NICOLAAS BEETS. Zoodra deze door de daartoe door den voorziter, den heer an Eijsinga, benoemde commissie binnengeleid waren plaatste de kamerheer-ceremoniemeester zich ter zijde van den troon en namen de ministers plaats achter de ministerstafel. De heer Heemskerk, min. van binnenl. zaken, tijdelijk voorzitter van den ministerraad, hield daarop de volgende toespraak «■Mijne heeren «Wegens den rouw over het smartelijke verlies, dat vóór weinige maanden het Koninklijk Huis trof, heeft de Koning ons opgedragenuwe vergadering van zijnentwege te openen. «Algemeen en onverdeeld was de deelneming van het ne- derlanasche volk bij het overlijden van Z. K. H. den Prins van Oranje. «De betrekkingen des Konings met de buitenlandsche mo gendheden bleven zeer vriendschappelijk. «De vloot en het leger geven reden tot tevredenheid. «Tot nog toe bleef het vaderland behoed voor de cholera die in dit jaar een gedeelte van Europa teistertde binnen het bereik der regeering liggende voorbehoedmiddelen worden aangewend, «Deze zomer kenmerkte zich door een gezegenden oogst en met tevredenheid mocht de landbouwer deelnemen aan de in ternationale tentoonstellingdie onlangs te Amsterdamop uitstekende wijze ingerichtplaats had. «De algemeene toestand in Nederlandsch-Indie is niet on gunstig; het ophouden van verwoestende epidemiën en van de veeziekte op Java kan niet anders dan een heilzamen invloed hebben op de welvaart der inwoners. «Krachtige maatregelen worden genomen om in Atjeh een staat van zaken te vestigendie veroorloven zalin liet ver volg van de zee- en landmacht minder zware diensten te vor deren dan tot dusver met onbezweken moed en volharding door haar zijn bewezen. «De schepelingen, die in Tenom wederrechtelijk werden gevangen gehouden, zijn in vrijheid gesteld. «Het is te hopendat de bizondere omstandighedendie thans den landbouw in Suriname en den koophandel in Cnrapao drukken, van voorbijgaanden aard zullen zijn. «In het aanstaande parlementaire jaar wachten umijne heerenbelangrijke werkzaamheden. «Eenige u bekende overeenkomsten met andere mogendheden, betreffende handel en internationaal recht, vereischen nog uwe bekrachtiging. «Het zal van u afhangen door de behandeling van onder scheidene aanhangige wetsontwerpen, de invoering van het nieu we Wetboek van Strafrecht mogelijk te maken. «Een wetsontwerp tot regeling van het algemeen en bizonder bestuur van den waterstaat zal u vermoedelijk eerlang bereiken. De voorstellen tot herziening van de Groudwet zijn genoeg gevorderd om te verwachten, dat zij weldra in behandeling komen. «De toestand der geldmiddelen zal op uwe belangstelling weder in ruime mate aanspraak maken. «Zeker is het crediet van den Staat wel gevestigd en het tekort in vergelijking van het vorige dienstjaar verminderd, maar de regeering meent, niet te mogen rusten in het streven om door bezuiniging, binnen de grenzen der mogelijkheid, eener- zijds en door verbetering van middelen in Nederland en in Indie anderzijds, hetnoodige evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten te naderen en eindelijk te bereiken. «Intusschen roepen wij in de allereerste plaats uwe aandacht in op de onlangs ingediende wijziging van een enkel artikel der Grondwetdie om gelijke reden als de aangenomen wet omtrent het Regentschapden voorrang boven andere werk zaamheden verdient. «Mochten de Staten-Generaal kunnen goedvindendit on derwerp binnenkort te behandelen dan zou de tijd voor de gewone najaars-werkzaamheden niet behoeven te ontbreken. «Welke intusschen ook de loop uwer gewichtige beraadsla gingen zij wij hopendat die onder Gods zegen tot welzijn van het vaderland zullen strekken. «In naam des Konings verklaren wij de vergadering der Staten-Generaal te zijn geopend." Den ministers werd vervolgens door de commissie uitgeleide gedaanwaarna de vereenigde zitting werd gesloten. Tweede Kamer. In eene korte, onder voorzitterschap van den heer Wijbenga, oudsten lid gehouden zitting werd de heer Duyvis toegelaten en besloten, dat den 16 te 1 uur de voordracht voor voorzit ter opgemaakt zou worden. 1814. 13 Sept. 1884. In het lokaal Tivoli te Utrecht waren Zaterdag 13 September reeds vroegtijdig tal van belangstellenden zoo uit Nederland als uit den vreemde, bijeengekomen, om getuigen te zijn van de nationale hulde die het Nederlandscbe volk aan den zeventigjarigen hoogleeraar mijnen waarden overleden neefdat zag ik in toen ik tot kalmte was gekomen en daarom is mij dit verzeker ik u plechtig niet de geringste wrok jegens u bijgebleven. Ik acht u hoog mijnheer Storting en durf gerust bekennendat het mij eene wezenlijke be hoefte is geworden om mijzonder eenig voorbehoud met u te verzoenen. Hier hebt gij mijne hand, sla toe!" Ik kon hem de hand niet weigeren ik gaf hem de mijneal was het ook aarzelend en met blijkbaren te genzin. Ik moest ook wel bij hem aan tafel gaan zit ten, eene sigaar aannemen, die hij mij hoffelijk aanbood en dulden dat hij tot mij sprak als waren wij jaren lang ongestoord de beste vrienden geweest. Geen spoor van den terugstootenden hoogmoed, die mij vroeger zoo in hem geërgerd hadwas meer te bespeuren in het vertrouwelijk gesprek, dat hij spoedig begon. Met in nige deelneming vroeg hij naar den welstand van me vrouw von Osternau en freule Liesje. Ik moest hem vertellen van de laatste ziekte van Eritsje, van Liesje's trouwe oppassing in een woordhij toonde de meest hartelijke belangstelling in zijne familieleden. Iedere mededeeling over zaken wees hij beslist af, en verklaarde, dat het beheer der goederen bij mij in uitmuntende handen was. Over zaken wilde hij eerst dan spreken, als zijne verhouding tot mevrouw von Osternau en freule Liesje geheel in orde zou zijnen ter bereiking van dit loffelijk doel verklaarde hij op mijne tussehen- komst en hulp te zullen rekenen. „Geloof mijmijnheer Stortingzeide hij „ik ben inderdaad diep geschokt door het ontzettend onheil, dat mijne hoog geschatte familie heeft getroffen. Ik koester jegens mevrouw von Osternau eene hoogachting en vereeringdie ik niet onder woorden vermag te bren gen terwijl Liesjedie ik van hare vroegste kindsch- heid ken in mijne oogen steeds het idiaal was van vrouwelijke schoonheid en lieftalligheid. Meermalen heeft vroeger mijn neef Erits zich uitgelaten dat hij niet ongaarne eene verbintenis tusschen mij en Liesje zou zien, en lachend gezegd dat hij het lieve kind Nicolaas Beets, dien uitstekenden Nederlander zou brengen. Toen de jubilarisvergezeld van het feestcomitéde zaal binnentraddeden fanfares van het orkest zich hooren en werd hij door de menigte met gejuich ont vangen. De eere-voorzitter van het comitéde oud minister graaf van Lynden van Sandenburg, sprak een kort woord van inleidingnadat de jubilaris gezeten was, om het woord te geven aan den feestredenaar prof. de Yriesdie zich in eene welsprekende rede van zijne taak kweet. Vooral het slot is der vermelding waardig. „In uw studeervertrek staat een portret van Vondel. Ge deelt ons mede in uwe gedichtenhoe ge op een goeden morgen die beeldtenis met violen omkranst voudt, als eene vriendelijke hulde, en naar aanleiding van die eenvoudige gebeurtenis schreeft ge een vers waarin ge u zelf, pralend in steen, verbeelddet. Welnu, daar praalt ge thans in steen. Ge hebt die mogelijkheid verworpen ver wegen dus ziet ge alweêrdat zells een dichter niet onfeilbaar is. „Beminde Beets! Aanvaard nu dit geschenk van de hand eens kunstenaarsu waardig. Het spreke tot u, zoo dikwijls gij het aanschouwt, van de liefde uwer talrijke vrienden van de eereplaatsdie gjj in de rij onzer grootste zonen bekleedten het spreke ook tot een volgend geslacht van den schat, ons in Nicolaas Beets geschonken. Gij zijt ouder geworden ja tien jaar oudermaar nog is uwe kracht ongebroken nog draagt ge uw hoofd fier omhoog speelt er een glim lach om uwe lippen en schieten er vonken uit uw geest en stralen uit uw hart. Omoge die zomersche ouder dom dan nog veel rijpe vruchten baren en vlechte als ge eenmaal (wat God geve) den hoogen leeftijd van Vondel zult bereikt hebben, eene andere, of diezelfde vriendelijke hand ook om uwe slapen een violenkrans. Lang leve Nicolaas Beet s." Daverende toejuichingen lieten zich hooren en de jubilaris beschouwde zijn prachtig marmeren borstbeeld, het werk van den heer Stracké. Daarna werd achter eenvolgend het woord verleend aan de vrienden van den jubilarisdie den wensch te keunen hadden gegevenheden het woord tot hem te voeren. De heer H. de Veer, hoofdredacteur van het Nieuws van den Daghad zich welwillend belast met de taak, om de sprekers in te leiden. De eerste spreker was dan Mr. P. P. Hubrecht, secretaris-generaal bij het ministerie van binnen!, zakennamens de regeeringdaar de minister van binnenl. zaken verhinderd was èn door de sluiting der Kamers èn door het sterven zijner dochter, om tegenwoordig te zijn. Hij overhandigde hem zoowel het kommandeurskruis van den Nederlandschen Leeuw als het besluit van Belgie's Koningwaarbij „mijnheer NicolaasBeets, letterkundige te Utrecht, wordt benoemd tot officier der Leopoldsorde." Bij de overhandiging van eerstgenoemd kruis voegde hij den wensch, „dat dit kruis nog lange jaren de trouwe borst mocht sieren van onzen Hildebrand die op zoo eer volle wijze gedurende zijn onvermoeid leven de ken spreuk dier ordehet Virtus nobilitatheeft weten te bewaarheden." Nauwelijks is het luid gejuich der toehoorders tot rust gekomen, of de eere-voorzitter, graaf van Lynden, bood hem in welsprekende bewoordingen een fraaie eikenhouten kist aan waarin zich het album enz. be vond een geschenkwaartoe al de leden van het Vostenhuis en al de kunstenaars van Noord en Zuid hebben medegewerkt. Daarna treden tal van personen als afgevaardigden van vereenigingen of maatschappijen, van collegiën enz. op, om den jubilaris geluk te wen- schen. De maatschappij der Nederlandsche letterkunde bood hem het diploma van eerelid aan de heer Weiter, predikant te Heemstede, bracht den feestgroet van zijn dorpje zijne vroegere standplaats overÈdm. Rosseels van Antwerpen begroette hem namens de Antwerpsche letterkundigen en zei o. a. dat de Camera Obscura in Belgie meer verspreid is en meer gelezen en geno ten wordt, dan eenig anderprof. Paul Predericq van Gent herdacht Hildebrand wiens Camera Obscura in 1839 gelijktijdig verscheen met „de Leeuw van Vlaan- eigenlijk voor mij had opgevoed en bewaard. In menig moeielijk uur heeft mij de hoopdie hij in mij wekte door die woorden staande gehouden steeds heb ik Liesje als mijne toekomstige gade beschouwdzelfs dan nog als soms nu en dan kleine oneenigheden waren ontstaan tusschen mij en het lieve kind. Helaas is misschien door mijne schuldin de laatste jaren tus schen mij en mijne familieleden de vroegere goede ver standhouding zoo zeer verkoeld dat ik bijna vreesde dat Liesje niet dan met weerzin zou kunnen denken aan de vervulling der beloften die eens haar vader mij deed voor mij zijn die beloften de schoonste ja ik durf zeggen, de eenige hoop mijns levens. Mijn hart spoort mij aan dit zelf aan mevrouw von Oster nau en freule Liesje te zeggen maar het gezond ver stand zegt mijdat ik uwe bemiddeling moet inroepen, mijnheer Storting't zou niet goed zijn indien een enkel woorddoor Liesje uitgesproken in oogen- blikkelijke opgewondenheid, storend en nadeelig werkte op mijn geluk. Van umijnheer Storting verlang ik een liefdedienstwaardoor gij mij tot eeuwige dank baarheid verplichten zult. Deel gij mevrouw von Os ternau medewat ik u zooeven gezegd heb. Zij is eene zeer ontwikkelde vrouw, van hoogst practische levensopvatting, die zich niet zal laten leiden door den ongunstigen indruk van het oogenblik zij zal stellig inziendat een huwelijk tusschen Liesje en mij de eenige natuurlijke oplossing moet wezen van eene wan verhouding die door de bepalingen van het erfrecht is in 't leven geroepenwant Liesje wordt op die manier met mij de erfgename van haren vader, terwijl zij mede in 't bezit komt der goederen. Mevrouw von Osternau zal voorzeker haren invloed op Liesje aan wenden om ook haar gunstig voor mij te stemmen." Eene koude rilling ging mij door de leden bij de gedachte dat freule Liesje de vrouw van dezen mensch zou worden en toch had ik den moed niet zijn verzoek af te slaan. Welke toekomst stond mevrouw von Os ternau en hare dochter te wachten als de tegenwoor- deren" van ConscienceDr. L. R. Beijnen sprak na mens mevrouw Bosboom-Toussaintdoor zwakte ver hinderd om zelve haren vriendaan wiens liefelijke poëzie zij zooveel verplicht isgeluk te wenschende firma erven E. Bohn stelde hem een prachteremplaar van de 15e uitgave der Camera ter handdien dag I juist verscheneneenige hollandsche jongens verrasten I Hildebrand met de voordacht door het zoontje van den I heer van Lennep van een fraai versvervaardigd door den heer H. de Veerde heer J. J. L. ten Kate hield eene schitterende improvisatie en, de heer C. Honigh I bracht in versmaat de gevoelens van de bewoners der I Zaanstreek over. Deze waren de voornaamste sprekers. I De laatste was Dr. Schaepmandie levendig toege- I juicht werd. Daarna stond Beets op en na voorop te hebben gesteld, dat aan God alleen de eer toekwam voor dezen on vergetelijken dag, bracht hij dank aan allen. „Ik dank S zeide hij den Koning van Nederlanddie mij reeds vroeger bewijzen gaf van zijne goedgunstige gezindheid; I ik dank den Koning van Belgie, van wien ik hetzelfde f kan getuigen; ik dank den eerevoorzitter ja u allen, allen dank ikach dit oogenblik doet mij zoovele namen vergeten ik dank ook den bezielden dichter, die daar losgebarsten is op eene wijzezooals ik het fi niet kan. Ik dank die hollandsche jongensdie veel I kunnen en veel kennen en die zoo aardig zijn. Ik dank ook de hollandsche vrouwen en meisjes van de I Zaan en van elders. Ja ik heb te danken aan allen f die hier zijnen die buiten zijn die door hunne te- genwoordigheid een blijk van hunne belangstelling heb- I ben gegeven of die verhinderd waren te komen. Mijn v hart is voldaarom slechts deze woorden deze her- halingaan al die goede vrienden mijn liefdevolste innigste dank. En nu leven de Koningen van I Nederland en Belgie leve ons volk leven allen, die I iets gedaan hebben voor dezen dag en die iets hadden f willen doenleven allen die het schoone zoeken of I bevorderenen allendie schoon zijn. Des namiddags had de muziekale uitvoering plaats, I die uitnemend slaagdedank zij vooral mej. C. van I Hennes (een oud-leerlinge van Beets doch niet in den zang zooals hij aan het feestmaal opmerkte), die in Maartje van Schalkwijkmuziek van R. Hol o. a, een uitnemend succes behaalde. Ten slotte werd I uitgevoerd de schoone compositie van R. Hol I „Eeestklanken" met woorden van B e e t s' ouden vriend I ds. Hasebroek. Beets bracht na afloop dank aan I allen die hiertoe medegewerkt hadden en vooral aan E zijn SOjarigen vriend Jonathan (Hasebroek). Des na middags te 6 uren waren een honderdtal personen aan I het feestmaal vereenigd. Mevrouw Beets was tegen- I woordigtusschen haar en den jubilaris zat de heer I van Lynden die op geestige wijze aanleiding nam uit I het feit, dat hij scheiding maakte tusschen man en I vrouw, om een dronk te wijden aan B e e t s in het midden i van zijn gezin. Tal van dronken werden aan hem ge- f wijd waaronder vooral de aandacht trokken die van zijnen zoon Cornelia Beetseindigende met de woor- dendat allendie hem huldigden hem bijna zoo i lief hadden als zijne kinderen van den burgemeester 1 van Utrecht, die hoopte dat deze goede burger te 1 Utrecht zou blijven wonen al moest de hoogeschool hemkrachtens de onverbiddelijke wet, missen zijn schoonzoon jhr. mr. P. van Eoreest herinnerde hem s aan de genoegelijke dagen, op Nijenburggesleten. Ten f slotte betuigde de jubilaris zijnen dank aan allen. En 1 daarmede was een in de geschiedenis van Nederland's letterkunde zeldzaam schoone dag ten einde. Den 1 was een bedrag van f 14.000.000 aan schatkistpromessen in omloop. Bij kon. besluit van den 4 is o.a. bij de dienst- I doende schutterij te Haarlem, op verzoekeervol I ontslagen J. L. A. van Dijk, als le luit., en be- I noemd tot len luitenant mr. J. H. van Meurstot I 2en luitenant J. E. Abbema Copes van Hasseltte I Helder tot 2e luit. benoemd J. E. de Jongh en C. I Stammes. dige bezitter der goederen de handen van haar aftrok? E Zonder twijfeleen treurig kommervol bestaan een leven vol zorgen en ontbering. Een pensioen van ne- gen honderd gulden die uit de opbrengst der goederen moesten worden betaald verzekerde een pover bestaan aan de weduwe van den vroegeren rijken grondei- genaar, de dochter echter had niet de minste aan- spraak op geldelijke uitkeering. Met dit sommetje F moest mevrouw von Osternau zien rond te komenI vermogen bezat zij nietwant het kapitaaldat de I heer von Osternau voor vrouw en kind had overge- spaard was weg. Was in deze omstandigheden niet F inderdaad eene verbintenis tusschen den luitenant en f freule Liesje de beste waarborg voor haar zelf en hare moeder Scheen het zelfs niet eene daad van grootmoe- j digheiddat de tegenwoordige grondbezitter zijne hand j bood aan de arme dochter van zijnen voorganger? Neen, f ik kon ik mocht de mij gedane opdracht niet van de hand wijzen ik was verplicht er mij van te kwijten. Ik deed 't ook hoewel met grooten weerzin. Me- I vrouw von Osternau en freule Liesje verwachtten mij I reedstoen ik naar de pastorie terugkeerdewant de tijding van de aankomst van den luitenant was haar s reeds ter oore gekomen. Ik moest haar mijn gesprek met den luitenant, zoo omstandig mogelijk, mededeelen, en ik zweer umijnheer von Ernauik deed het met het vaste voornemen volkomen onpartijdig te zijn, door met geen enkel woord of gebaar den tegenzin te verra den die deze man meer dan ooit bij mij deed opko men. Ik deed mijn uiterste bestom mijne eigene ge voelens te onderdrukkenen ik ben overtuigd dat 't mij ook gelukt is; misschien zelfs ben ik te ver gegaan in mijn streven om onpartijdig te zijn, misschien sprak ik zelfs met schijnbare ingenomenheid over zijn ver langen om zich te verzoenen met zijne familieover zijne vriendelijkheid, en de groote vereering, waarmede hij over mevrouw en de freule sprakwant 't was duidelijk dat mijne woorden op beide dames eenen diepen indruk maakten. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 2