No. 80.
Zes en tachtigste Jaargang.
1884.
6 JULI.
EEN GELUKKIG MENSCHENLEVEN?
7 n n a Tr
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
Koloniale politiek.
FBUHjUjETOIST.
adolf streckfuss.
WBi
ALRMAARSCHE COURANT
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door
bet geheele Rijk f 1,
De 3 nummers 0 06.
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
Koloniën in den eigenlijken zin des woords volks
plantingen landstrekenwaar de eigen landgenoot
zich heeft neergezet om een nieuw vaderland te stichten,
dat onder de hoede en het bestuur van het oude moe
derland zich moet ontwikkelen, zulke kommen heb
ben de tegenwoordige Europeesche Staten ai zeer wei
nige. Engeland heeft ze gehad in Noord-Amerika
Nederland aan de Kaap de Goede Hoop. at wij
thans gewoon zijn koloniën te noemen zijn ■anQstre-
ken in andere werelddeelen, door onbeschaatde ol half
beschaafde volken bewoondwaar de Europeanen in
den regel begonnen zijn met handelskantoren op Le rich
ten waar zij aanvankelijk voor eigen veiligheid op
sommige punten forten en versterkingen hebben aan
gelegd en waar zij hun gezag hebben uitgebreid door
de bevolking soms bij verdrag maar meestal met ge
weld hetzij aan hun rechtstreeksch bestuur, hetzij aan
hun 'souvereiniteit en opperbestuur te onderwerpen.
Oudtijds was daarbij eigen voordeel de eenige ot nagenoeg
de eenige drijfveer. Allengs echter is bij de beschaafde
natiën het besef levendig geworden dat zij tegenover
de millioenen natuurgenooten die zij aldus onder hun
voogdij hebben gebrachtook plichten hebben te ver
vullen en door het bestuur over hen te aanvaarcen
zich verantwoordelijk hebben gesteld voor hun welvaart,
beschaving en ontwikkeling. Aldus zijn de kolomen
bezittingen gewordenbij welker behoud de Staat in
den regel nog wel groot belang heeft die met a;.een
ruimschoots kunnen bijdragen tot zijn macht en aanzien,
maar inzonderheid ook tot den bloei van handel en
bedrijf en alzoo tot de welvaart van zijn bewoners, waar
velen zijner zonen een nuttigen werkkring en een goed
bestaan kunnen vinden maar die tevens zijn voorwer
pen van aanhoudende zorg en krachtsinspanning en
onder sommige omstandigheden zelfs van groote bezorgd
heid en bezwaar.
Een en ander maakt het begnjpenjk dat met alle
staten in den tegenwoordigen tijd naar het bezit van
koloniën haken en pogingen doen om ze te verwerven,
ook al zouden hun daartoe de gelegenheid en de macht
niet ontbreken. Begrijpelijk wordt het vooral, wanneer
men bedenktdat de koloniale mogendheden het oude
stelsel, van de vreemdelingen zooveel mogelijk te w-eren
en in elk geval wat den kolonialen handel betreft bij
de eigen landgenooten achter te stellen hebben ver
laten,3 Haar monopolie was tegenover de andere mo
gendheden niet langer houdbaar, en zij begrepen het
te moeten prijsgeven ter wille van het rustig en onbe-
twist bezit dier schoohevaak zoo benijde gewesten.
De Duitsche Rijkskanselier heeft dan ook onlangs rond
weg verklaurd, dat het vestigen van staatskoloniën niet
in zijn bedoeling ligt. Iets anders echter was het, wan
neer een Duitscher buiten zijn vaderland grondbezit
verwerft, dat niet onder het gezag van eenigen sou-
verein staathem daarin zoo noodig te handhaven, en
Bismarck verklaardedat die Duitscher onvoorwaarde
lijk op 's Rijks bescherming kon rekenen. Al mochten
andere mogendheden over grootere vloten kunnen be
schikken hij vertrouwde dat zij de Duitsche vlag zouden
eerbiedigen, en des vereischt zou Duitsehland eerbied
voor die vlag weten af te dwingen. Indien Frankrijk
de Duitsche vlag ter zee mocht aanvallen, zou een
uitval uit Metz het antwoord zijn en ook tegen En
geland zouden maatregelen genomen kunnen worden
die elke vijandelijkheid in dit opzicht duur zouden doen
betalen. Inderdaad mag men aannemen dat de Duit
sche vlag op alle zeeën veilig kan varen ook al is er
geen oorlogsvloot bij de haud om haar te beschermen.
Deze ontboezemingen werden door Bismarck geuit
bij de verdediging van de voorgestelde geldelijke onder
steuning, uit 's Rijks kas te verleenen aan de groote stoom
vaartlijnen en met het oog op de vestiging der Duitschers
te Angra Pequenna, waartegen Engeland thans zijne
bedenkingen heeft laten varen. Ook omtrent een ander
punt aan° de Westkust van Afrika is Engeland op vroe
gere stappen teruggekomen. Wij bedoelen het uitge
strekte gebied van de rivier de Congowaar Neder
landersFranschen, Duitschers, Engelscben en Por-
tugeezen thans met de inboorlingen handel drijven en
ieder er op uit schijnt te zijn om den ander te over
vleugelen. Er is geen bestuur, er bestaan geen wetten,
althans geen wettenwaaraan de Europeanen in hun
betrekkingen met de inboorlingen en onder elkander
zich onderwerpen. Van tijd tot tijd ontstaan geschillen,
die soms tot bloedige botsingen aanleiding geven.
Weldra wordt de twist weer bijgelegden men drijft
handel alsof er niets gebeurd was. De inboorlingen
leveren ivoor, palmolie enz. in ruil voor jenever, ba
toenen stoffen kruitgeweren etc. Ook hier wordt
helaas, de sterke drank den neger ten vloek. De Por-
tugeezen die in 1454 de monden van den Congo ont
dekt hebben bewezen aanspraak te hebben op het land,
en Engeland had die aanspraken erkend bij een trak
taat waarbij bet niet verzuimd bad voor zich gunstige
voorwaarden ie bedingen. Geen der andere mogend-
beden was echter geneigd tot deze overeenkomst toe
te treden alle gaven de voorkeur aan den vrijen han
del zonder inkomende of uitgaande rechten boven de
bescherming van het Portugeesch gezag en het genot
der Portugeesche rechtspraak. Indien echter het trak
taat uitsluitend tusschen Engeland en Portugal bleef
bestaan, had het ook voor deze mogendheden geen
waardeen dezer dagen heeft dan ook de Eugelsche
Regeering verklaard het traktaat niet ter goedkeuring
aan het Parlement te zullen aanbieden omdat hét bij
"een der andere staten bijval had gevonden.
Maar nog een andere overeenkomst is ten aanzien van
bezittingen in het Congo-gebieu door belanghebbenden
gesloten. Reeds sedert langen tijd had Frankrijk aldaar
eenige streken in bezit. De bekende reiziger de Brazza
had er veel toe bijgedragen om den Franschen invloed en
der franschen handel uit te breiden. Door toedoen van
den Koning van België die groot belang stelt in de ont
dekking van Afrika's binnenland en daarvoor groote offers
veil heeftwerd de Internationale Afrikaansche Maat
schappij opgerichtwaarvan de niet minder bekende rei
ziger Stanley de vertegenwoordiger werd. Hij wist stoom- J
booten te brengen op den Congoen bracht verband
tusschen de verschillende punten in dit uitgestrekt
gebied door het stichten van tal van stationsrust
plaatsen voor de reizigers en de handelskaravanen en
beoorloogde en verdreef de slavenhandelaars. Zoowel
Stanley voor de Internationale Maatschappij als de
Brazza voor Frankrijk hebben overeenkomsten gesloten
met inlandsche vorsten waarbij hun belangrijke streken
lands werden afgestaan soms dezelfde aan beiden voor
enkele vaten rum of andere begeerde handelsartikelen
Zoo kwam allengs de wenschelijkheid aan het licht
dat men met elkander een vergelijk trof en ten slotte
kwam een overeenkomst tot stand waarbij men elkander
zijn bezittingen waarborgde en de Internationale Maat
schappij, voor het geval dat zij hare bezittingen aan een
ander mocht afstaan, aan Frankrijk de voorkeur gaf.
Waar zooveel Europeesche natiën zich gevestigd hebben
op verschillende punten van hetzelfde gebied en hoe
uitgestrekt dat gebied ook moge zijn, bij hun handel
drijven met de inboorlingen voortdurend met elkander
in aanraking komen, is onderling vergelijk onvermijde
lijk zijn onderlinge verdragen onontbeerlijk. Op den
duur zal echter de behoefte aan politie en rechtsbe
doeling zich steeds sterker doen gevoelen en zal eene
der belanghebbende mogendheden zich daarmee moeten
belasten. Of zou het mogelijk ziju aan den Congo
een vrijen staat te vestigen Vooralsnog mag men op
goede gronden betwijfelen dat de inboorlingen in staat
zijn een bestuur in te voeren waarmede Europeanen
vrede zouden kannen hebben. Zal een particuliere maat
schappij als de Internationale Afrikaansche de bestuurs
taak op zich kunnen nemen en souvereiniteitsrechten
politie en justitie uitoefenen, waaraan allen, tot welk
volk of tot welken staat ook behoorende, zich moeten
onderwerpen Het schijnt niet denkbaar. Zou er een
Republiek gevestigd kunnen worden, waarvan b.v.een
rnau als Stanley of de Brazza President zou kunnen
zijn of zou één persoon door de inboorlingen zeiven
als souverein kunnen worden aangenomen Onmogelijk
is het niet. Op Borneo heeft men er het voorbeeld
van gezien. Maar bij de keuze van den persoon zon
wellicht de onderlinge naijver der verschillende natio
naliteiten te sterk blijken. Een oplossing zal gevonden
DOOR
45)
Pechmayer was sinds Bertha's komst weder geheel
veranderd slechts in één opzicht was hij dezelfde ge
bleven zijne plicht vervulde hij met dezelfde nauwge
zetheid als vroeger. Jegens Fritsje legde bij eene on
veranderlijke liefdevolle zorg aan den dag, waarvan het
gevolg was, dat zijn kleine leerling waarlijk verrassende
vorderingen maakte en dezelfde nauwkeurigheid uam
hij ook bij het onderwijs van Liesje in acht. Gedurende
de pianoles had hij geen blik en geen woord voor de
scboone freule von Massenburg hij scheen slechts voor
zijne leerlinge te leven en daarvoor dankte Liesje hem
door onverdeelden aandacht.
Deze lesuren waren voor het meisje dat plotseling
van een ongedwongen vroolijk ja overmoedig kind .tot
eene ernstige jonkvrouw gerijpt was de gelukkigste tijd
van den dag. Ook met baar had, sinds Bertha op slot
Osternau was gekomen eene verandering plaats gehad,
die hare moeder zeer bezorgd maakte. Liesje sprong
niet meer met haren kleinen broeder gedurende hare
vrije uren schertsend en spelend in den tuin rond
haar heldere vroolijke lach klonk niet meer door het
slotzij was niet meer de allerliefste wildzang, die van
haar toegevenden vader menig zachte terechtwijzing
verdiende en kreegzij was zeer ernstig bedaard en
verstandig geworden al te ernstig vond hare moeder,
die vroeger zoo viak hare wildzang berispt had.
Het beviel mevrouw van Osternau nietdat Liesje
zoo plotseling alle lust in kinderlijke spelen verloren
had dat zij uit zich zelf een of ander handwerkje nam
en uren lan" er mede bleef zitten wel niet altijd om
er ijverig aan te werken want vaak liet zij het werk
in den schoot vallen en keek zij droomend voor zich
uit. Waarover zou zij wel denken? Hare moeder had
er veel voor over gehadindien zij het had kunnen
raden dan was haar misschien eene zware zorg van
het hart genomendie haar meer en meer kwelde
dat Liesje n.l. voor haren muziekonderwijzer toch wel
licht een warmer gevoel koesterdedan den ouders
wenschelijk was en dat zij ten slotte op Bertha von
Massenburg ijverzuchtig was.
Slechts hierdoor liet zich de verandering verklaren
welke zoo plotseling met het jonge meisje had plaats
gehad slechts hierdoor was het ook begrijpelijk hoe
Liesje alleen zoo zegevierend weerstand bood aan de
betooveringdie Bertba op alle anderen uitoefende.
Zij alleen legde jegens Bertha eene niet te schokken
koele terughouding aan den dag zij was wel niet on
vriendelijk zij nam alle aan de gast des huizes ver
schuldigde beleefdheidsplichten stipt in achtmaar tot
meerdere toenadering was zij niet te bewegen, ofschoon
Bertha alles in het werk stelde om zich hare herde
te verwerven.
„Wat hebt gij tegen Bertha vroeg mevrouw van
Osternau op een morgen aan hare dochtertoen zij
met deze alleen waH Bertha was met mijnheer von
Osternau eene wandeling gaan maken. „Gij zijt zoo
koel en terughoudend jegens haar, als zij waarlijk niet
verdient. Zij moet zich eindelijk door uwe koelheid
beleedigd gaan gevoelen."
„Ik geloof, dat ik haar iedere oplettendheid bewijs,
die zij slechts verlangen kan antwoordde Liesje ern
stigvan haar naaiwerk opziende, „zij heeft nooit
een onvriendelijk woord van mij gehoord."
„Dat beweer ik ook niet, maar ik meende dat gij
jegens zulk een lief meisje wel wat toeschietelijker en
hartelijker kondet zijn."
„Ik kan en wil niet veinzen."
„Ik begrijp u niet, Liesje Juist jegens u is Bertha
werkelijk °zoo beminnelijk mogelijk. Zij heeft u hartelijk
lief en toont het u ookdoor zich zelfs door uwe
ijzige koelheid niet te laten afschrikken.
„Ik geloof niet aan de waarheid harer beminnelijk
heid en hartelijkheid. Hoe zij werkelijk denkt en ge
voeltdat verraadt zij tusschenbeidewanneer zij in het
vuur van het gesprek zich zelf vergeet, dan is het mij,
alsof plotseling de sluier valtdie haar binnenste be
dekt Herinnert gij u niet meer, hetgeen zij onlangs
van Yalérie Saupe zeide?"
Mevrouw von Osternau zag hare dochter getroffen
aan slechts om iets te antwoorden zeide zij
„Men moet niet ieder woord op een schaaltje wegen.
In" onnadenkendheid en in het vuur van het gesprek
zegt men nu en dan wel eens ietsdat men met ver
antwoorden kan; gij doet het ook dikwijls en een ieder
doet het. Wat zou men b. v. van mijnheer Pechmayer
moeten denken, wanneer men ieder zijner woorden zoo
streng wilde beoordeelen
Eene lichte blos steeg Liesje naar de wangen, maar
zij geraakte niet in verlegenheid toen zijtot bare
moeder opziende antwoordde
„Zij zijn beiden voor mij een raadselbeiden hebben
iets' geheimzinnigs, een sluier verbergt hun binnenste,
maar wanneer die bij hem even wordt terzijde getrok
ken wanneer hij zijne gansche ziel in het spel legt
dan gevoel ik dat achter den sluier een arm, gekweld
harteen naar het edele en goede strevende geest
verborgen is bij Bertha daarentegen bedekt^hij een
afgrond van zelfzucht, begeerte en genotzucht."
„Mju God kind waar haalt gij zulke gedachten
zulke woorden vandaan riep mevrouw van Osternau,
even verbaasd als verschrikt.
Ik weet het niet, moeder; ik heb veel over beiden
nagedacht en toen ia het resultaat geweest hetgeen
ik u zoo even zeide. Het is zeker zoo.
Mevrouw van Osternau zette het gesprek met ver
der voort, 's Avonds echter, toen zij met haren echt
genoot alleen was, vertelde zij hem woord voorwoord,
hetgeen zij 's morgens met Liesje besproken had.