No. 92.
Zes en tachtigste Jaargang.
1884.
ZONDAG
3 AUGUSTUS.
Hoofdonderwijzersnood
EEN GELUKKIG MENSCHENLEVEN?
Prijs der gewone Ad verten tiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
jStntetti&tib.
ADOLF STRECKFUSS.
ALKMAAItSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door
bet geheele Rijk f 1,
De 3 nummers 0.06.
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
herinneren de ingezetenen aan het voorschrift van art. 4 der
verordening op de heffing eener belasting op de hondendat
voor hondenaangeschaft vd<5r 1 Juli van het dienstjaar dat
met 1 Januari aanvangtde belastinggroot f 3,—, ten volle
verschuldigd is en voor honden, verkregen op of na 1 Juli,
slechts de helft. De aangifte voor en de voldoening van de
belasting geschiedt ten kantore van den gemeente-ontvanger
alwaar ten bewijze der betaling kosteloos een metalen kenteeken
wordt uitgereikt, welk teeken zichtbaar door den hond om den
hals moet worden gedragen. Honden niet voorzien van dat
kenteeken, worden ter beschikking der politie gesteld, zoo de
eigenaars onbekend zijn.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
31 Juli 1884. De Secretaris,
NUHOUT van der VEEN.
VERGADERING van den RAAD der gemeente
ALKMAAR, op Woensdag, 6 Aug. 1884, des namiddags
te 123/, ure.
Namens den Voorzitter van den Raad,
De Secretaris,
NUHOUT VAN DER VEEN.
POLICIE.
Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Policie
het volgende gevondene voorhanden, als een hondenhalsband
met penning No. 334; een kinderhoedje; een sigarenpijp in
etui; twee witte boezelaars; een nikkel armbandje; een witte
handschoeneen onderstuk van een gouden oorbelletjeeen
snoeimes in schedeeen witte handdoekeen hondenpen
ning No. 377.
Nu dezer dagen weder zoovele onderwijzers, die zich
aanmelden voor de hoofdacte niet slagen is bet niet
ongepast, nog eens de aandacht te vestigen op de bro
chure van den heer Dr. W". B. J. v. Eyk schoolop
ziener in het district Haarlemonder bovenstaanden
titel onlangs verschenen waarin eenige losse aantee-
keningen voorkomen op het voorstel van Jhr. Mr. W. H.
de Beaufortlid van de le Kamer der Staten-Gene-
raalin de Gids van April 1.1.
De treurige afloop van de examens voor de hoofd
acte, na de invoering van de wet van 1878, gafMr.de
B. aanleiding zijn oordeel uit te spreken over de daar
toe leidende oorzaken. Bij hem bestaat vrees, dat ,die
uitkomst in volgende jaren niet verbeteren zaltenzij
men het programma inkrimpe of de eischen lager stelle.
Tegen het laatste heeft hij meer bezwaar dan tegen het
eerste. Worden bij tijds geene doortastende maatrege
len genomen dan zullen wij spoedig staan voor een
tekort aan hoofdonderwijzersen als gevolg daarvan
zullen verscheidene vacante betrekkingen, vooral die in
kleinere gemeenten, niet meer vervuld kunnen worden.
Ten einde dit groote kwaad te voorkomen en de jeugd
van de plattelandsgemeenten niet verstoken te doen
blijven van het zoo noodige onderwijs, stelt hij voor, eene
nieuwe acte te scheppen, die, gemakkelijker te verkrijgen
en met beperkter bevoegdheid dan de bestaande hoofd-
onderswijzersacteden bezitters het recht geeft om te
kunnen optreden in de gevallen waarbij de wet voor
den hulponderwijzer eene hoofdacte eischt en tevens
bij uitzondering als hoofden van scholen in kleine lan
delijke gemeenten.
Vooral het in het leven roepen van deze nieuwe acte
heeft Dr. v. E. bewogen, zijne waarschuwende stem te
doen hooren. Onderschrijft hij vele denkbeelden, door
den beer de B. in zijn artikel neergelegd, het redmiddel
door dezen aan de band gedaan en door Dr. v. E. een
noodpenning genoemd mag niet onbesproken blijven.
„Bestaat er, bijaldien de eischen voor het hoofdon-
derwijzersxamen gesteld worden zoo als het behoort
inderdaad zóó groot gevaar, dat we binnen een niet al
te lang tijdsverloop zullen staan voor een gebrek aan
hoofdonderwijzers?'' Mr. de B. geeft op die vraag een
bevestigend antwoord en beroept zich tot staving van
zijn gevoelen op cijfers, die ontleend zijn aan de regee-
ringsverslagen. Dr. v. E. gaat verder en zegt„we
zien van dat tijdperk nu reeds de voorteekenende
toestand, waarin wij thans verkeeren, grenst dichter aan
den hoofdonderwijzersnood dan naar de zienswijze van
Mr. de B. het geval is." Hij maakt eveneens eene
becijfering, waartegen weinig valt in te brengen. Wij
staan blijft de uitslag der examens onbevredigend
aan den vooravond van een dag, die voor het platteland
weinig goeds belooft. Toch is hij optimist genoeg, om
aan te nemen dat de crisis bijna dóórgeworsteld is.
Achtereenvolgens bespreekt en wederlegt hij de hoofd
denkbeelden, die den heer de B. geleid hebben tot zijn
voorstel. Hij beweert, dat de verhouding van 't getal
toegelatenen tot dat der afgewezenen zal veranderen.
Immers het getal recidivisten, die zich maar telkens
voor de hoofdacte blijven aanmelden zal gaandeweg
verminderen. Wanneer de zwakke broeders allengs ver
dwijnen en plaats maken vooi- een jonger geslacht, dat
onder betere omstandigheden is opgegroeid dan moet
de tegenwoordige verhouding zich ten goede keeren.
De cursussen, hier en daar opgericht, bestaan nog te
korthoogstens een jaar, en kunnen dus kwalijk nu
reeds een merkbaren invloed uitoefenen. Maar goed in
gericht en er naar strevende, de zelfstandige studie van
den onderwijzer te bevorderen, zullen zij een machtige
factor tot verbetering van den tegenwoordigen toestand
zijn. Niet minder mag verwacht worden van de nor
maallessen. Door de oprichting daarvan is niet alleen
het getal van hen, die zich aan het onderwijs willen
wijden, vermeerderd, maar ook zal het getal stijgen van
hen, die zich te rechter tijd en met gunstigen uitslag
aan het examen voor de hoofdenderwijzersacte zullen
onderwerpen. Door eene betere en breedere opleiding
hiertoe in staat gesteld, verkrijgen zij de hulpacte en
zijn op dat oogenblik zoover gevorderd, dat zij, volhar
dende in de studie, later de hoofdacte zonder inspan
ning zullen verwerven. Bedenkende, dat de meeste nor
maalscholen eerst na eenigen tijd de volle rente zullen
opleveren, dan mag aangenomen worden, dat in of na 1886
en 1887 het gehalte der candidaten voor de hoofdacte
vrij wat beter zal zijn, dan tot hiertoe in den regel het
geval was. Nog 3,4 of 5 jaren doorgeworsteld en de
uitkomsten van de examens zullen meer bevredigend
zijn. Groote waarschijnlijkheid bestaat er, dat reeds met
1886 het tijdvak van verbetering zal zijn aangebroken.
In een flinkbreed betoog komt Dr. van E. op
tegen het door Mr. de B. aangeprezen middel, het
scheppen eener nieuwe acte. Yooral het programma
voor deze acte moet het ontgelden en met alle recht.
Daar het niet alleen te doen is om onderwijzers
zegt de heer v. E,, maar om onderwijzers, die theoretisch
en practisch goed ontwikkeld zijn, om bekwame mannen,
verdient het voorstel afkeuring. Yerder ontkent hij
het beweren van den heer de B., dat men in kleine
gemeenten niet te veel waarde mag hechten aan veel
zijdige kennis dat de onderwijzer van minder bekwaam
heid zich daar beter op zijne plaats gevoeltdat de
beter ontwikkelde voor de dorpelingen den neus op
trekt. De vraag is heeft de jeugd der landelijke ge
meenten niet evenzeer recht op en behoefte aan een
degelijk, goed ontwikkeld onderwijzer als die der steden?
Als het wezen moest, zegt Dr. v. E., indien het
platte land werkelijk noodlijdend werd, dan nog liever
deze of gene kleine school toevertrouwd aan een on
derwijzer die hoewel nog niet in het bezit der
hoofdacte nochtans genoeg theoretisch ontwikkeld
en practisch gevormd is om aan die kindereu onder
wijs te geven. Liever dit gedaan, dan een regeling
toegepastwaarbij men hoofdonderwijzers zou krijgen
van hybridisch karakter.
Lezenswaard is vooral het laatste gedeelte der bro
chure waar Dr. v. E. opkomt tegen de meeningen
van Mr. de B. over de studie der paedagogiek.
Hij voegt daaraan eenige behartigenswaardige wenken
omtrent de praetische opleiding der aanstaande onder
wijzers toe. Hij wenschtdat het onderwijs in de
paedagogiek zoo practisch mogelijk worde ingericht
dat het hoofd der leerschool tevens zij de onderwijzer
in de theorie der paedagogiek aan de kweekschool en
dat aan den onderwijzer in dit vak bij de normaallessen
de praetische leiding zal worden opgedragen.
Aan het slot zijner brochure zegt hij dat de teekenen
des tijds niet zoo ongunstig zijn, als zij Mr. de B. toe
schijnen. Wel laat de tegenwoordige toestand het een
en ander te wenschen over doch men heeft niet te
doen met een doodelijk kranke maar met een lijder
die voor zijn herstel wat rustzorg en tijd behoeft.
Alle gewicht worde gelegd op en alle
zorg gewijd aan de opleiding van de
toekomstige ond e r w ij z e r s.
BELGIE. Het voorstel tot verhooging der invoer
rechten op vee in Frankrijk geeft aan het Journal de
DOOB
57)
De geheimraad lietten hoogste verbaasd, zijne op
geheven hand zinken en zag zijn zoon met een hoogst
komische uitdrukking van verwondering aan. Het was
hem volkomen onbegrijpelijk hoe een jongrijk
man van plan kon zijnom Berlijn voor eenige
jaren te verlaten. Hij kon zich voorstellen dat men
gedurende eenige maanden LondenParijs of Wee-
nen bezochtom de genoegens dier wereldsteden
te leeren kennen hij zelf had er nooit behoefte aan
gevoeldmaar hij kon zich voorstellendat dit bij
anderen het geval was onbegrijpelijk kwam het hem
daarentegen voor hoe iemand die te Berlijn kon wo
nen gedurende zulk een langen tijd zonder er toe
gedwongen te zijnin den vreemde kon gaan.
„Wilt gij reeds dadelijk weder heengaan?" vroeg hij,
meenende niet goed gehoord fe hebben.
„Ja, ik blijf slechts eenige dagen hierantwoordde
Egon beslist. „Ik ben slechts teruggekomen om u en
allen bekenden te bewijzendat ik nog leef. Ik ben
het geestelooze residentieleven moede en ben besloten
mij gedurende mijn verder leven aan ernstige bezigheid
te wijden. Ik zal eerst ongeveer een jaarmisschien
langerbestedenom landhuishoudkundige kennis op
te doen. Zoodra ik mij bekwaam genoeg gevoel, om een
uitgestrekt landgoed zelfstandig te besturen, zal ik
mij op Plagnitz terugtrekken om daarnaar ik hoop,
als een degelijke landhuishoudkundige te werken."
„Gij ijiigeloof ik riep de geheimraadvan ver
bazing zich zelf niet meer meester. De gedachte, dat
Egon von Ernau, de gevierde, in alle kringen der re
sidentie gezochte Egon von Ernauzich als eenvoudig
landhuishoudkundige wilde vestigen op een westprui-
sisch landgoed, scheen ongehoord, ongeloofelijken ge
heel onaannemelijk.
Egon moest onwillekeurig lachen over de hem zeer
begrijpelijke verbazing zijns vaders.
„Gij ziet papa", ging hij voort„ik heb zeer ver
standige plannen voor de toekomst en ik hoopdat zij
uwen bijval zullen vinden, al mogen zij u voor het oogen
blik ook in verbazing brengen. Ik stel mij voor een
solied grondeigenaar te worden en daartoe heb ik ook
natuurlijk eene vrouw noodig. Ik kom daarmede tevens
aan uwe wenschen tegemoet. Gedurende de weinige
dagen die ik in Berlijn zal vertoeven, kan mijne verlo
ving met het meisje dat gij voor mij hebt uitgezocht,
met freule Bertha von Massenburgworden bekend
gemaakt en een schitterend feest worden gegeven ge
heel naar uwen smaak, dadelijk daarna vertrek ik ech
ter. Het huwelijk zal dan eerst plaats vinden, wanneer
ik mijn slot op Plagnitz ingericht heb op eene wijze
mijne jonge vrouw waardig en wanneer ik met haar
daar mijn intrek kan nemenom het bestuur van het
goed te aanvaarden."
Kwam er aan de verrassingen die Egon zijnen vader
bereidde geen einde Door iedere nieuwe mededee-
ling werd de verbazing van den geheimraad grooter;
toen hij hoorde dat Egon trouwen wilde en wel met
Bertha van Massenburgwas het met zijne zelfbe-
heersching gedaan. Hij wierp zijn servet op zijde
sprong op en snelde de kamer uitna weinige oogen-
blikken keerde hij met eenen brief' in de hand terug.
„Lees!" zeide hij, Egon den brief gevende
„Ik heb de eer u hiermede in kennis te stellen met
de verloving mijner eenige dochter Bertha met den
heer Hugo von Wangen.
Weenee ton Massenbubg."
Het bloed steeg Egon plotseling naar de wangen
het schemerde hem voor de oogen, toen hij de weinige
woorden las. Bertha verloofd? Verloofd met dien on-
beduidenden goedigen jongen man 1 Hij kon het niet
gelooven en toch viel er niet meer aan te twijfelen
de gedrukte verlovingsbrief was een onwederlegbaar
bewijs. Hoe heftig was zijn innerlijke strijd nog geweest
in den laatsten slapeloos doorgebrachten nacht in de her
berg in Hirschbergtotdat hij eindelijk het met zich
zelf eens was geworden en tot een vast besluit om
trent zijne toekomst gekomen was.
Toen dat besluit eenmaal genomen was had hij op
de reis naar Berlijn zijne plannen verder uitgewerkten
zich in schoone droomen voor de toekomst verdiept.
En aan al die fraaie plannen werd nu de bodem
ingeslagen door dat ellendig stuk papier.
Had de verbazing van den geheimraad over alles wat
hij gezien en gehoord had nog kunnen toenemen, dan
was dat geschied, toen hij bemerkte, welken indruk de
verlovingsbrief op zijnen zoon maakte. Met strakken
blik keek Egon op het papierdat hij in de bevende
hand hieldzijn mond bewoog krampachtigbij was
door deze plotselinge ontgoocheling geheel van zijn
stuk gebracht.
„Wat is er nu weder riep de geheimraad uit, die
volstrekt niet meer wistwat hij van zijnen zoon den
ken moest. „Uit u kan waarlijk niemand wijs worden.
Toen gij slechts „ja" behoefdet te zeggen om Bertha
von Massenburg tot vrouw te krijgen zijt gij heenge
gaan en nu plotseling gedraagt gij u, alsof u het groot
ste ongeluk trof, omdat het meisje verloofd is. Gij
hebt haar nooit gezien, het zal u dus wei tamelijk on
verschillig zijn, of gij haar of eene andere trouwt, wan
neer gij volstrekt trouwen en landjonker worden wilt!"
„Juist papa eigenlijk is mij dat ook volkomen on
verschillig antwoordde Egon met toonlooze stem
steeds met strakken blik op den brief ziende."
„Overigens", ging de geheimraad voort„is verloofd
nog niet getrouwd. Wanneer u werkelijk zooveel aan
die verbintenis gelegen is hetgeen ik waarachtig niet
vermoed heb dan wil ik met Werner von Massenburg
wel een ernstig woord spreken. Hij heeft waarschijnlijk