No. 74. Zes en tachtigste Jaargang. 1884 EEN GELUKKIG MENSCHENLEYEN? ZONDAG 22 JUNI. Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. DE RADJAH VAN TENOM. Prijs der gewone Advertentiën: ADOLF STRECKFUSS. ALKMAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0 06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TEE ZOON. Wie kende tot voor korten tijd den radja van Tenom? Hoe velen wisten dat er aan de westkust van Atjeh een staatje ligt ééne der zoogenaamde onderhorighe den van Groot-Atjeh dat den naam van Tenom draagt? Thans zijn beide namen eensklaps in Nederland alge meen bekend geworden en waar zij worden uitgespro ken verwekken zij er gevoelens van leedwezen en be zorgdheid. Wat is ons van den radja van Tenom bekend? In 1877 heeft bij het oppergezag van Nederland er kend en een daartoe strekkende verklaring geteekend en beëedigd. In 1880 werden in zijn gebied twee Fransche reizigers vermoord en een hunner medereizi gers acht zich van de medeplichtigheid van den radja aan dien moord overtuigd. Ondanks zijn beëedigde onderwerping was het bekend dat bij vijandelijke ben den tegen ons ondersteunde en zelfs openlijk aanvoerde. In 1882 en 1883 nam hij deel aan de aanvallen op onze versterkingen te Malaboeh en dien ten gevolge werden een paar plaatsen aan de kust waar de radja woonde en gebied voerde, door onze schepen beschoten en de geheele kust voor in- en uitvoer van alle han delswaren levensmiddelen enz. gesloten. Wel heeft de radja getracht zich wegens zijne handelingen te ver ontschuldigen maar onze gouverneur van Atjeh achtte zijn verontschuldigingen onaannemelijk en deelde hem de voorwaarden mede waaronder hem het gebeurde zon worden vergeven. Aan die voorwaarden is tot nog toe niet voldaan. Yoorts staat deze regeerder bekend als uiterst driftig en prikkelbaar en zoo trotsch en ijdel, dat hij van tijd tot tijd voor waanzinnig doorgaat. Op de kust van Tenom strandde in den nacht van 10 op 11 November van het vorige jaar het schip de Niseroin Engeland thuis behoorendedat den 27 October van Soerabaye was vertrokken en naar het Suez-kanaal bestemd was. Volgens den gezagvoerder was de koers veranderd, om te Oleh-leh aan de noord oostkust van Atjeh steenkolen in te nemen en was het schip ten gevolge van slecht en donker weer op de kust geraakt. Het schip werd geplunderd en de be manning gevangen genomen. Een eerste brie! van onzen adsistent-resident te Malaboeh aan den radja om de gevangenen uit te leveren bleef onbeantwoord. Een tweede brief werd overgebracht door zekeren Fransehen scheepsgezagvoerder Eouradie gezegd wordt langs de westkust van Atjeh een wetenschappelijke reis te doen en met den radja van Tenom zeer bevriend te zijn en den met ons op goeden voet staande radja van Eigas. Intusschen werd een brief van den radja van Tenom ont vangen, waarin hij verklaarde bereid te zijn de gevan genen uit te leveren wanneer zekere Tem Po een Chineesch peperhandelaar op Penangin de engelsche bezittingen in persoon hem zijn schuld zou komen betalen. Tevens verzekerde de radja dat hij den eed, waarin hij zijn onderwerping aan ons had bezworen niet was vergeten. Er werd onmiddelijk machtiging schuld gegeven aan den adsistent-resident om de bedoelde te betalen nit de som van f 100,000, die hem bereids tot bevrijding der gevangenen was toegezonden en zoo scheen de zaak spoedig op eenvoudige wijze gelukkig geschikt te zullen worden toen zij eensklaps een ge heel andere wending kreeg. Niet alleen de Fransch- man Roïizamaar ook de Engelsche consul Kennedy werd in de zaak gemengd. Terwijl de eerste in per soon onze brieven aan den radja overhandigde had de laatste hem een brief geschreven. Zoowel aan den een als aan den ander antwoordde de overmoedige roover dat hij niet alleen betaling van de schuld wegens de geleverde peper eischte maar bovendien een bedrag van f 500,000 later f 750,000 (200,000 en 300,000 dollars) als vergoeding van de schade, vroeger door het vuur onzer schepen veroorzaakt, openstelling van alle havens in zijn gebied onder waarborg van de Koningin van Engeland en verbanning van twee iDlandsche hooiden uit Malaboeh wien hij verweet dat zij hem valschelijk bij ons als medeplichtige aan de aanvallen op onze ver sterkingen aldaar beschuldigd hadden. In overleg met do Engelsche autoriteiten werd hem geantwoord dat de peperschuld voldaan als losprijs voor de gevange nen in overeenstemming met de voorschriften van den Koran 500 dollars per hoofd betaald en Tenom, wat de openstelling der havens betreft op gelijken voet als de andere Atjehsche onderhoorigheden behandeld zon wor den. Tevergeefs, de radja volhardde bij zijn eischen. Op verlangen van de EDgelsche Eegeering gal de gouverneur van Atjeh, ofschoon „niet verhelende dat het kwalijk was overeen te brengen met de gebruiken van het volkenrecht"doch „om moeilijkheden met Engeland te voorkomen en 051 het verwijt te ont gaan dat van onze zijde niet alles was gedaan en ge duld wat de bevrijding der gevangenen had kunnen bevorderen", zijn toestemming, dat een Engelsch oor logschip naar Tenom zon vertrekken om zoo mogelijk van den radia die bevrijding te verkrijgen. Ook deze poging mislukte. Een militaire expeditie van onze troe pen had evenmin het gewenschte gevolg de radja vluchtte met de gevangenen naar het binnenland. Een lid van den Engelschen kolonialen raad te Singapore den heer Maxwelltrok in persoon naar den radja maar de eischen van dezen geweldenaar bleven bui tensporig en ook volgens het oordeel van dezen Engelsch- man belachelijk en volslagen onaannemelijk. De geheele vrijheid van handel en openstelling van alle havens, waardoor wapenen en oorlogsbehoeften vrijelijk zouden kunnen worden ingevoerdwas van onze zijde het on overkomelijk bezwaar. De heer Maxwell had reeds voor zijn vertrek naar Tenom als zijn gevoelen te kennen gegeven dat het openen van onderhandelingen met de hoofden der oor logspartij in Groot-Atjeh te Kemala waar een veer tienjarige knaap den titel van sultan van Atjeh schijnt te dragen, met beter gevolg zouden kannen worden aangewend om de bevrijding der gevangenen te verwerven en onze gouverneur van Atjeh ging zelfs zoo ver dat hij er in toestemde, dat, wanneer de radja van Tenom de hooiden te Kemala mocht willen raadplegen, hem daartoe drie weken tijd zou worden gelaten. Te kwader uur von den de inzichten van den raad te Singapore ingang bij de Engelsche Eegeering en een aanbod van hare bemiddeling om op eervolle en vriendschappelijke wijze de vijandelijkheden met Atjeh te doen eindigen was daar van het gevolg. Daardoor is een noodlottige band gelegd tusschen het gebeurde met de Nisero en onzen oorlog in Atjeh. De Engelsche Eegeering toch beschouwt den onwil van den radja van Tenom tegenover ons bewind en het gevangenkouden der schipbreukelingen eenvou dig als incidenten in den strijd, die reeds zoo vele jaren in Atjeh wordt gevoerd en waardoor de belangen van de Britsche handelaars in die streken zoo groote schade hebben geleden. Zij biedt aan een zending naar de Atjehsche oorlogspartij te Kemala of wel naar den „titulairen sultan" aldaar af te vaardigen om onder handelingen over het herstel van den vrede aan te knoopen" maar verlangt daarentegen van ons, dat wij de Atjehsche havens zullen openstellen en volkomen vrijheid van handel zullen toelaten. Daarentegen was van onze zijde reeds opgemerktdat de eischen van den radja van Tenom waren gestegen en voor ons on aannemelijk geworden sedert Engeland zich met de zaak had bemoeid. Het bleek dus reeds, dat de be langstelling, door Engeland getoond, den radja heeft doen begrijpen dat daarvan gebruik gemaakt kon wor den om zoo mogelijk hem en geheel Atjeh van de be waking der kusten en het sluiten der havens te ver lossen"; hij weet dat de handelaars in Britsck-Indie daarover sinds lang hebben goklaagd en dat dus ook om deze reden zijn eisch, om den handel geheel vrij te laten, in Engeland een open oor moet vinden. Onze Eegeering tracht harerzijds Engeland te overtuigen dat" het "toegeven aan de eischen van den radja van Tenom voor elke koloniale mogendheid, voor Engeland evenzeer als voor ons, noodlottige gevolgen zou kunnen hebben. En inderdaad, waar moet het heen als een woesteling en geweldenaar als de radja van lenom strandroof kan plegen en schepelingen gevangen houden en voor de vrijlating dier ongelnkkigen eischen kan stellen in het belang van zijne volkomen vrijheid, eischen kan stellen om bevrijd te worden van de dwangmaat regelen en de moeilijkheden die hij zich door vroegere euveldaden op den hals heelt gehaald Waar moet het heen, als de Eegeering van het volk, waartoe de ge vangenen behooren hem in die eischen steunt en bij het gouvernement, waartegen de geweldenaar zich ver zet krachtigen aandrang uitoefentom die eischen in te willigen Deze radja van Tenom heeft zich bij eede DOOE 39) „Beste Frits Vergeef mij dat ik u eerst heden bedank. Zonder twijfel hebt gij en met recht iederen dag reeds een antwoord verwachtmaar ik kon het u niet eerder ge ven indien ik u tegelijkertijd met zekerheid Bertha's uur van vertrek wilde opgeven. Bijna tegelijk met uwen brief vernam ik namelijk iets zeer zonderlings. Werner von Massenburg kwam in de grootste opgewondenheid bij mij om te vertellen dat docter Egon von Ernau zich naar alle waarschijnlijkheid niet het leven beno men hadmaar hier of daar op avontuur rond zwierf. Een zeer goede bekende van docter Ernau een zekere baron van Freistetten zou hem, ongeveer acht dagen geleden te Breslau gezien hebben juist twee dagen na zijn verdwijnen. Werner had den baron zelf gesproken en uit diens eigen mond het hoogst zon derling klinkende bericht vernomen. De baron had hem verteld dat hij in Breslauop weg naar het station docter von Ernau ontmoet hadwel had hij bem niet gesproken want hij was snel doorgereden maar hij kende mijnheer von Ernau zoo goed dat hij hem al had hij hem slechts vluchtig gezien toch zeer goed herkend had. Hij had van uit zijn rijtuig ook gegroet maar geen groet teruggekregen, daar mijnheer von Er nau juist voor het raam van een winkel was gaan staan en in ieder geval zijn groet niet opgemerkt had. Had de baron geweten welke geruchten omtrent Ernau's verdwijnen in Berlijn verspreid waren geworden dan zou hij, op gevaar af van den trein te missen, uit zijn rijtuig zijn gegaan en zijnen vriend hebben aangespro ken. Er was hem helaas te Breslau nog niets over den verdachten zelfmoord ter oore gekomen en had hij dus het rijtuig niet stil laten houden, daar hij veel haast had. Hij wist zeker dat hij zich in den per soon niet vergist had en hij wilde er een eed op doendat bij den doodgewaande te Breslau levend op de straat had gezien. Werner beefde van opgewondenheidtoen hij mij in tegenwoordigheid mijner vrouw en Berthadeze zonderlinge geschiedenis verteldehij kwam juist van den geheimraad Ernaudie eveneens reeds door baron von Freistetten op de hoogte was gebracht en niet min der door diens verhaal was ontsteld als Werner zelf. Beiden hadden overlegd wat er onder zulke omstan digheden viel te doen zij hadden afgesproken, dat een bericht aan de couranten zou gezonden worden opdat deze op de meest geschikste wijze den zelfmoord van docter von Ernaudie voor een pleizierreisje Berlijn verlaten hadzouden tegenspreken. De geheimraad wilde zich bovendien tot de politie wenden ten einde in Breslau naar het verblijf van den jongen man een onderzoek te doen instellen. Hierover waren beiden het eens dat wanneer werkelijk zooals zij nu zeker geloofden, docter von Ernau nog leefde, hunne vroegere afspraken geen verandering zouden ondergaan. De ge heimraad was overtuigd, dat zijn zoon er niet aan dacht, om zijne verbintenis met Bertha von Massenburg opte- geveneene verbintenisdie nuna het publiek schandaal, beiden partijen nog veel wenschelijker moest voorkomen dan voorheen. Gij kent Werner von Massenburg en weet hoe op gewonden hij is, gij zult het daarom niet vreemd vin den dat hij ondanks alle bedenkingen die ik tegen de waarheid van het verhaal van baron von Freistetten inbrachtvast er van overtuigd bleef. Zijne hoop de vurig gewenschte verbintenis tot stand te brengen kreeg nieuw voedselhij weerlegde al mijn twijfel en verzekerde dat het bij den excentrieken aard van den jongen Ernau, die steeds gewoon was de ingevingen van het oogenblik te volgen volstrekt niet te verwon deren zou zijnwanneer hijtoegevende aan een of ander avontuurlijk denkbeeldin het land rondzwierf. Van docter von Ernau wasnaar het eenstemmig oor deel van al zijne bekendeniedere dwaasheid te ver wachten hij deed wat hem maar in het hoofd kwam, zonder zich om anderen te bekommeren. Mij en mijne vrouw overtuigden Werners woorden nietBertha echter weldie met schitterende oogen zwijgend haars vaders verhaal had aangehoord. Zij verklaarde onmogelijk Berlijn te kunnen verlaten, zoo lang deze zaak niet geheel was opgehelderd. Zij wilde dadelijk aan u schrijven en voor uwe uitnoodiging be danken. Ik hield haar slechts met moeite terug. Nadat Werner mij verlaten had, achtte ik het mijne plichtom nog eens zeer ernstig met Bertha te spre ken. Ik bracht haar onder het oog datzelfs wan neer de jonge Ernau nog leefdedeze door de verre gaande onachtzaamheid jegens zijnen vader en jegens haarten duidelijkste bewezen hadhoe weinig hij geschikt was om eene vrouw gelukkig te maken. Ik schetste haar de toekomst, die haar als de echtgenoote van zulk een excentriek, zelfzuchtig, geblaseerd man wachttemaar mijne woorden hadden volstrekt geen invloed op haarzij brachten hoogstens een glimlach om haren lieven bekoorlijken mond. Zij is verwon derlijk schoon wanneer zij zoo lief lachtin mijne oogen was zij echter op dat oogenblik volstrekt niet beminnelijk; haar glimlach deed mij het hart verstijven. Zij was volstrekt niet bevreesd voor de toekomst indien slechts haar wensch, om de echtgenoot van den rijken jongen Ernau te wordenwerd vervuldver klaarde zij met kalme beslistheid. Indien bij werkelijk, wat echter nog volstrekt niet zeker wasvoor het oogenblik een zekeren tegenzin gevoelde in eene ver- hintenis met haar en hierdoor genoopt was tot eene avontuurlijke vluchtdan zon het hare taak zijn hem van dien tegenzin te genezen. Zonder ijdel te zijn wist zij toch dat zij schoon genoeg was om wan-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 1