H
J>
tv
ISitmenlau^.
ll
1:
1
XL
-
-
t
!1<
Q)
"l
e
I.
e
t
i
•f
e
e
r
a
)i
-i
o
H
n
>i
K
ïi
*i
o
P
ii
it
V
SI
V
lf
ri
v
D
STATEN-GENEEAAL.
Tweede Kamer.
Bij de behandeling der begrooting van justitie voor 1884
verwierp de Kamer den aangevraagden post tot aankoop van
terrein voor den bouw eener nieuwe gevangenis te Amsterdam,
niet omdat de noodzakelijkheid van dien bouw betwist werd
maar omdat de prijs te hoog gevonden en nader overleg met
andere departementen over aankoop van terrein wenschelijk
geacht werd. Dat nader overleg heeft geen vrucht gedragen
doch de onderhandelingen ter verkrijging van betzelfde terrein
aan het einde der Jacob van Lennepstraat onder Nieuwer-
Amstel tegen lageren prijs badden een zeer bevredigenden uitslag.
Door de daling der prijzen van bouwterrein in bet, algemeen
en door eenige wijziging in de voorwaarden is dat terrein
thans voorloopig aangekocht voor f 10 per vierk. el. Er wordt
aangevraagd f 100,000 voor de koopsom en f 5000 tot betaling
van overdrachtskosten, rente en kosten, vallende op het op
maken van een bestek, om in 1885 dadelijk met den bouw te
kunnen aanvangen. De min. van justitie dringt op spoedige
behandeling aan, omdat de aankoop vóór 15 Augustus moet
zijn goedgekeurd.
De op 11 Oct. 1883 verworpen wetsontwerpen tot bekrach
tiging van kredietendoor den Gouverneur-Generaal van Ned.
Indie geopend boven de indiscbe begrooting voor 1881 en 1882,
zijn op nieuw aangeboden. De min. van koloniën deelt mede,
dat aan den Gouv.-Gen. stellige voorschriften gegeven zijn, ter
voorkomingdat niet weder kredieten ter bekrachtiging aan
de vertegenwoordiging voorgedragen wordenwelke geopend
werden overeenkomstig de letter der comptabiliteitswetmaar
zonder dat men zich rekenschap gaf van den geest dier wet.
Bij de behandeling van de 3e afdeeling van hoofdstuk I der in
discbe begrooting uitgaven in Nederland bracht de heer van
Kerkwijk den 17 het kon. besluit van 22 Februari 1884 ter
sprake omtrent het pensioen van den tegenwoordigen minister van
koloniën. Dat besluit had niet genomen moeten worden, daar
de zaak voldoende geregeld was bij de wet van 9 Mei 1846 en
het niet aangaat, bij kon. besluit op de wet inbreuk te maken.
Hij wijst er overigens met genoegen opdat deze pensioens
regeling buiten 's ministers toedoen tot stand is gekomente
meeromdat zij een zeer ongunstigen indruk heeft gemaakt.
Eene dergelijke regeling is indertijd niet gemaakt voor den tot
minister benoemden indiscken ambtenaar Loudon.
De min. van oorlog verklaartdat deze minister van
koloniën niet over bet besluit is gehoord. Ter goeder trouw
heeft de regeering het besluit uitgeloktomdat in de pensioen
wet een leemte bestond. Trouwens in den Raad van State was
men over de uitlegging dier wet volstrekt niet eenstemmig. De
heer Loudon is gepensioneerd als Nederlandsch ambtenaar, na
in Indie gediend te hebben. De bedoeling van het besluit was
niet om te bevoordeelen maar om verkregen rechten te waar
borgen en de billijkheid te betrachten.
De heer van Kerkwijk blijft afkeuren het nemen van
een besluit, dat terugwerkende kracht heeft en in strijd is met
de adviezen van den Raad van State. Had men eene leemte
willen aanvullen dan had men eene wet moeten voorstellen.
De heer van Houten bestrijdt mede het besluit. Hij hoopt,
dat de bij de zaak betrokken rekenkamer onderzoeken zal, of
de wet niet geschonden is en dat de minister van koloniën
verklaren zal, de wettigheid boven bet geld te stellen en voor
de goede bedoeling zijner ambtgenooten bedanken zal.
De heeren Lohman en Keuchenius ontwikkel
den hunne bezwarenterwijl de min. van oorlog
het besluit nader verdedigdede heer van der Hoe
ven, den vorm daar latendezag in de zaak zelve de
erkenning van recht en billijkheid. Ten slotte werd het artikel
goedgekeurd. Na art. 27 stelden de rapporteurs een memorie-
post voortot verhooging van het subsidie voor de internatio
nale tentoonstelling te Amsterdam van 1883 en een post
voor onvoorziene uitgaven van 120,000.
De heer van Gennep licht de bedoeling dezer voor
stellen toe. Zij strekken om de regeering in de gelegenheid
te stellen in het tekort van het comité voor de koloniale ten
toonstelling te voorzien. Hij wijst op het gewicht dier ten
toonstelling die de algemeene bewondering heeft gewekt en
aan de gansche wereld heeft getoond datwat Atjehscke zee-
roovers ook van Nederland mogen zeggendat land in de
kunst, om eene kolonie te beheeren, nog een eereplaats in
neemt. Er schijnt dus alle reden om het comité voor de
overschrijding van het verleende subsidie niet aansprakelijk te
stellen.
De heer Borgesius, instemmende met de hulde aan het
comité, kan niet voor dit doel zooveel geld toestaan, juist omdat
vroeger gezegd isdat geen subsidie werd gegevenmaar
slechts een bepaalde som. De belanghebbenden hebben nooit
kunnen denken dat een eventueel tekort zou gedekt worden.
Met het oog op onze eigen tekorten mag deze som niet wor
den toegestaan. Kan men zulk een bedrag niet in Amsterdam
zelf vinden Bovendien heeft de tentoonstelling zelve groote
winsten opgeleverd, maar door een slecht contract is er een
tekort op de koloniale afdeeling, die juist het welslagen der
onderneming heeft verzekerd.
pMÉawMiHimnii———w——<niii«i^in> wwwwiiinuiniBajttiawvaagm
daarop de lesuren van Fritsje en Liesje. Den tijd tot
het middageten gebruikte Egon voor ijverige studie
in zijne opvoedkundige werkenwaarin hijna de
eerste moeielijktieden te boven te zijn gekomen, leven
dig belang begon te stellen. Dan volgde het middag
eten waarbij hij in de eerste dagen reeds niet meer
zwijgend luisterde naar de landhuishoudkundige mede-
deelingen van mijnheer von Osternau hij kon spoedig
aan het gesprek deelnemenal geschiedde dat ook
slechts door vragen, waarop mijnheer von Osternau
met groot genoegen zeer uitvoerig antwoordde.
Juist door zijne verstandige vragen steeg Egon in de
achting van mijnheer von Osternau die meermalen
zijne verbazing te kennen gaf, dat mijnheer Pechmayer
zoo snel de grondbeginselen der landhuishoudkunde in
zich had opgenomen en die zich over diens levendige
belangstelling in de landhuishoudkunde innig verheugde.
Ook mevrouw von Osternau knikte Egon vriendelijk
toe wanneer hij ijverig deelnam aan de landhuishoud
kundige gesprekkenslechts de luitenant toonde er
zich ontevreden over. Hij liet geen gelegenheid voorbij
gaan om Egon door eene of andere boosaardige op
merking te krenken, wanneer hij meende, dat die el
lendige meesterdien hij in den grond zijner ziel
haatte, door zijne vragen zijne groote onwetenheid ver
raden had hij kon het nooit nalaten ofschoon Egon
hem nooit antwoordde en mijnheer von Osternau hem
meermalen een scherp antwoord gaf. Zijn haat werd
door die terechtwijzingen slechts te meer aangevuurd.
Nn het middagmaal volgde het biljartuur en hierna
een wandeling of wandelrit met Liesje en Fritsje, den
avond bracht Egon ten slotte geregeld in de huiskamer
door. Hoe snel gingen daar voor hem die enkele uren
voorbijHet deed hem onuitsprekelijk goedwanneer
De heer Bastert is om dezelfde redenen tegen dat voorstel.
De min. van binnen 1. zaken verklaartdat het hier
geen vraag van noodzakelijkheid betreft, maar van billijkheid.
Het comité heeft alles gedaan om de zaak te doen slagen en
heeft veel kosten gehad met aanvoer en onderhoud van indiscbe
inboorlingen. Hoe de geldelijke uitslag der tentoonstelling is
geweestweet hij niet. Het lotendebiet schijnt nog niet geëin
digd, daar men met zekere slimheid 6 groote prijzen in petto houdt.
De regeering vond geen aanleiding voor een voorstelmaar
hard zou het zijnals zij die de meeste moeite van de zaak
hebben gehad, nog geld uit eigen zak moesten toebetalen.
De heer Van Gennep verdedigt nader het voorstelhet
comité bestond uit de ofïicieuse vertegenwoordigers van Neder
land dus van de eer der natie en verdient ten volle niet een
gift, maar een tastbare erkenning van de vele moeitedie
het zich gaf.
De heer Van der Hoeven herinnertdat het comité
te Amsterdam indertijd zelf verklaard heeft te zullen bijpassen
het te kort komende. Hij kan niet aannemendat dit kale
bluf was en men de heeren onaangenaam zou zijn, door ze te
verhinderen hun woerd na te komen. Wel bestaan er z. i.
termen om de helft van het te kort te betalenten hoogste
f 50,000.
Het voorstel om een memoriepost uit te trekken voor de
verhooging van het subsidie wordt aangenomen met 31 tegen
29 stemmen. De alkmaarscbe afgevaardigden stemden voor.
Daarna wordt bij den post voor onvoorziene uitga
ven, nadat de heeren van Gennep, van der Hoeven
en Borgesius hun gevoelen nader toegelicht haddenhet
voorstel der rapporteurs verworpen met 43 tegen 23 stemmen
en aangenomen dat van den heer van der Hoeven, om ten
hoogste f 50000 toe te staan, met 50 tegen 16 stemmen.
Bij art. 46, werving, dringt de heer van der Schrieck
krachtig op voortzetting daarvan aanmet het oog op de be
hoefte aan meer personeel dan de vaste sterkte aanwijst. De
min. van oorlog zegt toedat de werving, die thans zeer
gunstig staat, zal worden uitgebreid, daar de regeering het tekort
in Indie evenzeer wenscht te doen ophouden.
Het voorstel van den heer Rutgers, om den post materiëel
der zeemacht met f 300,000 te verminderen voor aanschaffing
van een droogdok bij onderhandsche aanbesteding in Engeland,
wordt met 64 tegen 3 stemmen aangenomen, op grond dat het
dok hier ook wel te maken is en de minister de zaak dus nader
kan overwegen.
Hoofdstuk I werd daarna aangenomen met 66 tegen 1 (Keu
chenius).
Hoofdstuk I (middelen in Nederland) werd zonder beraad
slaging met aigemeene stemmen aangenomen.
Hoofdstuk II (middelen in Ned.-Indie) komt de heer van
De d em (Hoorn) terug op de wenschelijkheid van gelijkmati
ger verdeeling der landrente, aan welk betoog hij vastknoopt de
vraagof de min. de noodzakelijkheid erkent van eene betere
regeling der heerendiensten in den zin van gelijken omslag
over alle heerendienstplichtioen.
De min. van koloniën kan niet dadelijk toestemmend
beantwoorden de vraagof eene regeling der heerendiensten
mogelijk is. Hij gelooftdat men in de heerendiensten zoo
min mogelijk moet ingrijpen. Hij verzekert, dat bij het doen
der aanslagen in de landrente gematigd te werk wordt gegaan.
Hoofdstuk II aangenomen met algemeene stemmen.
Bij de daarop gevolgde behandeling der begrooting van ko
loniën voor 1884 verklaart de heer Keuchenius het wen
schelijk te achten, dat de Kamer beslisse, of de geheimhouding
van het voorgevallene in comité-generaal over de Atjeb-staat-
kunde van dit Kabinet zal worden opgehevenomdat hij het
onmogelijk acht de staatkunde van het Kabinet ten opzichte
van Atjeh te bespreken, zonder in botsing te komen met. den
plicht van geheimhouding. Hij acht het voor alle belangstel
lenden volstrekt noodigdat daarover meer licht opga. Zonder
openbaarheid is de Kamer verplicht, om in den blinde te scher
men of over de Atjeh-staatkunde te zwijgen. Hij beroept zich
op een artikel in het Bataviaasch Handelsblad dat den raad
geeft om te land in Atchin defensief, doch ter zee agressief
op te treden. Hij wenscht, dat de regeering verklare of het
wenschelijk isde inlijvings-staatkunde te laten varenhet
leger defensief en de marine meer agressief voor het blokkeren
der kust te laten optreden.
Op voorstel des voorzitters werd met 44 tegen 21
stemmen beslotenwegens het vergevorderde uur en de om
standigheid dat nog verscheidene sprekers zijn ingeschreven
de beraadslaging te verdagen tot den 18.
Den 18 werd liet hoofdstuk Koloniën met algemeene stemmen
aangenomen. Vooraf ging een beraadslaging door de rede van
den heer Keuchenius van den 17 uitgelokt. De keer van d er
Hoeven meende, dat de vaderlandsliefde de Kamer moest be
wegen niet over Atjeh-zaken te spreken, zoolang de Nisero-
zaak zich in het tijdperk der diplomatieke onderhandelingen
bevond, omdat zoo licht een woord kon ontvallen, wat nadeelig zou
werken. De min. van binnenl. zaken was dit volmaakt
eenswees op de geheimhoudingder Kamer opgelegd waarvan
handhaving een schuld van eer was voor de Kamerleden, en
die lichtelijk vergeten kon worden als men die zaken behan
delde. Hij wees er voorts op, dat het Bataviaasch Handelsblad
geen regeeringsorgaan was. De heer Keuchenius handhaafde
zijn recht om over de Atjeh-zaak te sprekenen zelfs over de
N isero-zaak, mits hij het geheim eerbiedigde. Opheffing van
het geheim achtte hij echter noodigom aan Engeland den
mijnheer von Osternau hem met een warmen handdruk
bedankte voor bet genotdat hij hun door het zingen
van een volkslied of door zijn phantaiseeren op de piano
bereid hadwanneer Liesje wel is waar geen woord
van dank uitte maar hem met zulk een zielvollen
blik aanzag, dat hij gevoelde, dat zijne melodieën haar
diep in het hart waren gedrongen. Een enkele zooda
nige blik woog tienvoudig op tegen alle bittere opmer
kingen die de luitenantmet de bedoeling om hem
te krenken en altijd weder aan zijne ondergeschikte
positie te herinneren in het gesprek wist te werpen.
Wat bekommerde het Egon of de luitenant hem haatte,
hij had immers de voldoeningdat alle andere fami
lieleden hem dagelijks meer genegenheid betoonden
dat Fritsje hem met inderdaad afgodische teederheid
liefhadmevrouw von Osternau hem duidelijk hare
welwillendheid deed blijkenmijnheer von Osternau
hem geheel als gelijke als vriend des huizes met ach
ting en vriendelijkheid behandelde. En Liesje Zij was
zoo ongedwongen zoo vroolijk en overmoedig als op
den eersten dag zij plaagde hem zelfswanneer het
gesprek toevallig op zijn komst in hef slot viel, schalksch
met die verschrikkelijke jas die hij toen gedragen had
en waarin hij haar, zij herhaalde het woord precies
een vogelverschrikker was toegeschenen zij was on
veranderd dezelfde gebleven en heden nog, als op den
eersten daghet frissche, stoutmoedige, ongedwongen
beminnelijke kind maar wanneer zij tusschenbeide
plotseling naar hem opzag dan straalde hem uit dien
blik tegen hetgeen hij zelf in het diepst zijns harten
gevoelde. Het was slechts een oogenblik dan lachte
en schertste zij weder, ongedwongen en plagend als te
voren, maar zulk een oogenblik vervulde hem met een
onbeschrijfelijke zaligheid.
schijn te ontnemen van het bezwaar, dat den 16 bij overrom
peling 1% millioen was toegestaan en dat dit geen vijandige
beteekenis had tegen dat rijk. Die overrompeling vond hij
miskenning van de waardigheid en roeping der Kamer. De
heer van der Hoeven achtte deze bespreking der zaak
beneden de waardigheid van een Kamerlid. De heer Mees
achtte de bewering, dat Engeland iets vijandigs kon zien inde
stemming van den 16 een onvaderlandslievende daad (toejuichin
gen). De heer Keuchenius hield eene lange rede ten
betooge dat de regeering het gewicht der N i s e r o-zaak niet
dadelijk heeft ingezien en ter bestrijding van hare slingerende
Atjeh-staatkunde. De heer Co r ver Hooft verklaarde, dat de
houding van den heer Keuchenius hem zoowel den 17 als den
18 zeer leed had gedaan. Bij de daarop gevolgde beraadslaging
over de klassen-belasting bestreed de heer W i n t g e n s het
ontwerpafschaffing der patentwet vond hij een rampinvoe
ring der klassenbelasting een financiëelen en staatkundigen
misslag. Daardoor zou de reeds zoo zwaar gedrukte middel
stand oneindig zwaar worden belast.
De heer de Bruyn Kops stelde de volgende motie voor:
de Kamer, lettende op het verband tusschen de wetsontwerpen
betreflende eene klassenbelasting en het patentrecht, noodigt de
regeering uit, die beide voorstellen alsnog in één wetsvoorstel
samen te vatten. Op voorstel des voorzitters wordt na korte
bespreking besloten eerst de algemeene beschouwingen voort
te zetten en eerst daarna de motie in stemming te brengen.
De heer G I e i c h m a n verdedigde de inkomstenbelasting ah
onmisbaar, terwijl de heer Bastert in gelijken geest sprak, al
had hij liever een rente- of effectenbelnsling gehad. Alleen
had hij bezwaar tegen het opnemen der inkomsten uit grond
bezit. Bezuiniging was volgens beide leden onvoldoende tot
herstel van het evenwicht in 's rijks geldmiddelen.
De kolonel Hojel heeft op bijzonderen last van
uen prins van Oranje den 17, verjaardag van wijion
Koningin Sophia, drie bloemkransen in den grafkelder
te Delft op hare rustplaats nedergelegd.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft den 17 uit
spraak gedaan in zake den diefstal van katoen uit het
stoomschip Elpis. De 15 beschuldigden zijn voor een
deel schuldig verklaard aan diefstal door een schuiten
voerdersknecht van aan hem toevertrouwde goederen
deels aan diefstal door meer dan een persoon in een
bewoond huis deels aan medeplichtigheid aan den een
of anderen diefstal en veroordeeld met toepassing van
verzachtende omstandigheden om de verleiding waar
aan zij bij het lossen in de schuiten blootgesteld waren
1 tot 4 jaren correctioneele gevangenisstraf, 4 tot 2 ja
ren 1 tot 1 jaar en 9 maanden 4 tot 1 jaar en 3
maanden en 5 tot één jaar celstraf,
Den 17 is te 's Gravenhage aanbesteed het ma
ken van gebouwen en inrichtingen op de stations West
woud Hoogkarspel en Bovenkarspel en van 12 wach
terswoningen ten behoeve van den spoorweg Hoorn
Enkbuizen, geraamd op f 237,960. Minste inschrijver
was de heer P. H. Yerbruggen te Waddinxveen voor
f 218,800.
Het den 12 December 1883 te Texel gestrande
stoomschip Aludra is den 17 na 5 weken arbeid afge
werkt en in vlot water gebrachtte Amsterdam was
daarvoor toegestaan f 78000. Na het innemen van de
te de Cocksdorp geborgen inventaris zal de bootbij
kalme zee en goed weer, door het Eyerlandsche zeegat
naar buiten gebracht worden en vervolgens opstoomen
naar Amsterdam.
Den 17 had te Botterdam de door de afdeeling
Rotterdam der Holl. Maatschappij van Landbouw uit
geschreven harddraverij voor paarden van zessen klaar
plaats onder begunstiging van goed weder en opgeluisterd
door de muziek der jagers. De baan was 300 el lang.
Er namen 19 paarden aan den wedstrijd deel die, te
1 uur aangevangen eerst te 6 ure was beslist. De
prijs van 500 is behaald door Prins Alexandervan
W. Doon te 's Gravenhage, berijder A. Bos; de pre
mie van f 250 door Willem III van J. Koster te
Beemster berijder de eigenaarde premie van 100
door Nelly, door A. van Aardenne te Voorburg, berij
der A. de Koning.
Den 18 werd door de nederl. maatschappij van
scheepsbouw en dokken te Amsterdam de kiel gelegd
van een ijzeren barkschip groot ongeveer 1000 register-
tonnen dat genaamd zal worden Gezusters van Haaften.
Den 18 was de heer Wybenga lid der 2e Ka
mer 80 jaar. Den 19 wordt hem door bijna alle
leden een luisterrijk feestmaal aangeboden aan het
groote badhuis te Scbeveningen.
De gemeenteraad van Amsterdam heeft den 18
besloten, het aan de gemeente door nu wijlen jhr. mr.
„Morgen zal Bertha bij ons komenzeide mijnheer
von Osternau nadat hij den brief, dien hij zooeven
uit de tasch genomen had had gelezen.
Egon die alleen geen brief gekregen had en daarom
een blik in de courant had geworpen alle andere
leden der familie waren in de aan hun gerichte brie
ven verdiept liet verschrikt de courant vallen. Voor
acht dagen had hij den brief van mijnheer von Osternau
te Breslau in de bus gedaan in de eerste dagen had
hij er nu en dan wel met angst aan gedacht, dat freule
von Massenburg aan de uitnoodiging zou gevolg geven,
toen er echter geen antwoord kwam en 's avonds in den
huiselijken kring nauwelijks meer de naam Bertha ge
noemd werd was het niet meer bij hem opgekomen
dat het vreedzame leven op slot Osternau nog door het
bijkomen van een vreemd element kon worden gestoord.
Evenzoo ging het ook mevrouw von Osternau en Liesje,
want beide zagen zichtbaar onaangenaam verrast op.
„Werkelijk?" zeide mevrouw von Osternau op mis
noegden toon. „Ik had reeds hoop dat Bertha de
uitnoodiging niet zou aannemen omdat zij bijna eene
week met haar antwoord had gewacht. Schrijft zij
zelve
„Neen oom Sastrow deelt mij mede, dat zij morgen
vroeg van Berlijn vertrekken en dus morgen tegen den
avond hier aankomen zal. Gij moogt de brief wel zelf
lezen of liever ik zal hem u voorlezen. Neef Albrecht
en mijnheer Pechmayer kennen toch ooms eersten brief,
de tweede is daarvan eene aanvulling."
Mijnheer von Osternau nam den brief weder op en las:
Wordt vervolgd.
fV.F'