No. 81. Zes en tachtigste Jaargang. 1884. Brieven van een pessimist? EEN GELUKKIG MENSCHENLEVEN? ZONDAG 27 APRIL. Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Prijs der gewone Advertentiën ADOLF STRECKFUSS. ALKIAARSCHE COURANT Deze Courant wordt Dinsdag-, Dond.6rcla.g- ©li Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0 06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. i. De Luiksche hoogleeraar Emiie de Laveleye heelt zijne opmerkingen en indrukken op een nieuwe reis naar Italië in het licht gegeven gelijk hij reeds een maal na een vroegere reis had gedaan. Evenals de vorige bevatten ook deze „Nieuwe Brieven geen ge wone reisbeschrijving geen schetsen van schoone na- tuurtafereelenmerkwaardige steden ot werken van kunstmaar de opmerkingen van den schrijver over den toestand van het land en het volk dat hij bezocht, over landbouw en nijverheid over de levenswijzede welvaart of de armoede der bevolking, over den toe stand der hedendaagsche maatschappij en de groote vraagstukken, die in byna geheel de beschaafde wereld de hoofden en harten vervullenover onze rusteloos werkende negentiende eeuw. Hij deelt ons de gedach- tenwisseling mede met de „mannen van beteekenis, die hij ontmoet en hun aantal is met gering en onthoudt ons ook zijn eigen beschouwingen met. Zulke boeken zijn merkwaardigwant de schrijver is een man van veel en veelzijdige studie, een goed op merker die veel gelezen veel gereisd veel gezien en gehoord heeft, een scherpzinnig man en daarenboven een eerlijk en onpartijdig man. Hij ismetin dienst vam een partij of een school, ingenomen met het vele goede van onzen tijd maar geenszins blind voor zijn gebreken; hij verzwijgt het ontmoedigende voor den menschenvriend evenmin als het opbeurende, toont ons licht en schaduw beide leert ons de oogen open houden en spoort aan tot onderzoek en nadenken. „Gij hebt moeten bespeu ren, waarde vriend" dus schrijft hij op den beroemden Gothard-spoorweg dat ik mij door een zeker pessi misme laat beheerschen. Het st6rke geloo. aan den vooruitgang verwekt in mij ik zeg niet ontkenning maar twijfel. Ik ben niet meer zoo volkomen overtuigd dat de mensehheid langs de spiraallijn stijgt en altijd vooruitgaatook al schijnt zij terug te gaan gelijk odzo trein die zelfs als hij een vveuding achterwaarts maalst, toch het doel nadert. Over het algemeen vindt hij dat wij op een te hoogen voet en te druk te har tig leveD. De staten leven op te grooten voetde een drijft den ander tot het doen van groote uitgaven. Ook Italië wil groote mogendheid zijn en bouwt pantserschepen van twaalf millioen gu - den. België heeft te Brussel een paleis van justitie gebouwd dat 20 a 25 millioen gulden zal kosten en niettemin mist het alle karakter geen zinnebeeld spreekt tot den geestgeen beeldwerk zegt onsdat het een tempel des rechts is het is een groot gebouw en ver tegenwoordigt het millioen ziedaar alles. Waarom ver- genoegen wij ons niet met eenvoudig, doelmatig en goedkoop te bouwen vraagt de schrijver de belas tingschuldigen zouden er niet over klagen. Waartoe die" prachtige hotels, waar de reiziger spijst in een eet zaal die een paleis eer zou aandoen maar die alle op denzelfden schitterenden cosmopolitischen voet zijn ingerichten waar de lokale kleur en de afspiegeling van den landaard ontbreken, die aan de vroegere loge menten eigen waren In een Italiaanscb plaatsje van zeer bescheiden rang vindt onze reiziger een cafe schitterend van goud spiegels en verblindende muur schilderingen, „Welk een verschil roept de Belg uit met onze dorpsherbergen waar de naakte muren geen ander versiersel kennen dan de gele en groene bil jetten van verkoopingen en somtijds de gekleurde dubbeltjesprenten met voorstellingen van Wiilem Tel en den Verloren Zoon. Wij leven te haastig. „De post, de spoorwegen en de telegraaf', zonder nog dat nieuwe monster, den te- lephoon te rekenen verslinden ons bestaan. Die met bet hoofd werktwordt niet minder dan hij die met de handen arbeidtoverstelpt door den vooruitgang op stoffelijk gebied. Hij staat met de geheele wereld in betrekkingelke post brengt hem hoopen brieven, boe ken en dagbladen. Congressen zittingen van geleerde genootschappen commissies begrafenissen huwelijks feesten noodzaken hem een goed deel van zijn leven op den spoortrein door te brengen de briefwisseling vergt een even groot deel de artikelen in dagbladen en tijdschriften nemen de rest in beslag. Over elke kwestie moeten stapels documenten ten minste door- loopen worden. Er blijft geen tijd over om na te denken en met eenige zorg samen te stellen. Men leett geheel buiten zich zeiven." -- Te Padua bewijst pro- fessor Luzzatti zijn Belgisehen collegadat hij alles waartoe zijn medewerking, voorlichting of tegenwoor digheid gevraagd wordtniet zal kunnen volbrengen al kon hij zich in vieren splitsen; en onze reiziger weet geen beter antwoord te geven dan dat hij moet trachten vier of vijf jaren cellulaire gevangfnis te krijgen. ,,Mar- nix» voegt hij er bij - „had tot spreuk Repos ailleurs, en toch werd hij niet gekweld door die vampirs jan onzen tijd de postde spoorweg en de telegraaf." Nauwelijks uit Luik vertrokken, wordt hij ontstemd door de groote steengroeven, die de schoonheid van het Ourthe-dal bederven. „Die schoone rotsen" roept hij uit j;die ik vroeger in mijn schetsboek teekende, myn goedeoude kennissen zijn onmeedoogend verscheurd, en hare uitgekorven ingewanden liggen aan haren voet op een wanstaltig bed van grauwe steenen. De mantel van groen, die de hoogten bedekte en door de kloven nederdaalde tot aan den oever der rivier, die steile rotsen in verschillende tinten gekleurd door het mos, die knoestige eiken die zich met hunne sterke wortels vasthechtten langs de hellingen van den leisteen d e uitstekende rotspunten hier en daar met kleine den nen getooid, al die lust der oogen is verdwenen. Steen groef aan steengroefeindelooze hoopen straatsteenen, 't is hartverscheurend En verder „Ik vraag mij afwaartoe zijn al die straatsteenen noodig Omdat de steden zich onophoudelijk uitbreiden aarom dan hoopt een steeds toenemende bevolking zich op in die baksteenen doozen te midden van die gepleisterde gra ven Omdat daar en niet op het land het nieuw ge vormde kapitaal zich vestigt en ook omdat in de steden Staat en Gemeenten het meeste geld uitgeven. Het geld doet de bevolking aanwassen zooals de mest de champignons vermenigvuldigt. Is dat een geluk? Neen. Het zou beter zijn dat de bevolking toenam op het land in plaats van in de steden. Het leven is er ge zonder er is geen gebrek aan ruimte en de landbouw is nog altijd het nuttigste en edelste bedrijf. Deze over weging geeft mij recht om de steengroeveu te verwen- schen die ik 'anders als goed economist zou moeten bewonderen." Onze reiziger ziet met smart op de schoonste plaatsen waar vroeger de bevolking schier uitslui tend van den landbouw leefde de rookende schoor- steenen der groote fabrieken de reine en heldere lucht verduisteren. Hij veroordeelt het kunstmatig bevorde ren van een industrie, waarvoor het land niet door de natuur is aangewezen omffat het geen ijzer en geen steenkool bevat. „Ziedaar de gevolgen van het pro tectionisme zegt hij „mijn vriend Luzzatti mag tevreden zijn. Italië wordt van het noorden tot het zuiden een land van industrie. Zelfs in de omstreken van Napels zijn dank zij de beschermende rechten katoenfabrieken opgerichten vrouwen ontvangen er een franc voor 12 of 11 uur arbeid. Waren zij met gelukkiger, toen zij de macaroni trokken op de platte daken der buizen of toen zij olijven eu druiven plukten aan den oever dier blauwe zee, waarvan het gezicht een voortdurende betoovering is? Waartoe moet de arbeid dienen? Is het niet om het grootst mogelijk aantal menschen gelukkig te maken, en niet om zoo veel mogelijk geld op te hoopen in de handen van eenige weinigen? Laat dan, o bevoorrechte natiën van "het zuiden, dat vuile en droevige werk over aan onsvolken van het noordeu waar het klimaat zoo somber isdat dikwijls de werkplaats is te verkiezen boven de open lucht." En als hij professer Luzzatti hoort zeggenMet herdersleven heeft uit, de gouden eeuw is voorbij de volken van onzen tijd moeten zich verheffen door den arbeid en het kapitaaldan staat hij hem te woord op economisch terreinen vraagt hemwaarom het aanwezig kapitaalwaarmee deze fabrieken zijn opge richt juist daaraan is besteed. Omdat gij daaraan een buitengewone winst hebt verzekerdis zijn antwoord door een beschermende belasting die indirect van alle gebruikers van het bevoorrecht fabrikaat wordt geheven. Zonder die protectie had het kapitaal een anderen weg moeten zoeken en het had dien kunnen vinden in de verbetering van het bedorven en verwaar- DOOR 16) Bereidwillig volgde Egon mijnheer Storting nu naar diens kamerde kleerenkast werd opengemaaktzij bevatte een menigte van kleedingstukken, bijna te veel voor Storting's positie zooals deze zelf opmerkte. Maar" voegde hij er bij, „beter te veel dan te weinig. Ik ben geen modegek, maar ik ben er op gesteld steeds fatsoenlijk gekleed te zijn. Juist op het land is dat noodzakelijk. Maar al te licht gewent men er aan om slordig op zijne kleeding te wordenvoor de knechts en de dienstboden of voor een boerdien men op het veld ontmoet, behoeft men zich met te geneeten. Eerst draagt men het slechte alleen op het veld, daarna houdt men het ook aan wanneer men thuiskomt en wil men zich den tijd niet gunnen, om zich te verkleeden. Dat is het begin van eene non chalance waarvoor een fatsoenlijk mensch zich voor alles moet in acht nemen. Ik ben daarom mijnheer von Osternau dankbaar dat hij van onsinspecteurs, verlangtdat wij voor tafel toilet maken. Wij zyn daardoor gedwongen op onze kleederen te letten. Gij zult het zelf ook erkennen wanneer gij maar eenmaal gewoon zijt om gekleed te gaan zooals dat hier be hoort en met uwe positie overeenkomt." Egon antwoordde niets op deze opmerkingen hij kon toch niet zeggen dat hij reeds lang gewoon was, om zich naar de wetten der mode en van bet fatsoen te schikken maar hij nam het door Storting bijeenge brachte wel juist niet zeer sierlijke maar zeer nette pak dankbaar aan en wierp met waar genoegen Pech- mayers oudelangstaartige jas uit. Terwijl hij zich verkleedde, zat Storting naar hem te kijken. „Gij zijt voor mij een onbegrijpelijk raadselmyn heer Pechmayer," zeide Storting hem met verbazing opnemende. „Gij draagt linnengoed van het fijnste, duurste soort, een overhemd naar de nieuwste mode, terwijl uw overige kleederen zoo onbegrijpelijk verwaar loosd zijn. Ik begrijp die merkwaardige tegenspraak nietZie eens mijne jas past u alsof de kleederma ker haar voor u gemaakt had. Waarlijk men herkent u nauwelijks wedersedert gij die afschuwelijke jas hebt uitgetrokken." Met ernst bekeek Egon zich in den spiegelHij had nooit kunnen geloovendat hij er zich nog eens in verheugen zoufatsoenlijk gekleed te zijn. In zyn denken en gevoelen was toch eene zonderlinge veran dering gekomen dat een geleende jas hem zulk een innig genoegen verschaffen konen dat hij er onwille keurig aan dacht, of mejuffrouw Liesje hem ooit nu nog afschuwelijk, belachelijk, leelyk zou vinden en hem met een vogelverschrikker vergelijken zou. Y. Mijnheer von Osternau hield er niet van om zich met strenge aristocratische vormen te omringenhy leefde als eenvoudig landheer, ging met de dienstboden en daglooners op vriendelyken voet om met zyne be ambten zelfs vriendschappelijk hij behandelde deze als huisgenootennoodigde hen aan zijne tafel en vaak ook des avonds in zijn familiekring maar geheel ver waarloosde hij daarom de vormen toch met, Wanneer de inspecteurs 's middags aan tafel of 's avonds in het salon kwamen, dan waren zij steeds in eenvoudig visite- costüum dit was hun wel niet uitdrukkelijk voorge schreven maar zij wisten, dat mijnheer en mevrouw er op gesteld waren en zij regelden zich daarom streng naar den ingevoerden huisregel. Klokslag drie uur begon het middageten mijnheer von Osternau verlangde, dat zijne huisgenooten precies op hun tijd waren hij zelf placht reeds een halt uur te voren in de eetzaal te komen en in de ruime zaal, aan welks einde de kleine tafel stond op en neder te wandelen; hij vond het zeer prettigwanneer hem daarbij gezelschap gehouden werd door zijne familiele den. Dit halfuurtje was voor hem het aangenaamste praatuurtje met zijne kinderen; na tafel werd de koffie gebruikt in de billiardkamer die naast de eetzaal lag, de inspecteurs echter alleen Zondags en op dagen, dat er op het veld niet kon of behoefde gewerkt te wor den zij gingen anders altijd heen, wanneer mijnheer von Osternau de tafel ophief, om dadelijk weder hun werk op het land te hervatten. Alleen de eerste in specteur luitenant von Osternau maakte eene uitzon- dering op dien regel; hij behoorde dan ook tot de fa milie en nam bovendien zyne beroepsplichten met al te nauw op, hij nam wel ieder kwartaal geregeld de aanzienlijke som in ontvangstwelke hem als salaris was toegezegd, maar overigens bekommerde hy zich weinig om zijn inspecteurschap. Op den dagdat Godlieb Pechmayer op het slot was aangekomen was de luitenant reeds vóór half drie in de eetzaal. De derde inspecteur, mijnbeer von Wangen had het toezicht op de arbeiders die op de Paaschweide werkten en had laten zeggen dat hy vandaag niet aan tafel zou komen de tweede inspec teur, mijnheer Stortingwas ijverig met het binnen halen van het hooi bezig, zoodat mijnheer de hoofdin specteur het niet noodig achtte om zich bij de groo e hitte ook nog intespannen. Hij had van twaalf tot drie uur een middagslaapje gedaan en wachtte nu m de koelevroolijke eetzaal de familie at. Hij behoefde niet lang te wachten met de gewone nauwgezetheid kwamen mijnheer en mevrouw op het gebruikelijke uur, een oogenblik later stormde ^ritsj binnen en weldra kwam ook L.esje°"h aaQ baars vaders arm te hangen; zij begroette neef A- brecht toen zij dezen voorbijging met een schelmsch

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 1