No. 98.
Zes en tachtigste Jaargang.
1884.
ZONDAG
17 AUGUSTUS.
EEN GELUKKIG MENSCHENLEYEN?
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD,
ONRUST EN WOELING.
Prijs der gewone Advertentiën:
FEOIL.LETON.
ADOLF STRECKFUSS.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag-en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Eijk f 1,
De 3 nummers f 0-06.
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HEEMs. C08-
TEE ZOON.
i.
De schoone warme zomer van 1884 is in westelijk
Europa op politiek gebied een zeer onrustige woelige
zomer. De groote meest algemeene en zeer ernstige
reden tot onrust doet zich gelukkig minder dreigend
voor dan aanvankelijk het geval was. Toen de cholera
zich in Prankrijk aan de kust der Middellandsche zee
openbaarde, en de schrik de bevolking in wilde vlucht
uit de aangetaste steden dreet, werden de gemoederen
met bezorgdheid vervulden zoowel onze Eegeering
als die van andere landen achtten het noodig voor
zorgsmaatregelen aan te bevelen of voor te schrijven,
om zoo mogelijk den gevreesden vijand buiten de gren
zen te houden en mocht hij niet geheel gekeerd kun
nen worden, het terrein minder gunstig te maken voor
de verspreiding van het kwaad en uitbreiding der be
smetting tegen te gaan. Over de doelmatigheid en do
uitvoerbaarheid van sommige maatregelen loopen de
gevoelens zeer uiteenen bij onze nog zeer jeugdige
en gebrekkige kennis van die uitheemsche ziekte die
zich slechts van tijd tot tijd in Europa vertoontkun
nen wij ons daarover niet verwonderen. Wat de een
beschouwt als een maatregel in het algemeen belang
volstrekt noodzakelijk, acht de ander een geheel noode-
looze kwelling, en wij leeken zullen ons wel wachten
ons eenig ongepast oordeel aan te matigen. Maar toch
zouden wij willen vragen is het niet veiliger samen
te werken tot het nemen van maatregelen, die volgens
sommige tot oordeelen bevoegde deskundigen de ver
breiding der verschrikkelijke ziekte kunnen tegengaan,
ook al zijn aDdere deskundigen van een andere mee
ning dan zich van alle maatregelen te onthouden
omdat het doeltreffende en afdoende daarvan niet is
bewezen Men bedenke toch dat hierbij het leven
van duizenden menschen en de welvaart en het levens
geluk van andere duizenden op het spel staan en wie
zal zich in geval van twijfel dan niet gaarne eenige
opoffering eenige moeite en eenigen last getroosten
ook al blijve het mogelijk dat opoffering moeite en
last nutteloos en ten eenen male overbodig zijn
Men vindt het zeer aangenaam, dar men geheel Euro
pa zonder pas kan doorreizen en op de grenzen van
de ambtenaren der belastingen zoo weinig mogelijk
merktmaar men neme dan toch ook de gevolgen
dezer vrijheid van beweging, de keerzijde der medaille,
zonder morren en klagen aan. De Nederlander, die
een reisje door België had gemaaktvond het onaan
genaam, dat hij met zijn gedragenen nog ongewasschen
lijf- en linnengoed de grenzen niet vrijelijk kon over
trekken; maar hij behoorde toch ook bedacht te hebben,
dat de ambtenaren het den reizigers niet kunnen aan
zien vanwaar zij komenen moeilijk als regel kunnen
aannemen, ieder in dit opzicht op zijn woord te geloo-
ven. Het is gemakkelijker, na een lange reis op
een warmen dag in hetzelfde spoorwegrijtuig te blijven
zitten dan in een ander te moeten overstappen maar
wat beteekent zulk een gering bezwaar tegenover het
gevaar van de overbrenging der besmetting al moge
dit gevaar dan ook uiterst gering zijn Dat aan
vankelijk een Eegeering of te weinig doet of te ver
gaaten de ambtenaren, met de uitvoering harer voor
schriften belast, öf te gestreng óf te toegevend zijn is
nu eenmaal in dergelijke gevallen niet andersen de
Eegeering en de ambtenaren, die terstond de juiste
maat, het juiste midden weten te treffen, moeten nog
gevonden worden. Men kan tevreden zijn als zij niet
eigenwijs, voor gegronde aanmerkingen en goeden raad
niet doof zijn. Samenwerking van Staat en gemeenten,
van spoorwegmaatschappijen en alle ondernemingen
van middelen van vervoerom te doen wat noodig en
wenschelijk is en de voorgeschreven maatregelen op
de doelmatigste en voor de reizigers minst bezwarende
wijze ten uitvoer te leggenkan in dit opzicht veel
doenen wij hebben recht, in het algemeen belang,
die samenwerking te verwachten en te eischen doch
ook medewerking van het publiek is noodig en bereid
willigheid om zich in datzelfde algemeen belang eenig
ongerief en oponthoud zonder morren te getroosten.
Maar hef publiek is nu eenmaal veeleischend en tot
klagen en pruttelen geneigd. Door al de gemakken
onzer negentiende-eeuwsche beschaving verwend blijft
het te midden der geriefelijkheden onzer hedendaagscbe
maatschappij murmureeren, niet minder dan de Israëlie
ten op hun veertigjarigen zwerftocht door de woestyn.
En in vele gevallen mag men niet zonder bevreemding
vragen waarom Zoo hoort men menig eerzaam bur
ger dien men nooit met zijn tijd heeft zien woekeren,
klagen over den tragen gang van onze spoortreinen
en nadat het doel zijner rei', bereikt is, ziet men hem
met kalmen tred het statiónskoffiehuis binuengaan o,
zijn sociëteit opzoeken om onder een rustig domino
spelletje zijne klachten nog eens te herhalen. Zoo doen
wij allen op onze beurt, en en wij heb
ben in de meeste gevallen toch gelijk dat klagen van
het publiek is een uitmuntend middel om de maat
schappij voor indommeling te bewaren en bevordert in
niet geringe mate het invoeren van verbeteringen
maar laat ons redelijk blijvenniet te zwaarmoedig
klagenons goed humeur behouden en niet kinder
achtig zijn, als groote algemeene belangen op het
spel staan.
Is de onrust, door de vrees voor verdere verspreiding
der cholera opgewektgrootendeels gewekenonrustig
en woelig was of is het dezen zomer op staatkundig
gebied binnen en buiten onze grenzen. De onrust door
Engelands bemoeiingen in onze treurige Atjeh-geschie-
denis veroorzaakt heeft ten gevolge van het nader
overleg tusschen de Engelsche en onze Eegeering voor
een kalmer stemming plaats gemaakt en inderdaad is
er reden om van de gemeenschappelijk te nemen maat
regelen een voor beide partijen wenschelijke uitkomst
te verwachten. Wij zijn in de treurige noodzakelijk
heid geweest een Eegent te benoemen dat het thans
een Eegentes moest zijn en niemand anders dan onze
Koningin daaromtrent heerschte binnenslands vrij al
gemeene eenstemmigheiden het sloot aan alle onge
paste buitenlandsche bemoeizucht al aanstonds den
mond. Maar Grondwetsherziening is nu dringender
dan ooit noodzakelijk geworden. Zal zij zich vooreerst
bepalen tot hetgeen geen uitstel lijden kan namelijk
tot het wegnemen der bepalingdat gedurende een
Eegentschap geen verandering in de Grondwet of in
de erfopvolging gemaakt mag wordenom alzoo te
voorkomen dat wellicht gedurende verscheidene jaren
de deur voor elke verandering gesloten zou moeten
blijven? Kan althans daarmede niet gepaard gaan de
afschaffing van het voorschriftdatnadat de wet is
afgekondigd, die verklaart dat er grond bestaat om het
voorstel, dat de voorgestelde verandering inhoudt, in
overweging te nemen de Kamers zijn ontbonden en
nieuwe Kamers gekozen de voorgestelde verandering
door die nieuwe Kamers niet dan met twee derden
dgr uitgebrachte stemmen kan worden aangenomen
Zoo zou ten minste de weg voor latere herziening ge
makkelijker gemaakten voorkomen kunnen worden,
dat in de nieuwe Kamers opzettelijk met het oog op
de voorgestelde verandering gekozen de minderheid
kan beletten dat aan den wensch der meerderheid ge
volg worde gegeven.
Ongetwijfeld ook de bepalingen die het kiesrecht
de samenstelling der Staten-Generaal 's lands verde
diging en de troonopvolging beheerscheneischen
dringend herzieninggrootendeels alleen vereenvoudi
ging, wegneming van bepalingen die den gewonen
wetgever te veel binden. Ook met het gereedmaken
der ontwerpen tot herziening dezer bepalingen houdt
de Eegeering zich volgens haar jongste verklaring
ijverig bezig. Zij heeft de indiening daarvan nog in èil
zittingjaar beloofd. Zal zij hare belofte houden Zul
len er ook van deze ontwerpen te gelijk in behandeling
worden genomen? Voorloopig onthouden wij ons
van eenig voorbarig oordeel. Liever willen wij de
handelingen der Eegeering afwachten. Kamerontbin
dingen herhaalde Kamerontbindingen zullen onvermij
delijk zijnwant elke Grondwetswijziging elke kies
wetswijziging maakt haar noodig. Zoo mogelijk mogen
zij niet te menigvuldig wezen 1 Het naderend zittingjaar
zal in elk geval hoogst belangrijk zijn. Ordelijk rus*
tig en kalm met beleid en vertrouwen in de toekomst
moge het groote werk volbracht worden en geen te
groote bezorgdheid voor de toekomstgeen angstvallig
heid weerhoude ons, die veranderingen in onze staats
regeling te brengen die wenschelijk zijn gebleken en
den wetgever meer vrijheid zullen geven om 's lands
zaken zoo te regelen als in de gegeven omstandighe
den het wenschelijkst is.
DOOB
62)
„Claartje heeft gelijkantwoordde BerthaClara
vriendelijk toeknikkende. Zij wasnadat hare kleine
schoonzuster voor het avondeten met Elize weder in
de galerij gekomen wasontzettend beminnelijkde
harde woordendie zij eerst zoo kort geleden met
Clara had gewisseldscheen zij geheel vergeten te
zijn en ook Elize kreeg haar deel van de vriende
lijkheid, die Bertha nu bij iedere mogelijke gelegenheid
aan den dag legde, ten einde den laatsten onaange-
namen twist te doen vergeten. „Mijnheer Kaempf wacht
zeker op het station hij heeft de bui zien aankomen;
het stond er reeds den geheelen namiddag naar."
„Juist daarom zal hij zijn weggereden Zij kwam
aanvankelijk langzaammaar brak toen plotseling met
verbazende snelheid los. Zij heeft hun stellig onderweg
overvallen
Hij viel zichzelf plotseling in de rede en luisterde
aandachtigde regen had oogenblikkelijk opgehouden
en kletterde niet meer zoo hevig en dreunend tegen
de ruiten. Wangen hoorde nu duidelijk het luide
rollen van een wagen die snel over het binnenplein
kwam aanrijden.
De wagen hield stilhet volgende oogenblik werd
de deur van de tuinkamer geopend en met snelle
schreden kwam nu mijnheer Kaempf, de inspecteur, op
de galerij toe. Het water liep in stroomen van zijn
geheel doorweekte en bemorste jas af, overal waar
hij den voet neerzette, vormden zich groote plassen,
zijne zwarte haren hingen hem in natte striemen over
het gebruinde voorhoofd.
„God zij dank, dat gij terug zijtriep Wangen,
den inspecteur tegemoet snellende, maar toen hij den
jongen man in het gelaat zag en bemerktehoe diep
ontroerd hij nu eens hem dan weder de dames aan
zag hield hij zijne schreden in.
„Wij zijn terug, mijnheer von Wangen," antwoordde
de inspecteur zeer ernstig. De andere wagens volgen
mij op den voetde eerste houdt reeds voor de deur
stilwij hebben geen ongelukken gekregen maar
ik vrees dat de dames zullen schrikken maar er
is toch een groot ongeluk gebeurd. Een vreemde, die
korten tijd vóór ons van het station was afgereden in
een rijtuig met één paard is met zijn rijtuig van den
Dombrowker dijk gestort. De koetsier is dood en ook
de vreemde heer geeft geen teeken van leven meer.
Hij is zeker met het hoofd op een steen terechtgeko
men aan zijn voorhoofd heeft hij ten minste eene
diepe wond. Naast hem lag beneden aan den dijk zijn
kleine reiskoffer. Wij hebben hem op den eersten
wagen getild en op het stroo neergelegd den onge-
lukkigen koetsier op den tweeden wagenmaar aan
dezen is niets meer te doen. Paard en rijtuig moesten
wij in de steek laten. Wij konden ons bij dat vreese-
lijke weder niet te lang ophouden. Zoo hebben wij
dan nog het koffertje van den vreemdeling medegeno
men. Misschien is de vreemde heer nog te redden
maar ik vrees doch daar brengen de lieden hem
juist in de voorzaal."
Buiten in de voorzaal deed zich een verward geraas
van mannenschreden en door elkander klinkende stem
men hooren. Wangen wachtte geen verdere verklaring
aftoch snelde naar de voorzaalde inspecteur, Elise
en Clara volgden hemten laatste ook Berthadie
eerst uit haren schommelstoel opstondtoen zij alleen
op de galerij achterbleef.
In de groote voorzaal had zich het geheele dienst
personeel van het huis verzameld, met verbazende snel
heid was de ongeluksmare door het geheele huis bekend
geworden. De met de wagens van het station terug-
keerende knechts hadden den vreemden heer, die nau
welijks een zichtbaar teeken van leven meer gafvan
den eersten wagen getild en voorzichtig in huis ge
dragen, hier hadden zij hem nedergelegd op een leger,
van het van de wagens medegebrachte stroo bereid.
De knechts en meiden stonden rondom en keken half
nieuwsgierig half angstig naar den levenloozen vreem
deling. Zij fluisterden onder elkander zelfs de kame
nier, die anders altijd het hoogste woord had, durfde
niet luide te spreken.
Wie kon de ongelukkige zijn die daar zoo stijf en
levenloos op het stroo lag alsof hij ook reeds was in
gesluimerd tot den eeuwigen slaap, evenals zijn armen
knechtwiens lijk nog buiten op den tweeden wa
gen lag.
Niemand kende hem, zelfs niet de tweede inspecteur,
mijnheer Berndal, die toch reeds jaren in de omgeving
woonde en vele mijlen in den omtrek met de land
eigenaarszoowel als met de kooplieden der provincie
bekend was. Een der knechts verteldedat hij den
heer had gezien toen deze uit een coupé eerste klasse
kwam. Hij moest zeker rijk zijn want hij zag er zeer
deftig en voornaam uit en de stationschefmet wien
hij gesproken had had eene zeer diepe buiging voor
hem gemaakt en den portier zelfs order gegevenom
snel een rijtuig voor mijnheer te halen.
Nu was het den man zeker niet meer aan te zien
dat hij er voor eenige uren deftig en voornaam had
uitgezien. Zijne kleeding was met klei bedekt en op
verscheidene plaatsen gescheurd, het water droop er af.
Ook zijn gelaat was door klei en geronnen bloed ver
ontreinigd zijn zwarte haren hingen in wanorde over
zijn voorhoofd en bedekten ten deele eene wond die
hij zeker door het vallen op een steen gekregen had
en waaruit nog steeds enkele droppels bloed sijpelden,
die langzaam over zijne slapen liepen en zich in zijn
volle haar verloren. De gelaatstrekken van den vreem
deling waren moeielijk herkenbaar bij het onzekere licht
der beide door de knechts medegenomen stallantaarns