-Beierland gevallen
slachtoffers. Die beschuldiging had hij reeds meaig-
malen in de dagbladen gelezen, alsof zijne beschouwin
gen over de twijfelachtige waarde der koepok-inënting
oorzaak geweest waren van de verspreiding dier ziekte
in die gemeente en elders. Hij had slechts teruggege
ven hetgeen hij als leek in de geschriften van be
kwame geneesheeren gevonden had en kwam bij voort
gezet onderzoek meer en meer tot de overtuiging, dat
de koepok-inënting niets anders is dan eene kwakzal
verij op uitgebreide schaal.
De heer R o m b a c h houdt met zijne vakgenooten
de inënting het beste middel tot bestrijding der pokken,
op grond dat; 1°. zij beschermt tegen de kinderziekte
2°. de gunstige uitkomsten der inënting helder zijn
aangetoond 3°. het gevaar van overbrenging van an
dere stof in het lichaam bij oordeelkundige verrichting
der kunstbewerking geheel kan worden vermeden; 4°. de
Staat volkomen het recht heeft, de inënting en herinën-
ting te bevorderen als weldadig voorbehoedmiddel.
Hij raadt den heer Keuchenius aan zich den tijd van
het verlof teD nutte te maken om eens in de
hospitalen te Parijs de inënting na te gaan.
De heer Win t g e n s komt op tegen de benaming
aan de inënting gegeven van kwakzalverij op groote
schaalen zou integendeel gaarne zien dat Nederland
het voorbeeld volgde van Duitschland en Engeland en
eene wet uitvaardigde, volgens welke ieder kind binnen
1 jaar na de geboorte moet worden ingeënt. Hij be
roept zich op feiten, die het heilzame der inënting
moeten aantoonen en wijst er met den meesten nadruk
op dat in Engeland de strengste orthodoxen en ge-
loovigste protestanten voorstanders der inënting zijn
terwijl daar te lande weinige liberalen daartegen zijn.
Den 26 bestrijdt de heer E a b i u s het wetsontwerp
en niet de inënting, maar den inëntings-dwang, waarbij
het de vraag geldtof de burgers in hunne vrijheid
beperkt mogen worden. Het schermen met cijfers der
statistiek is uitnemend geschikt om het publiek beet
te nemen. Al is een inënting een beschermingsmiddel
tegen de pokken, dan bewijst dat nog niets voor inën-
tingsdwang. Tegenover de meening van den heer
Rombach stelt hij de verklaring van tal van deskun
digen dat door inënting andere stof in 's menschen
lichaam kan worden overgebrachtzelfs al worden de
meeste voorzorgen genomen. De inëntingsvraag zal
aan de orde moeten blijven, zoolang aan den inëntings-
dwang geen einde is gemaakt. Hij bestrijdt dien dwang ook
op staatsrechterlijke gronden en noemt het bedenkelijk,
dat de geneesheeren zich op staatsrechterlijk terrein gaan
bewegen. De Y oorzitter wijst er op, dat twee bevoeg
de voor- en tegenstanders de inënting met een klein haakje
aan dit ontwerp vastgehecht hebben, doch dat hij thans
voorstelt dat punt verder buiten behandeling te laten en
nu het regeeringsontwerp weder te behandelen. De
minister van binnen 1. zaken sluit zich bij
de voorstanders der inënting aan en betreurt diep het
verzuim dat hier en daar blijft bestaan. Hij begrijpt
niethoe een vader bet met zijn geweten kan overeen
brengen zijn kind niet te laten inënten. Alvorens
dwang in te voeren zou de regeering zich echter
driemaal bedenken. Van haar is dus geen dwang te
wachten. Verder verdedigt hij het ontwerp, dat zijn
ontstaan te danken heeft aan de mogelijkheid van het
overbrengen van aziatische choleramaatregelenals
hierbij voorgesteld wordenzullen altijd belemmeren
en de ontsmettings maatregelen zullen voornamelijk
werken in het verkeer met het buitenland. De hee
ren MackayenEabius willen aan de regeering
en laatstgenoemde vooral niet aan deze regeering zulk
eene uitgebreide macht geven. De heer Keuche
nius dankt voor de ronde verklaring om niet over te
gaan tot invoering van inëntingsdwang en vereenigt
zich met de tegen dit artikel door den heer Mackay
ingebrachte bezwaren.
Nadat de regeering artikel 1 eenigzins gewijzigd had
en de te nemen maatregelen alleen beperkt had tot
de besmettelijke ziekten, aziatische cholerapestgele
koorts en pokken worden de amendementen van den
heer Mackay met 34 tegen 32 en 36 tegen 33 stem
men verworpen en het artikel goedgekeurd. Na ver
werping van een op art. 4 door den heer van Eek
voorgedragen amendement wordt het geheele wetsont
werp aangenomen met 39 tegen 30 stemmen.
Daarna komt in behandeling het wetsontwerp, hou
dende bepalingen omtrent den in- uit- en doorvoer,
verkoop en opslag van buskruit en andere licht ont
vlambare of ontplofbare stoffen. De artikelen 1 en 2
werden goedgekeurd.
Den 19 werd te Hoorn de algemeene vergadering
der vereeniging Het rundvee-stamboek Noord-Holland
gehouden. Uit het verslag bleek dat de vereeniging
90 leden telde dat er in het stamboek voor stieren 2
en in dat voor koeien 118 stuks ingeschreven waren
dat voor de in Nov. 1883 gehouden keuring 161