No. 110. Zes en tachtigste Jaargang. 1884. ZONDAG Grondwetsherziening. EEN GELUKKIG MENSCHENLEVEN? \k SEPTEMBER. ars Prijs der gewone Advertentiën Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. (Dfóciccl (Bebeelte. S lts PATGNTE ADOLF STRECKFUSS. ALKMAARSCHE COURANT. DeZe Courant wordt Dinsdag-, Donderdag-en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco oor bet geheele Bijk f 1, De 3 nummers 0-06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. COS- TEE ZOON. De BU RGEMEESTER der gemeente ALKMAAR brengt ter algemeene kennisdat blijkens ontvangen mededee- ling van den Inspecteur van het IJkwezen het IJkkantoor te Alkmaar, zoolang nog geen nieuwe ijker, chef van dienst be noemd is, te beginnen met Zaterdag, den 13 dezer, voor publiek zal worden opengesteld eiken Zaterdagvan des voor middags 9 tot des namiddags 2 uren dat T°or j'SJ zittingen aangewezen is de ijker, de heer 1. A. HOU IMA. te Amsterdamterwijl de leiding van het kantoor voorloopig opgedragen is aan den ijker, chef van dienst, te Amsterdam. Bovendien bestaat aan het IJkkantoor te Amsterdam gele genheid om maten en gewichten ten ijk en herijk aan te bie den op de 5 eerste werkdagen van iedere weekvan des voor- middags 9'/j tot des namiddags 3 uren, terwijl apothekers, apotheek houdende geneeskundigen, goud- en zilversmeden juweliers en anderen, die gebruik maken van milligram gewicht, dat gewicht vrachtvrij per post in eene gesloten enveloppe kunnen toezenden aan het adres van den ijker, chef van dienst te Amsterdam, onder duidelijke opgaaf van naam en woon plaats van den belanghebbende. Alkmaar De Burgemeester voornoemd 10 Sept 1884. A. MACLAINE PONT. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR; Gezien art. 1, letter b, der verordening op het verzamelen van faecale stoffen, van 27 Juni 1883 (Gemeenteblad No. 101), bepalende, dat het met ingang van 1 Januari 1885 verboden is, binnen de kom en buurten der gemeente privaten te hebben of te gebruikenuitloopende in slootengrachtenriolen of Brengen bij vernieuwing dat verbod ter algemeene kennis, onder uitnoodiging aan hendie nog privatenuitloopende in slootengrachtenriolen of kuilen bezitten of gebruikenmet tot de laatste dagen der maand December te wachten met het veranderen dier privaten, daar in geval van vorst het ledigen van kuilen en het uitvoeren van veranderingen aanleiding tot moeielijkheden zou geven. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 9 Sept. 1884. De Secretaris, NUHQUT van der YEEN. van winkeliers, kooplieden enz. alhier, aangevraagd in JUNI en JULI 1884, benevens eenige suppletie-patenten van kooplieden enzuit verschillende buitengemeentenkunnen ter gemeente secretarie worden afgehaald van 12 tot en met 20 September 1884, 's morgens van 9 tot 2 uur. P O L I C I E. Ter terugbekoming is aan het Commissariaat van Polieie het volgende gevondene voorhandenalseen gouden kap- speld; een eau de cologuedoosjeeen hondenpenning No. 518 een r. c. kerkboekje; een knipmes met bruin beenen heft; een flanellen hemdeen wit boezelaareen konijn met zwarte vlek ken; een hondenhalsband met penning No. 40; een plaat, vermoedelijk van een Kevelaarganger; een ijzeren paardenkluister; een gouden zijnaald van een kap en een portemonnaie met geld. H. Niet alleen wijziging van art. 198 door wegneming van het verbod, om gedurende een Eegentschap ver anderingen in de Grondwet te maken maar wijziging tevens van art. 197, door wegneming van den eiseh dat het door de bestaande Kamers goedgekeurde voor stel tot verandering niet dan met twee derden der uitgebrachte stemmen door de nieuwe Kamers kan worden aangenomen. Daartoe strekte ons betoog in het vorig artikelen wij voegden er de vraag bij zou het mogelijk zijn nog iets meer te verkrijgen natuur lijk zonder de verandering van art. 198 in gevaar te brengen of te vertragen? De vraag schijnt bevestigend beantwoord te kunnen worden. Vooreerst moet bet bevreemding wekken, dat een Ministerie waarvan de heer Heemskerk het hoofd is zich bepaalt tot een wijziging van art. 198 en niet dit «eheele artikel wil laten vervallen. Het verbiedt namelijk niet alleen gedurende het Eegentschap de Grondwet te veranderen, maar daarenboven nog eens in 't bijzonder verandering te maken iu de „erfopvol ging", waarmee bedoeld wordt de „troonopvolging". Dit° verbod wil de Eegeering handhaven omdat een Eegentbloedverwant des Konings wel eens persoon lijk0 belan® zou kunnen hebben bij een verandering in de opvolging, en buitenlandsche pretendenten pressie zouden kunnen uitoefenen. Het laatste is natuurlijk evenzeer mogelijk gedurende de regeering van een Koning ais van een Eegent, en wat het gevaar betreft van een Eegent die door persoonlijk belang zou worden gedreven de Eegeering gewaagt er van alsof de verandering iu de troonopvolging van den wil van den Eegent zou afbangen. Men bedenke echter, dat de Eegent daartoe alleen den wensch kan uiten bet voorstel zelf moet gedaan worden door zijn ver antwoordelijk Ministerie, en men mag vragen of daar voor een Ministerie gevonden zou worden wanneer niet het dringend belang van het land, maar het per soonlijk belang van den Eegent de beweegreden was. Aangenomen zelfs, dat het voorstel gedaan werd, heeft men°dan zoo weinig vertrouwen in de vaderlandsliefde, in het plichtgevoel en de eerlijkheid van de Staten- Generaalstaan zy bekend als zulke eer- en plichtver- geten oogendienaarsdat meu zou moeten vreezen dat het voorstel bij hen genade zou vinden? Moeten zelfs niet na aanneming van het voorstel de Kamers ontbonden moet niet een nieuw beroep op de kiezers gedaan en het voorstel aan de goedkeuring der nieuwe Kamers onderworpen worden? Is het dan waarlijk te vreezendat niemand in al dien tijd bij de openbare behandeling van het voorstel door de Staten-Generaal, in de pers° op kiezersvergaderingen en op volksbijeen komsten den heimelijken toeleg en de schandelijke be weegredenen van den Eegent zou doorzien Inderdaad de bezwaren van de Begeering zijn onhoudbaar. Die nadenkt en zich don loop der zaak voorstelt zooals die volgens de Grondwet zal moeten wezen kan er geen gewicht aan hechten. In 1848 was men schier een stemmig van meening dat door het verbod van Grond wetsherziening gedurende een Eegentschap een weldaad aan het land werd bewezen. Nu het Eegentschap na dert is men vrij algemeen overtuigd, dat het een ramp voor het land zou zijn als het verbod niet tijdig werd opgeheven. Zoo is het ook met het verbod om veran dering te maken in de troonopvolging. "Wie kan voor zien wat binnen eenige jaren kan gebeuren, en welke omstandigheden wellicht eene verandering in de troon opvolging hoogst wenschelijk maken kunnen Is het niet verstandigaan de beslissing van de Eegeering de Staten-Generaal en de kiezers van die dagen over te laten wat zij in 's lands belang zullen achten hebben wij eenig rechtom te meenendat zij 's lands belang minder goed zullen inzienminder eerlijk minder verstandig minder vaderlandslievend zullen zijn dan wij? Is het eigenlijk geene belache lijke aanmatiging, geen dwaze eigenwaan aan de man nen die over eenige jaren Ministers Staten-Generaal en kiezers zullen zijn te verbieden iets te doen wat zij in 's lands belang zullen oordeelen onder omstan- digheaen die wij niet kunnen voorzien Op die wijze zouden wij ons zeiven de handen binden, terwijl het Huis van Oranjezooals het Handèlsblad onlangs zoo juist opmerkte bestaat uit een grijsaard en een kind en wij mochten die ons ontvallen gelijk reeds zoo menige vorstentelg ons ontviel genoodzaakt zouden zijn naar vreemde Prinsessen en Prinsen om te zien Zoo ooit dan is het nu tijd te bedenken wat de heer Heemskerk reeds voor een drietal jaren in zijn „Praktijk onzer Grondwet" schreef: „De smartelijke slagen die in de laatste jaren het geliefde Koninklijke Huis hebben getroffen hebben meer dan ooit de aan dacht gevestigd op het onvolledige en onsamenhan gende van de regeling der troonopvolging. Door ver schil van opvatting van één of meer Grondwetsartikelen kan te eeniger tijd eene quaestie van volkenrecht ont staan daar waar alleen het eigene Nederlandscbe staatsrecht behoorde in aanmersing te komen. Al- zoo blijft de Grondwet in dit opzicht onveranderd, dan bestaat de mogelijkheid van het ontstaan van een kwestie van volkenrechtdat is gevaar van vreemde inmen ging en thans waarschuwt de Eegeeringwaarvan dezefde heer Heemskerk het hoofd isvoor het gevaar van pressie van buitenlandsche pretendenten als men de Grondwet zou willen veranderen Behalve de weglating van het geheele art. 198 op heffing alzoo van het tweeërlei verboden wijziging van art. 197 door afschaffing van den eisch van twee derden der uitgebrachte stemmen zouden daarenboven gelijktijdig met de door de Eegeering voorstelde wijzi ging nog andere belangrijke verbeteringen beproefd en waarschijnlijk verkregen kunnen worden. Verschillend wordt gedacht over de regeling van het stemrecht. Ondanks de vertoogen van den heer van Houten en DOOR 73) Mevrouw von Osternau en Liesje keerden aan het ziekbed terugik moest den zieke verlaten om naar het tooneel van de plaats gehad hebbende brand terug- tekeeren. Toen ik uit de pastorie trad kwam ik den luitenant von Osternau tegendie op het punt stond het huis binnentegaan. „Ik hoop, dat het goed gaat met mijn neef," zeide hijmaar durfde mij niet in de oogen zienterwijl hij met mij sprak. Ik had hem het liefst tegen den grond geslingerd zoo woedend zoo verontwaardigd was ik maar ik be- heerschte mij. Ik deelde wel de overtuiging van mijn heer von Osternaumaar ook mij ontbrak ieder bewijs. Niet eens had ik een schaduw van grond, om eene verdenking onder woorden te brengen ik mocht die niet eens laten vermoeden. Het gelukte mij met de grootste kalmte te zeggen dat mijnheer von Osternau zwaar ziek was, en toen ik er bijvoegde dat ik voor zijn leven vreesde zag de luitenant mij uitvorschend aan eene kwaadaardige vreugde schitterde in zijne oogen het volgende oogenblik echter zeide hij met huichel achtige droefheid „Dat zou ontzettend zijn. In ieder geval mag ik nu noch hem noch zijne vrouw en dochter storen. Als zijn hoofdinspecteur en plaatsvervanger acht ik het mij ten plichtzorg te dragendat zoo spoedig mogelijk de middelen tot wederopbouw van het slot worden ge vonden. Ik zal dus naar Breslau reizen om aangifte te doen bij de assurantiemaatschappij en door mijne persoonlijke tussehenkomst de noodzakelijke formalitei ten bespoedigen. Maar daar valt mij indat heden de betaling der koopsom voor Wernewitz en Eudersdorf geschieden en het contract definitief afgesloten worden moet. Mijn neef kan zelf natuurlijk niet naar Euders dorf rijden heeft hij u opgedragen die som uittebetalen, of moet ik het doen Dan moest gij liever naar Breslau gaan om aangifte te doen bij de assurantieinaatsehappij." Hij wilde te slim zijn, daardoor verried hij zich. Had ik te voren nog getwijfeldnu was ik overtuigd van zijne schuld. Hij wist even goed als ik dat na het ontstaan van den brand niemand meer in staat was geweestom in de woonkamer van mijnheer von Os ternau tot den schrijflessenaar doortedringenwaarin het geld geborgen was. Hij moest weten dat het tot betaling der gekochte goederen bestemde geld verbrand was en dat dus van het afsluiten van een contract heden volstrekt geen sprake meer kon zijn. "Waarom vroeg hij mij dat? Blijkbaar slechts, om in mij de meening optewekken dat hij volstrekt niets van het geld wist. Hij wilde naar Breslau reizen, ongetwijfeld, om het in veiligheid te brengen; hij droeg het bij zich, daarvan was ik overtuigd. Zou ik hem met zijne buit laten vertrekken Nog was de verbazende som Lies- je's erfdeelmisschien te reddenmaar slechts door eene daad van geweld. Wanneer ik hem in 't aangezicht beschuldigdedat hij de dief en brandstichter was wanneer ik de beide knechts die juist de dorpsstraat langs kwamen, te hulp riep, en ik wist, dat zij mij zou den gehoorzamen wanneer ik hun bevalom den brandstichter te vattenwanneer ik hem met hunne hulp overweldigdehem visiteerde dan moest ik het gestolen geld bij hem vinden. Het was eene daad van geweld ik had geen recht, om die te plegen maar zij was het eenige middelom den dief te beletten zijne buit in veiligheid te brengen. „Pakt den luitenanthoudt hem vasthij is de brandstichterriep ik den beiden knechts toedie groetend wilden voorbijgaan. Slechts een oogenblik aarzelden zijtoen riepen zij echterals 't ware jui chend uit éénen mond„Dat hebben wij wel dadelijk gedachten in het volgende oogenblik wierpen zij zich op den luitenant en pakten hem met ijzeren vuis ten aan. Hij verweerde zich krachtig, met wilde woede sloeg hij naar zijne aanvallers en naar mijdaar ik den knechts te hulp kwam. Hij zeide geen woordmaar stiet slechts een brullend geluid uit toen hij eindelijk door de vereenigde kracht van drie aanvallers overwel digd op den grond werd getrokken. °Het geraas van den strijd had onderscheidene dag- looners die om na den ingespannen arbeid van den nacht, rust te nemen, naar hunne woningen waren teruggekeerdop straat doen komen. Geen van hen trok voor den luitenant partij en toen ik hun toeriep, dat hij de brandstichter was, was er niemand onder hen die het niet geloofdegedurende den nacht had den zij die verdenking elkander reeds in de ooren ge fluisterd. Ik beval hun touwen te halen ten einde den luitenant te binden met ware vreugde en groote bereidwilligheid gehoorzaamden zij. Hij werd gebonden de armen werden hem onbarm hartig tegen elkander getrokken toen liet ik hem in de naastbijzijnde boerenwoning brengenwant in de pastorie wilde ik hem niet doorzoeken ik vreesde, dat het bericht van eene daad van geweld jegens den luitenant tot mijnheer von Osternau zou kunnen doordringen. De luitenant had gedurende den geheelen wilden strijd geen woord gesproken hij zweeg ooktoen hij door de knechts ruw in het huis werd gestooten hij volhardde in zijn stilzwijgentoen ik verklaarde hem te moeten doorzoeken om hem het geld af te nemen dat hij gestolen had. Slechts een blik vol grimmige woede en doodelijken haat was zijn antwoord. Ik doorzocht bem elk zijner kleedingstukken elk elk Ik vond echter geen spoor van het geld Wan neer hij het gestolen had dan was het op eene an dere plaats veilig geborgen. Ik had mij overhaast. De smadelijke gewelddaad was vruchteloos gepleegd. "V an diepe schaamte doordrongen stond ik vóór den geboeide.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 1