No. 54. Zes en tachtigste Jaargang. 1884. Brieven van een pessimist EEN GELUKKIG MENSCHENLEVEN? ZONDAG A MEI. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag-en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door Prijs der gewone Advertentiën; Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. #f&riccl (BebetDe. STEStElilJK- MUSEUM. FEUILLETOKT. ADOLF STRECKFUSS. ALK1AARSCHE COURANT. het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0 06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. C08- TEB ZOON. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene kennis, dat JACOB TOL aan hen een ver zoek heeft ingediend tot overschrijving te zijnen name van de vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein, in net perceel in de SchapensteegWijk B, No. 13, vroeger verleend aan LAMBERT NIJHU1S, en dat gelijk verzoek is gedaan door CORNELIS KOOPMAN, als eigenaar van het perceel aan het Baanpad E, No. 164.li, om overschrijving van de ver gunning, verleend aan TEUNIS KAANDORP, ten name van DIRK SCHIPPER. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 2 Mei 1884. De Secretaris, NUHOUT VAN DER VEEN. Bezichtiging tegen 10 cents per persoon, ZONDAG, 4 Mei 1884, van 1 tot 3 uren. KOSTELOOZE bezichtiging op ZONDAG, 11 Mei 1884, waarvoor toegangkaarten te verkrijgen ter ver gadering der commissie van toezicht op DONDERDAG, 8 Mei 1884, tusschen 's namiddags 2 en 3 uren, ten stadhuize. Verder wordt herinnerd dat het Museum iederen MAANDAG en VRIJDAG, van één tot drie uren des namiddagskan worden bezichtigd tegen 25 cents per persoon. ii. Meermalen komt de heer de Laveleye terug op de toenemende neiging van de bevolking om zich opeen te hcopeu in de steden. De arbeiders worden er heen getrokken door de fabrieken en waar de gesteldheid van den bodem er aanleiding toe geeftwaar ijzer en steenkool gevonden of gemakkelijk en zonder groote kosten aangevoerd kunnen worden heeft hij als goed economist volkomen vrede met een toestand, die door de natuur zelve is aangewezen maar waar een industrie alleen door openlijke of bedekte bescherming kan bloeien, en daarentegen de vruchtbaarmaking en betere bebou wing van het land op het kapitaal schijnen te wachten, daar betreurt hij het, dat dit aan zijne natuurlijke be stemming wordt onttrokken en niet de voorkeur wordt gegeven aan het edele, zoo veel aangenamere en ge zondere landbouwbedrijf. Maar ook de bemiddelden verlaten het land en ves tigen zich in de groote steden. Men wenscht te leven te midden van de menigteop openbare plaatsen in sociëteitenkofÜ9- en bierhuizen en schijnt het daar aangenamer te vinden dan thuis. Men houdt meer van praten dan van nadenken. De lektuur bepaalt zich tot romans en couranten vooral veel couranten, en zoo bestaat het leven uit een snelle opeenvolging van kleine, afwisselende indrukken, oppervlakkig, zon der diepte doodend voor alle grondige en voortgezette beschouwing, 's Zomers verzamelen de rijkeren zich aan de badplaatsen en in de bergen 's winters in het zuiden. Geheele families leiden een zwervend leven zij zoeken het gezelschap van andere leegloopers en een aangenamer klimaatnu ontvlieden zij de koude dan weer de warmte. De landgoederende buitenverblij ven staan ledigraken in verval of worden gesloopt. Het reizen is gemakkelijk en goedkoop geworden en het onderhoud van een „buiten" kost veel. Die nog blijven zien zich door hunne buren verlatenen drei gen uit verveling weldra hun voorbeeld te volgen. Onze schrijver wijst op Belgie en op Holland. „In Belgie" zegt hij „heeft deze soort van eigendommen (de buitenverblijven) meer dan de helft harer waarde ver loren men kan ze niet meer verhuren. In Holland verhief in de vorige eeuw een bijzondere soort van ge dichten de Arcadia's de genoegens van het buitenle ven. Tegenwoordig zijn in hetzelfde land vele dezer buitenplaatsen die de vreugde der vaderen uitmaakten, door de zonen in boerderijen herschapen of zelfs gesloopt, om de kosten van het onderhoud te besparen. Is dat een geluk F" Ook nog om een andere reden meent de Laveleye den trek naar de steden te moeten betreuren en zijne reizen in Italië werken daartoe krachtig mede. Daar, althans in Midden- en Zuid-Italie en op Sicilië, houden, evenals in Ierland en Rusland de grondbezitters hun verblijf in de stedeD en wonen zelfs de pachters en arbeiders in groote dorpen bijeen niet verspreid over het laDd als bij onsmaar dikwijls op grooten afstand van den grond, dien zij bewerkén moeten. De eigenaar bekommert zich om die afgelegen bezitting al zeer weinigen stelt alleen belang in de huurpenningen de pachter heeft in dei', rege' de middelen niet om hot land behoorlijk te bebouwen te verbeteren en goed te onderhouden. Over het algemeen is het dan ook schandelijk verwaarloosd. Hij trekt er van wat er van te halen isen is genoodzaakt het loon zoo laag moge lijk te stellen om zijner zijds de pacht te kunnen beta len. Zoo wordt het land meer en meer uitgeputen de toestand der bevolking steeds ellendiger. Uit ver schillende streken van het land luiden de berichten dan ook hoogst ongunstig en socialistische en nihilistische denkbeelden vinden er een wel toebereiden bodem terwijl de boeren in grooten getale het land verlaten zingende„Gij edelen en heeren werp weg uw zonne schermen, trekt uit den mooien handschoen, gaat zeil uw land bebouwen wij trekken naar Amerika." In Noord-Itatie hebben de grondeigenaars in de laatste jaren meer hun verblijf op het land gevestigd en zeiven het beheer hunner bezittingen ter hand genomen. Niemand minder dan de groote Cavour de grondlegger der Italiaansche eenheidheeft reeds in 1844 op dit gelukkig verschijnsel de aandacht ge vestigd en tot navolging van de goede voorbeelden aan gespoord. Wat hij daarover schreef is zoowel om den man als om het onderwerp, te merkwaardig om het niet over te nemen „De gewoonte om op het land te wonen moet een heilzamen invloed hebben op de maatschappij. Ik geloof dat zij in staat is tot zekere hoogte den zedelijken schok te herstellen die te weeg gebracht is door de groote omwenteling, welke in de denkbeelden en de instellingen der Europeesche volken heeft plaats gehad want zij leidt er toe om de stoffelijke banden die onder het stelsel der feodaliteit de verschillende klassen der maatschappij verbonden, te doen vervangen door betrekkingen van wederzydsche welwillendheid in overeenstemming met de zedelijke meerderheid aan de eeneen de vrijwillige afhankelijkheid aan de an dere zijde. „Het is moeilijk den heilzamen invloed van de te genwoordigheid eener rijke of althans welgestelde fa milie te midden van een arme en onkundige bevolking naar waarde te schatten. Het goede dat zij er sticht, zal haar niet beroemd maken noch in de dagbladen vermeld worden en geen geleerd genootschap zal haar een eervolle onderscheiding toekennen maar haar in vloed zal groot zijn. Het is gemakkkelijk voor een be kwaam en menschlievend grondeigenaar zich de ach ting en de genegenheid van allen die hem omringen te verwerven en op hen een invloed te verkrijgen sterker dan de dwang weleer door de feodale bezitters uitgeoefend. Deze zedelijke invloed van den rijke op den armevan het verstand op den handenarbeid, van den kapitalist op den onvermogende zal de grondslagen der maatschappelijke orde bevestigen en de vrees ver bannen die de revolutionaire geest inboezemt. Ik zou meenen dat de gevaren van dezen aard vrij wat van hun dreigend voorkomen zouden verliezen, indien allen die in clubs en salons hun welsprekendheid ten toon spreiden om z? te beschrijven en te bestrijdenhun bezittingen tot haar waarde brachten en daarbij al de middelen gebruikten waarover een eigenaar kan be schikken. Zij zouden er een beveiligenden en duurza- men invloed kunnen uitoefenen. Levende te midden van de krachtige landelijke bevolkinghaar genegen- beid betoonende haar voorlichtende en helpende zou den zij een machtdie de maatschappij op den weg der revolutie drijftdoen veranderen in een hefboom tot een beteren toestand. „De groote grondeigenaren zouden zich gedurende eenige jaren moeten wijden aan de verbetering van hun land en van het lot van hen die het bebouwen. Zy zouden kennis moeten verspreiden en de maat schappij op billijker en vaster grondslagen vestigen dan die in 1789 zijn omvergeworpen." Cavour toonde vervolgens aan hoe de groote ver beteringen van de laatste jaren den landbouw hebben gemaakt tot een wetenschappelijk vak tot een bedrijt DOOE 19) „Gij predikt voor doove ooren neefzeide de lui tenant. „Mijnheer Pechmayer schijnt het niet de moeite waard t9 achten zich door u te laten leeren." „Gij bedriegt u mijnheer antwoordde Egon snel. Ik heb niet slechts zeer opmerkzaam geluisterd, maar ook voordeel getrokken uit de ontvangen les en ik ben daarom mijnheer von Osternau buitengewoon dankbaar, dat hij mij een blik heeft doen slaan in de verstande lijke beteebenis van het bestuur eener landhoeve. Tot nu toe vermoedde ik het bestaan eerlijk gezegd daarvan niet. Of ik daardoor in de zaak belang zal gaan stellen F Ik weet het niet. Tot op het oogen- blik is zij my zoo vreemddat ik niet eens een goed begrip heb van de beteekenis van vele woorden door u gebruikt." Mijnheer von Osternau lachte hartelijk om deze gulle bekentenis van onwetendheid mevrouw von Osternau echter was er zeer door verrast. „Gij brengt mij in verbazing, mijnbeer Pechmayer," zeide zij. „Mijnheer Kramser heeft mij toch geschre ven dat gij de zoon van een plattelandspredikant zijt en op bet land zijt grootgebracht." „Daar heb ik eene verschrikkelijke domheid gezegd. Alleen onbeschaamdheid kan mij redden dacht Egon, maar hij liet niet bemerkendat de vraag hem in ver legenheid brachtglimlachend wendde hij zich tot de vrouw des huizes. „Ik moet tot mijne schande beken nen mevrouw", antwoordde hij „dat ik als knaap een tegenzin had in iedere andere bezigheid dan in die met de boeken. Het tot eene arme pastorij behoorend land is overigens meestal bijna van geene beteekenis. Ik beb mij nooit in het minst met landbouwzaken bezig gehouden zij zijn mij volkomen vreemd gebleven en ook in later tijd is de belangstelling er voor niet bij mij ontwaakt. Een onderwyzer, die niet verstandelijk wil ondergaan moet, hetzij hij in een dorp of in eene stad is zich verder trachten te vormen er blijft dan weinig tijd tot andere bezigheden over." „Ha, gij hebt dus onafgebroken gestudeerd," viel de luitenant spottend in„dan moet gij een ijselijk ge leerd man geworden zijn Egon lette niet op de spottende opmerking hij was blij dat hij zonder een directe leugen te hebben ge zegd de vrouw des huizes voldoende geantwoord had, hij gevoeldedat hij overwinnaar was gebleven toen mevrouw van Osternau hem toeknikte en op vriendelij- ben toon zeide „Gij hebt uwen tijd goed gebruikt, mijnheer Pech mayer, dat bebt gij reeds door uw heerlijk schoon meesterlijk pianospel bewezen. Ik begrijp weldat er eene jarenlange onafgebroken vlijtige oefening toe be hoort, om zulk eene buitengewone vingervaardigheid te verkrygen, maar het uit het genie voortspruitende mees* terschap echter, waarop gij u moogt beroemen wordt niet door oefening verkregenhet is eene gave des hemels, welke slechts aan de door God begenadigden verleend wordt. Woeker met het bostkare, u geschon ken goed Gij zult mij zeer gelukkig maken en aanspraak hebben op mijn innigsten dank, wanneer het u gelukt, op mijne kinderen ook slechts een deel dier hemelsche gave over te brengen." „Mijnheer Pechmayer is dus een kunstenaar en een geleerde tegelijk!" merkte de luitenant op. „Waarlijk, ik begin respect te brijgen en I' ritsje gelukkig te ach- tan, dat zulk een licht voor hem schijnen zal. Jam mer, dat het voor het oogenblik voor Pritsje slechts om het A B C te doen is anders zou mijnheer Pech mayer hem zeker kunnen onthalen op wiskunde schei- en natuurkundeop Latijn en Griekschop Fransch en alles, wat overigens wetenswaardig „Wanneer gij er nog Italiaansch bij voegt, hebt gij alle vakken waarin ik misschien onderwijs zou kun nen geven opgenoemd antwoordde Egon zeer kalm; hij scheen den spot in de woorden van den luitenant in het geheel niet optemerken. „Gij verstaat Italiaansch Engelsch FranschLatijn en'*Grieksch duo vijf talen behalve uwe moedertaal F" vroeg mijnheer von Osternau zeer verbaasd over zulk eene uitgebreide kennis bij een onderwijzer. „Ik heb altijd gehoord dat het onderwijs in de nieuwere talen op onze hoogere burgerscholen al tot zeer weinig gunstige uitkomsten leidt." „Ik heb ze ook niet op de school geleerdant woordde Egon glimlachend. „Reeds als knaap gevoelde ik de aandriftom iets meer te leeren dan de roos ter aanwees. Was het leergierigheid welke mij aan dreef, was het eerzucht F Wilde ik misschien boven al mijne schoolkameraden in kennis uitsteken Misschien beideHet leeren viel mij gemakkelijkvan talen vooral. Het schonk mij veel genotde meesterwerken der dichtkunst in de oorspronkelijke taal te kunnen lezen ik heb een afkeer van de afgeschaafde geeste- looze vertalingendaarom leerde ik Engelschom ShakespeareItaliaanschom Ariosto en Tasso te lezen Fransch moest ik natuurlijk als beschaafd man kennen, Grieksch en Latijn behooren nu eenmaal tot eene klassieke opvoeding." Mevrouw von Osternau luisterde met klimmende ver bazing. Beantwoordden die kalme woorden werkelijk aan de waarheid, of liep mijnheer Pechmayer misschien te koop met kenniswelke hij niet bezatom zich een voorkomen van gewicht te geven in de ove' ul' tdng dat niemand op slot Osternau hem in de door hem genoemde talen op de proef kon stellen. Indien dit het geval was, dan vergiste hij zieh. Al verstond mevrouw van Osternau ook noch Latijn, noch Grieksch, noch Italiaansch Engelsch en Fransch daarentegen sprak zij zeer vloeiend. Zij sprak hem in het Engeisch

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 1