DE DOOD VAN PRINS WILLEM I.
No. 71.
Zes en tachtigste Jaargang.
1884.
ZONDAG
EEN GELUKKIG MENSCHENLEVEN?
15 J UN I.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
Prijs der gewone Advertentiën
jSniteuI&nb.
ADOLF STRECKFUSS.
ALKIAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Bijk f 1,
De 3 nummers 0.06.
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de UitgeverB HEBMs. COS-
TEE ZOON.
Den tienden Juli van dit jaar zal het drie eeuwen
zijn geleden dat het lood des moordenaars den man
trof, wiens uitnemend beleid, onverpoosde zorg, altijd
frissche moed en onwankelbaar vertrouwen op de ze
gepraal van de zaak, waaraan hij zijn leven had gewijd,
meer dan eenig ander ons verzet tegen den spaan-
schen Koning hebben doen slagen en den grondslag
hebben gelegd van onze staatkundige onafhankelijkheid,
van ons zelfstandig volksbestaan. Noord-Nederland had
den kamp aanvaard tegen een regeeringsstelsel dat in
strijd was met de levensvoorwaarden van ons volk in
volstrekte tegenspraak met zijn geaardheid en doodend
voor zijn ontwikkeling. De strijd was ontbrand tus-
schen de burgerlijke oud-Dietsche vrijheid en de Spaan-
sche koningsalmachttusschen den ouden en den nieu
wen tijd. Beginselen werden verkondigd en tot den
grondslag van den staat gemaakt waarbij de vrijheid
van den mensch werd erkend en het recht van den
burger om zijn eigen zaken te besturen en den staat
de algemeene huishoudingin te richten naar eigen
behoeften en eigen inzichten. Wel was de toepassing
aanvankelijk gebrekkigals elk menschenwerkwel
werd meermalen ter rechter en ter linker zijde afge
weken van het rechte spoormaar het beginsel was
uitgesprokenen zoo moesten vrijheid en recht voor
allen allengs sterker en duidelijker hunne stem doen
hooren en voldoening eischen. De strijd tegen de
spaansche Koningsmacht heeft den grondslag gelegd
van een orde van zakenwaardoor wij in ons eigen
land leven als kinderen des huizes en mondige erfge
namen, vrij van vreemde heerschappij en vreemde voogdij.
Van dien strijd was Willem van Oranje de ziel. Dat
wisten de raadgevers des Koningsdat begreep de
Koning zelf, en daarom meende hij ten slotte geen
beter middel te kunnen vinden om aan het verzet een
einde te maken dan het hoofd der opstandelingen uit
den weg te ruimen daarom verklaarde hij hem vogelvrij
en deed hem in den ban. Philips liet een staatsstuk
uitvaardigen en plechtig in de Nederlanden afkondi
gen waarin den Prins een lange lijst van euvel
daden werd ten laste gelegd en waarvan het vree-
gelijk slot in deze woorden was vervat„Om deze re
denen verklaren wij hem voor een verrader en booswicht,
een vijand van ons en van het land. Als zoodanig
bannen wy hem voor eeuwig uit al onze rijken met
verbod aan al onze onderdanen van wat rang of aan
zien in het openbaar of heimelijk met hem gemeenschap
te houden hem spijs drank brandstof of andere be-
noodigdheden te verschaffen. Wij vergunnen elk een
hem aan lijf of goederen te beschadigen. W ij stellen
gezegden Willem van Oranje als een vijand van het
menschelijk geslacht bloot en leveren hem over aan den
smaad en de willekeur van een iegelijk, en geven zijne
goederen aan elk, die er zich meester van weet te ma
ken. En zoo iemand van onze onderdanen, of een vreem
deling, vroom en edelmoedig genoeg gevonden mocht
worden om ons van deze pest te verlossen en hem ons
dood of levend uit te leveren of wel hem het leven
te benemen zullen wij hem onmiddellijk na het verrich
ten der daad vijfentwintig duizend gouden kroonen doen
uitbetalenen zoo hij eenig misdrijf mocht gepleegd
hebben hoe groot ook belooven wij hem dat te ver
geven en zoo hij niet reeds van adel iszullen wij
hem om zijne vroomheid tot den adelstand verheffen.
Onvervaard en waardig antwoordde de Prins in zijne
„apologie". Hij trad geen schrede terug, verdedigde
zijn gedrag en verklaarde daarin te zullen volharden.
Je maintiendrai was zijn slotwoord. Maar ook bij de
staten der vereenigde provinciën was de tegen den
Prins uitgevaardigde ban de druppeldie den emmer
deed overloopen. „Eeu iegelijk is kennelijk aldus
lieten zij zich ten aanzien van alle vorsten en volken
hooren iegelijk is kennelijk, dat een orst van
Gode gesteld is tot een hoofd zijner onderzaten om ze
te bewaren en te beschermen als een herder tot be
waring zijner schapen en dat de onderzaten van God
niet geschapen zijn ten behoeve van den Vorst om hem
in alles wat hij beveelt, of het godvruchtig of goddeloos,
recht of onrecht is als slaven te dienenmaar de
Vorst om den wil der onderdanen, zonder welke hij
geen Vorst isom hen met recht en rede te regeeren,
voor te staan en lief te hebben als een vader zijne
kinderen en een herder zijne schapen. Wanneer de
Vorst zulks niet doetmaar zijne onderzaten, in plaats
van hen te beschermen zoekt te verdrukken wanneer
hij hun hunne oude vrijheden privilegiën en oude her
komsten benemen wil en hen gebieden en gebruiken als
slaven is hij niet langer voor V orstmaar voor een
dwingeland te houden en als zoodanig mogen hem de
Staten des lands met recht en rede afzetten en een
ander in zijne plaats tot beschermer en hoofd kiezen.
Zoo zwoeren de Staten Koning Philips af.
Na het uitvaardigen van den ban was de moord van
den Prins in de oogen van vele trouwe aanhangers des
Konings een verdienstelijk werk. Een Antwerpsch
koopmansbediende trof den vogelvrijverklaarde het eerst,
maar niet doodelijk. De Prins herstelde. Aanvankelijk
had echter het gerucht zich verbreid, dat Juan Jau-
reguy Willem van Oranje had gedood. Over die tijding
verheugde een nauwelijks vijfentwintigjarig jongman zich
hartelijk hij had een gevoel van verruimingomdat
hij zich daardoor ontslagen gevoelde van het volbrengen
van een daad waartoe hij reeds sedert een vijftal jaren
besloten was, omdat aldus zijn zielsverlangen buiten
toedoen door een ander was vervuld. Deze jongman
was Balthasar Gerards. Weldra echter vernam hij, dat
de aanslag mislukt waszonder aarzelen vatte hij het
oude plan om den Prins te vermoorden weer op, en
twee jaren later, nadat intusschen een viertal andere
aanslagen niet tot het beoogde doel hadden geleid
pleegde hij de verschrikkelijke daad met maar al te
gunstig gevolg. Den tienden Juli 1584 doorschoot hy
den Prins met drie vergiftigde kogels.
Nero moordadichZijt ghy noch int leven
Judas verradich, Wat heb dy nu bedreven?
Nasson't edele bloed Heb dy doen sneven
Die ons de Heere goed Hadde gegeven.
Aldus jammerde de tijdgenootmaar daar tegen
over klonk het:
LofBalthazar Geerarts die, door Gods providentie,
's Conincks sententie hebt gheëxecuteert
Over den tiran Orainge boos van inventie
Wyens pestilentie in Belgis noch regneert.
Dien lofzang neemt thans niemand meer op de lip
pen. Laat ons bij de zwarte daadbü den moorde
naar, zijn vreeselijke folteringen en afgrijselijke dood
straf dan ook niet langer stilstaan, maar den verslagene
herdenken, aan wien Nederland eeuwige dankbaarheid
schuldig is wiens laatste woorden „Mijn God ont
ferm u over dit arme volk" het zegel drukten op ge
heel zijn leven.
Dat het Nederlandsche volk dit eeuwgetijde van s
Prinsen dood onopgemerkt zou laten voorbijgaan was
niet te verwachten. Zóó vergeetachtig zoó karakter
loos is het nietzóózeer heeft het niet alle gebeuge-
nis verloren aan de groots en zegenrijke daden, waar
van Prins Willem I de ziel was. Aan menschenver-
goding is hier geen gedachtevan bijoogmerken geen
sprake. Door het natuurlijkst gevoel gedreven zal de
Nederlander de treurige gebeurtenis herdenken die
vóór 300 jaren te Delft plaats had en aan de tombe
van den grooten Zwijger den eisch der dankbaarheid
brengen. Hij zal dien plicht vervullen ondanks allo
pogingen, om ook deze herdenking verdacht te maken,
en alle toedichting van onedeie bijoogmerken eenvou
dig laten voor rekening van hen die den lust en den
moed hebben om twijfel te wekken aan de oprechtheid
zijner drijfveeren.
BELGIE. De ministers hebben hun ontslag aan den
Koning aangeboden. De heer Malou is door den Ko
ning met de samenstelling van een nieuw ministerie
belast. De ontbinding van den Senaatwaar de libe
ralen nog met 4 stemmen in de meerderheid zijn, wordt
verwacht.
De clericale bladen beffen over de groote overwin
ning bij de afgeloopen verkiezingen behaald, zegelie
deren aan. De liberale Antwerpsche Prócurseur schrijft
de groote verandering in het gevoelen der kiezers aan
twee hoofdoorzaken toe, voornamelijk ais een blijk van af
keuring tegen de belastingen, welke de liberale regeering
DOOK
36)
X.
Den morgen na den eersten nacht, dien hij op het
slot doorbracht werd Egon vroeg gewekt door de
heldere zonnestralendie tot achter in zijne slaapka
mer doordrongen. Het onweder had gedurende den
nacht uitgewoeddes morgens straalde de gouden zon
weder in al hare pracht van een onbewolkten helder
blauwen hemel.
Egon sprong uit zijn bed kleedde zich aan en ging
naar beneden naar den tuin een eigenaardig onbe
kend gevoel van genot vervulde hemtoen hij met
volle teugen de heerlijke geuren der bedauwde blade
ren van het dichte kreupelhout inademde. Ofschoon
hij slechts weinige uren gerust had gevoelde hij zich
toch zoo verfrischtzoo krachtig als nooit na de lange
slaap, die hem te Berlijn tot diep in den voormiddag
te bed placht te houden.
Door den tuin wandelde Egon naar het veld en sloeg
hij de richting naar de Osterweide in hij had tijd ge
noeg voor eene groote wandeling want eerst te zeven
uur moest hij volgens afspraak met mijnheer Storting
voor de reis naar Breslau gereed zijn en tot zoolang
had hij nog meer dan twee uren voor zich.
Hij had spoedig den heuvel bereikt, vanwaar hij met
Liesje het uitzicht op de Osterweide genoten bad. We
der zag hij met verrukking neder op het wonderlijk
lieve landschap. Bijna nog schooner dan gisteren sche
nen hem de met millioenen in het zonlicht flonkerende
diamanten bezaaide smaragdgroene weidenbijna nog
liefelijker en vreedzamer want op dit oogenblik ont
braken er de rusteloos werkende maaiers en hooisters.
De arbeid was nog niet begonnen slechts een enkele
ruiter draafde over de uitgestrekte vlaktehij sloeg
juist den weg naar het slot weder in toen hij Egon
op den heuvel zag wenkte hij met de hand en ver
snelde den draf van zijn paard. Egon herkende in den
eenzamen ruiter mijnheer Storting.
„Goede morgen, mijnheerPechmayer!" riep Storting
reeds van verre Egon toe. '„Waarlijk gij staat vroeg
op. Ik had niet gedacht u 's morgens reeds vóór vijf
uur hier bij de Osterweide te kunnen begroeten. Wilt
gij u ook komen overtuigen, of het nachtelijk onweder
ons schade berokkend heeft Het doet mij genoegen,
dat gij zooveel belang in de hooioogst stelt. Maar gij kunt
gerust zijn wij zijn er nog tamelijk goed afgekomen."
Hij deed zijn snuivend paard stilstaan en reikte Egon
vriendelijk de hand vervolgens ging hij zonder een
antwoord aftewachten voort en wees met de rijzweep
in de richting van de bergketen in het verschiet:
„Daar boven dreigde voor ons het gevaar. Indien
zich het onweder daar in de bergen, zooals helaas vaak
genoeg gebeurtin een wolkbreuk ontlast had dan
zouden wij nu neerzien op eene golvende zee. De Oster,
die als een smalle zilveren streep zich door het groene
weiland slingertzou zeer ver het land overstroomd
en in haren razenden loop onze gansche hooioogst heb
ben vernietigd. Er was geen spoor meer overgebleven
van de hooiklampen die gij daar ziet opgestapeld en
in plaats van de bloeiende nog ongemaaide weiden
zoudt gij na eenige dagen als het water weder was
weggeloopen eene vuile, walgelijke moddervlakte heb
ben gezien. Nu God zij dankzoo erg is het niet
geworden Het onweder heeft van nacht niets anders
dan een flinke plasregen gebrachtop enkele plaatsen
heeft die het weelderige hooge gras neergeslagen, maar
de schade is niet heel grootik kan onbezorgd mijne
belofte vervullen en heden met u naar Breslau gaan.
Mijnheer Storting was zoo in zijn schik over het be
houd zijner hooioogst, dat hij er volstrekt niet meer
aan dachthoezeer hij gisteren tegen Egon ontstemd
washij reed al pratend naast dezen naar het slot
terug terwijl hij hem opmerkzaam maakte op de prach
tige tarwevelden, die eene overvloedige oogst beloofden
op de rijke vruchtbaarheid van den uitstekend bewerk
ten grond. Met ware geestdrift sprak hij daarbij van
mijnheer von Osternau die door zijn voortreffelijk be
heer de goederen tot een waarlijk verbazende opbreDgst
had gebracht.
De woorden kwamen den jongen man uit het hart
en zij droegen er veel toe bij, om de achting, die Egon
bovendien reeds voor mijnheer von Osternau gevoelde,
te verhoogen. Een grondbezitter, voor wien zijn ont
wikkelde inspecteur zulk eene vereering verried moest
die wel verdienen.
Op het slotplein nam Storting voorloopig afscheid
van Egon, bij had nog iets op het plein te doen,
moest den arbeiders nog verschillende orders geven
zich overtuigen of de hooiwagens gereed waren en het
vee naar den eisch gevoederd werd want mijnheer de
hoofdinspecteur zou zich wel niet vóór acht uur ver-
toonen zoolang sliep hij gewoonlijk voegde Storting
er met een verachtelijk lachje bij.
Egon keerde naar zijne kamer terughij vond het
ontbijt reeds op de tafel voor de sopha gereed staan.
Op de tafel lag ook een brief aan mijnheer von Sas-
trow, gepensioneerd majoor te Berlijn. Het was de
brief, dien Egon beloofd had te Breslau op de post
te zullen doenhij werd er door herinnerd aan den
brief, dien hij gisteren nog laat in den avond aan den
waren Godlieb Pechmayer had geschreven maar nog
niet in een couvert had gedaan en in zijne schrijfta
fel had gesloten. Hij haalde dien voor den dag en las
dien nog eens over. Hij beviel hem niet de bezwa
ren die gisteren bij hem waren opgekomen dat hij zich
voor de bedreigingen van Pechmayer buigen zou ver
hieven zich met nieuwe krachtmaar tegelijkertijd ook
gevoelde hij nog levendiger dan gisteren den vurigen
wensch om op slot Osternau te blijven ja, het scheen