ïM voor
von anOorsaenKonQen in de ooenDaro sclool.
No. 45.
Zes en tachtigste Jaargang
1884
EEN GELUKKIG MENSCHENLEVEN?
ZONDAG
13 APRIL.
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
FEDILnETOIV.
ADOLF STRECKFUSS.
ALK1IA tftSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers 0.06.
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
"Waar van overheidswege scholen worden gesticht en
onderhouden toegankelijk voor alle kinderen zonder
onderscheid van godsdienstige gezindheid, daar behoort
ook de onderwijzer zich te onthouden van iets te leeren,
te doen of toe te laten wat strijdig is met den eerbied
verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van anders
denkenden. Dit voorschrift kwam dan ook terecht voor
in de wet op het lager onderwijs van 1857 en is met
dezelfde woorden bij de herziening der wet in 1878
gehandhaafd in art. 33 en verscherpt door de toe
voeging van deze bepaling: „De onderwijzer, die zich
in dit opzicht aan plichtverzuim schuldig maakt, kan
door ons voor hoogstens een jaar en bij herhaling der
overtreding voor onbepaalden tijd in zijne bevoegdheid
tot het geven van onderwijs aan eene openbare school
geschorst worden."
Door eenige ingezetenen van Winterswijk werd in
December van bet jaar 1882 in een adres aan den
Koning een klacht ingediend tegen een hulponderwijzer
aan een openbare school aldaar wegens overtreding van
het vermelde voorschrift der wetmet verzoek dat den
overtreder een welverdiende straf zou worden opgelegd.
Uit een ingesteld onderzoek bleek, dat de onderwijzer,
na vermeld te hebben dat er onder Keizer Karei V
in Duitschland en onder zijn zoon Philips ook in Ne
derland een oorlog was uitgebroken, had gezegd „De
aanleiding tot dien strijd in Duitschland was de Her
vorming. In de Katholieke of algemeene Kerk waren
gedurende den loop der tijden velerlei misbruiken inge
slopen, onder anderen de verderfelijke aflaathandel, die
hierin bestond dat men voor geld een aflaatbrief' kon
koopen, waarin iemand de zonden werden vergeven, niet
slechts voor misdaden, die men reeds begaan had, maar
zelfs voor iets dat men bedrijven wilde. Nu was er in
Duitschland een monnik, Luther geheeten, die de Kerk
wilde zuiveren van deze misbruiken." Op voordracht
van den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Za
ken den heer Pijnacker Hordijk werd bij Koninklijk
Besluit van 10 April 1883 overwogen dat door den
onderwijzer instellingen der Roomsch-Katholieke Kerk
waren voorgesteld als „misbruiken" of als „verderfelijke
aflaathandel" en alzoo art. 33 der wet was overtreden,
enop grond dat hij blijkbaar niet de bedoeling had
gehad iemand in zijne godsdienstige begrippen te kren
ken, hem een lichte straf opgelegd: schorsing voor den
tijd van veertien dagen.
De plaatselijke commissie van toezicht op het lager
onderwijs te Winterswijk was van oordeel, dat de on
derwijzer art. 33 der wet had overtreden doch had
zich onthouden van voorstellen tot s:horsing of andere
bestraffing, omdat dit niet tot hare taak behoorde. De
arrondissements-schoolopziener was van meeniugdat
de onderwijzer, door te gewagen van aflaat handel zieb
oneerbiedig over den aflaat van zonden had uitgelaten,
doch dat hij niet de straf' verdient, die volgens art. 33
kan worden toegepast. De districts-schoolopziener deelde
geenszins in de meening, dat op ergerlijke wijze les in
de geschiedenis was gegeven en te kort was gedaan
aan den eerbied aan de godsdienstige begrippen van
een deel der leerlingen verschuldigd. Hij meende dan
ook, dat er geen termen bestonden om den onderwijzer
eenige straf op te leggen. De inspecteur was van mee-
niog dat de de onderwijzer, zij het dan ook onopzet
telijk, in strijd met den eerbied, aan de begrippen van
andersdenkenden verschuldigd had gehandeld en gaf
een schorsing van een maand of 14 dagen in overwe
ging. Gedeputeerde Staten van Gelderland eindelijk
waren van oordeel dat de onderwijzer, zij het ook
zonder opzetles in de geschiedenis had gegeven op
een wijze, strijdig met den eerbied verschuldigd aan de
godsdienstige begrippen der Roomsch-Katholieken
maar dat de aanstoot door bem gegeven, zoo niet uit
sluitend dan toch bijna geheel was te wijten aan het
gebruik van een leerboek dat voor de school, waar hij
werkzaam was, was aangewezen. Daarom waren zij dan
ook met den districts- en den arrondissements-school
opziener van meening dat er geen voldoende grond
bestond om den onderwijzer, al had hij dan ook bij het
geven van het hem opgedragen onderwijs niet den takt
gehad dien men van hem had mogen verwachten te
schorsen maar wel om hem door de bevoegde autori
teit te doen waarschuwen bij tiet geven van onderwijs
het voorschrift van art. 33 der wet met de meeste
nauwgezetheid op te volgen.
Inderdaadhet bezadigd advies van Gedeputeerde
Staten had wel verdiend gevolgd te worden. Had de
onderwijzer met minachting gesproken van „instellingen"
der Katholieke Kerk? Wij kunnen het niet inzien.
Hij heeft gesproken van „misbruiken", die in de Kerk
waren „ingeslopen", die er dus niet tehuis behoorden.
Of vroeg niet de heer van Eek in de Tweede Kamer
met het volste recht: „Als iemand mijn huis insluipt,
behoort hij dan tot mijn gezin En nu moge de heer
Schaepman in dezelfde vergadering verklaard hebben,
dat „alles wat tot op den huidigen dag gezegd is om
trent den Dominicaner monnik Tetzelniets anders is
dan wat men langzamerhand als een historische dwaling
gaat beschouwen dat „sinds 1860 bewezen is dat
Tetzel niet de vermetele prediker was dien men van
hem gemaakt heeft, dat hij nooit den aflaathandel heeft
gepredikt en dat hij een veel te goed theologant was
om zich met dergelijke dingen bezig te houden
daar uit blijkt dan toch vooreerstdat de aflaat handel
door de Katholieken van dezen tijd zoowel als door
zoovelen van hen in de 16de eeuw als een misbruik
wordt beschouwd en niet als een instelling der Kerk
en wat Tetzel zeiven betreftstaat tegenover het ge
voelen van den heer Schaepman de getuigenis van ver
schillende Katholieke schrijvers van naam, die zich over
dien prediker zeer ongunstig uitlaten en den door hem
gedreven handel streng veroordeelen. Men kan er toch
moeilijk een gewoon onderwijzer een grief van maken,
dat hij herhaalt wat door deze schrijvers wordt mede
gedeeld en tot nog toe als algemeen erkende waarheid
werd aangenomen. Het zal de vraag zijn, of de nieuwe
historische onderzoekingen, waarvan de heer Schaepman
gewaagde, het tegendeel aan het licht zullen brengen;
maar ook dan nog zou daaruit alleen volgen dat de
onderwijzer eenvoudig ter goeder trouw heeft verhaald
wat „tot op den huidigen dag" op gezag van volkomen
vertrouwbare en onpartijdige geschiedschrijvers als een
historisch feit werd vermeld doch wat later gebleken
is een historische dwaling te zijn. In geen geval ech
ter zal hij die niet van den aflaatniet van een in
stelling der Kerk maar van den aflaat handel spreekt
als van een ingeslopen misbruik gezegd kunnen wor
den den eerbied tegenover de godsdienstige gevoelens
zijner katholieke medeburgers uit het oog te hebben
verloren.
Moest de onderwijzer dan gestraft worden Zelfs al
bad hij zich schromelijk vergistal moest erkend wor
den, dat Katholieken zich door zijne woorden in hunne
godsdienstige gevoelens gekrenkt moesten gevoelen
dan nog had in dit geval de onderwijzer zich kunnen
beroepen op een leerboek waarvan het gebruik voor
de school, waaraan hij geplaatst was was aangewezen.
Volgens art. 21 der wet op het lager onderwijs toch
heeft de aanwijzing der leerboeken plaats door het hoofd
der schoolonder goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders en van den districts-schoolopziener. Bij
verschil van gevoelen beslist de Minister, en op be
zwaarschriften tegen het gebruiken van een aangewe
zen leerboek wordt evenzeer door den Minister beslist.
En nu was er voor de openbare school te Winterswijk
een leerboek voor de geschiedenis aangewezen waarin
inderdaad over de Hervorming en over Luther en Tet
zel werd gesproken in woorden, die voor Katholieken
ergerlijk en aanstootelijk waren. Dat boek is na het
gebeurde te recht van de school geweerdmaar al
had nu werkelijk de hulponderwijzer zich vergrepen
al had hij zelfs verhaald wat in dat leerboek stond te
lezenhad men hem zelfs in dat geval kunnen
straffen als hij een leerboek volgt, dat door het hoofd
der school onder goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders en van den schoolopziener voor de school
was aangewezen en waartegen tot nog toe niemand
in geheel Winterswijk eenig bezwaar in het midden
had gebracht „De onderwijzer die zich in dit op
zicht aan plichtverzuim schuldig maaktkan geschorst
worden," zegt de wet. Van opzet is hier geen sprake;
maar waar schuilt dan zijn schuldWelk verzuim heeft
DOOE
10)
In zijne hoogste n ;od besloot Albrecht von Osternau
hulp te zoeken bij zijn eenigen bloedverwantden ma
joraatsheer ofschoon hij tot nu toe zich weinig aan de
zen had laten gelegen liggen. Hij werd door zijn neef
met open armen ontvangen bij zijne komst op het
kasteel. De goedhartige majoraatsheer achtte zich
verplicht, zijn eenigen bloedverwant voor zijne verstoorde
verwachtingen ten minste eenigermate schadeloos te
stellen. Hij erkende de hardheid der majoraatswetten
die alle jongere leden van den stam van de familiebe
zittingen uitsluiten en ze geheel aan den eenigen
erfgenaam doen vervallen hij vond het natuurlijk dat
Albrecht zich tot nu toe voor dien gelukkigen uitver
korene gehouden en dienovereenkomstig geleefd had.
Daar zijn sukkelen hem niet veroorloofde op groo-
ten voet te levenhad hij wel jaarlijks aanzienlijke
sommen overgelegd, maar die steeds weder tot verbete
ring der majoraatsgoederen aangewend, zoodat het hem
niet mogelijk was geweesteen eenigzins aanzienlijk
privaat vermogen bijeen te brengen. Niettemin offerde
hij met vreugde eene zeer groote som om de schulden
van zijn neef te betalen.
Rijk van geld voorzien keerde Albrecht von Oster
nau naar Berlijn terughij kwam echter een dag te
laat. Zijn onmeedoogende schuldeischer had den overste
van het regiment reeds met de schuldbekentenis in
kennis gesteld en nam nu deze ten volle werd be
taald zijn aanklacht wel terug maar daar zij eenmaal
was gedaan moest de overste den jongen officier den
raad geven dadelijk zijn ontslag te nemen daar hij
anders verplicht was de zaak te onderwerpen aan het
oordeel van den raad van eer.
Albrechts militaire loopbaan was vernietigd! Hij had die
echter toch met kunnen voortzetten, want bij zijne weel
derige levenswijze had hij onmogelijk zonder opnieuw
schulden op schulden te stapelen, cavallerie-officier bij
de garde kunnen blijven. Wat zou hij nu beginnen?
Vierentwintig jaren, in den schoonsten leeftijd, was de
toekomst zeer duister voor hem.
Weder vond hij bereidwillige, vriendelijke hulp bij
zijn neef, wien hij zijn ongeluk mededeelde. De ma
joraatsheer stelde hem voor, op Osternau te komen en,
aan de overlevering van het geslacht getrouw, zich aan
den landbouw te wijden.
De jonge officier, gewend als hij was aan de genoe
gens van de hoofdstad die tot nu tce nooit den arbeid
had gekenddie zich in den kring zijner rijk met
anrdscbe goederen begiftigde kameraden zorgeloos aan
alle genoegens had overgegevenzou landbouwer wor
den zou zich begraven in een eenzaam slotom
slechts beperkt tot het gezelschap van zijn ziekehjken
neef en diens vrouw zich gedurende de oneindig lange
dagen te wijden aan een, naar het hem scheen geest-
doodenden arbeid. Hij die vrij was geweest als een
vogel in de luchtwanneer de lichte dienst spelend
ten einde was gebrachtzou nu de tot gestadigen ar
beid gedoemde slaaf zijns broeders worden zou diens
bevelen gehoorzamen, de betrekking van hoofdopzichter
op zich nemen over de goederen die hij gewoon ge
weest was te beschouwen als de hem zeiven eens recht
matig ten deel vallende erfenis. Kon het hooge salaris,
dat de majoraatsheer hem grootmoedig aanbood hem
schadeloos stellen voor hetgeen hij verloren had, voor de
genoegensdie hij vaarwel moest zeggen Er kwam
geen gevoel van dankbaarheid in hem op jegens zijn
edelmoedigen neefhij haatte hem, hij had hem steeds
benijd. Sinds jaren had hij al zijne plannen voor de
toekomst altijd op den dood van den teringlijder gebouwd,
in die verwachting was hij teleurgesteld hij maakte er
zijn neef bijna een verwijt vandat deze nog leefde
en hij nog een erfgenaam gekregen had. De onder
geschikte de werkslaaf van zijn gehaten neef zou hij
worden en dezen bovendien nog dankbaar moeten zijn!
Hoe moeielijk hem bet besluit ook vallen mochtden
geruïneerden, ontslagen officier bleef geen andere keuze
over. Tienmaal verscheurde hij den half voltooiden
brief, waarin hij, onder dankbetuiging, het aanbod zijns
neefs wilde aannemen. Hij knarstanddetoen hij de
geveinsde woorden van dank neerscheef, maar hij moest
ze schrijven er bleef hem niets anders over.
Weinige dagen na zijn brief ging hij zelf heen en
sinds waren alle mannelijke leden van het geslacht Os
ternau in het stamslot verzameld. Albrecht bewoonde
eenige elegant ingerichte kamers op de eerste verdie
ping zijne slaapkamer had het uitzicht op de binnen
plaats zijne beide zitkamers lagen aan den tuin.
De majoraatsheer zelf woonde gelijkvloershij had
het fraaie uitzicht op den slottuin versmaad en de
voorkeur gegeven aan dat op de binnenplaatswaar
de arbeiders aan het werk waren. Moest hij dan we
gens zijne wankelende gezondheid bij slecht weder zijn
kamer houden, dan kon hij toch steeds op het werk het
oog blijven houden, reeds met het aanbreken van den dag
zat hij dan aan het venster en verliet bij slecht weder
zijn lievelingsplaatsje nietdan om 's middags naar de
eetzaal te gaan. De middaguren van half drie tot half
vijf waren anders zijn eenige rusttijd bij goed weder
was hij het overige van den dag te voet of te paard
op het veld op de binnenplaats of in de stallen. Hij
ging zijne zaken tot in de geringste bizonderheden na,
zonder intusschen de algemeene leiding te verwaarloo-
zen. Hot bestuur op de Osternausche goederen was
als modelbestuur wijd en zijd in het land bekend.
De slotplaats vormde een vierkant waarvan de eene
zijde door het kasteel begrensd werd, aan de rechterkant
lagen de paarden en veestallen links de schapenstal
len tegenover het slot vond men uitgestrekte schuren.
In het midden der groote ruimte was een kleine vijver,