No. 116. Zes en tachtigste Jaargang. 1884, EEN GELUKKIG MENSCHENLEVEN? ZONDAG 28 SEPTEMBER. Grondwetsherziening en haar gevolgen. Prijs der gewone Ad verten tiën Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. ©ffieiëel (Bcbe«De. ADOLF STRECKFUSS. UkflUHSCIIt: COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers 0-06. Per regel f 0,15. G-roote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. COS- TER ZOON. De personen AARON COSMAN, komende van Amsterdam, en WILLEM de GRAAEP, komende van Nieuwer Amstel, worden verzocht zich ter gemeente-secretarie aan te melden. Wanneer deze regelen onder de oogen onzer lezers komen is het lot van het wetsontwerp tot „In-over- weging-neming van een voorstel van verandering van art. 198 der Grondwet" hoogstwaarschijnlijk reeds be slist. Woensdag 24 September besloot de Tweede Ka mer om het Vrijdag 26 September te behandelen, nadat het Maandag 22 September in de afdeelingen onder zocht was. Over gebrek aan spoed valt dus niet te klagen. Het verslag van dat onderzoek is vol van be denkingen over het Regeeringsvoorstel, over hetgeen er in staat en meer nog over hetgeen er niet in staat, en bevat een algemeene klacht over het tijdstip der indiening en toch is het aan geen twijfel onderhevig of het voorstel wordt met groote meerderheid aange nomen. „Algemeen" dus luidt het verslag „be klaagde men zich dat dit wetsontwerp niet terzelfder tijd als dat tot benoeming eener Regentes bij de Sta- ten-Generaal aanhangig was gemaakt. Ware dit ge schied zoo had de ontbinding der Kamersdie op de afkondiging dezer wet moet volgen, zonder stoornis in den regelmatigen gang der parlementaire werkzaam heden kunnen plaats hebben. De Regeering zelve wijst er op, dat dezelfde redendie tot de regeling van het Regentschap heeft geleid, haar genoopt heeft het hare te doen om onverwijlde herziening van art. 198 der Grondwet te verkrijgen. Maar die reden bestond in Juli 1884 evenzeer, wellicht zelfs in nog hoogere mate; immers in den gezondheidstoestand van het geëerbie digd Hoofd van den Staat heeft zich, naar men meende te weten tusschen de indiening van het ontwerp van wet tot benoeming eener Regentes en die van het tegenwoordig wetsontwerp geen achteruitgang veeleer eene heugelijke verbetering voorgedaan. Thans staat, indien overeenkomstig den wenseh der Regeering aan dit wetsontwerp de voorrang boven andere werkzaam heden wordt toegekend, groote verwarring in den gang van zaken te vreezen. Mocht toch dit ontwerp tot wet verheven worden zoo zon in dit jaar de behande ling der begrootingswetten voor 1885 niet meer kunnen worden volbrachtterwijl van het tot stand brengen van andere wetten van eenigen omvang zelfs geen sprake zou kunnen zijn." Tegen deze beschouwing is inderdaad niets in te brengen. Was de Regeering voornemens vooreerst niets anders dan een wjjziging van art 198 der Grondwet voor te stellen, zij had dit in Juli kunnen en moeten doen. Elke stoornis in den gewonen wetgevenden ar beid zon daardoor zijn voorkomen. Maar de Regeering heeft het niet gedaan. De verloren tijd is voor goed voorbijen alleszins verklaarbaar is hetdat „de groote meerderheid" der Kamerleden onder deze omstandig heden van oordeel was, dat zoo spoedig mogelijk tot de behandeling van het ingediende ontwerp behoorde te worden overgegaan. Zij was te recht van meening, dat voor de gestichte verwarring in den gang van zaken de Regeering verantwoordelijk isen dat de Kamer zich met een al te zware verantwoordelijkheid zou be lasten indien zij om de schadelijke gevolgen van de handelwijze der Regeering te keeren weigerde het tegenwoordig wetsontwerp onverwijld in behandeling te nemen. Nu echter de Regeering zoo lang met de indiening van haar voorstel had gedraaldmeenden „verscheidene leden" dat te gelijkertijd iets meer en iets beters ver kregen had kunnen worden. Die leden wezen op de bepaling van art. 76 waardoor de belastingcensus tot eenige en onvermijdelijke voorwaarde der kiesbevoegd heid wordt gesteld. Zij hadden wegneming van die bepaling gewenschtwaardoor de gewone wetgever vrijheid zou hebben erlangd, om voor het kiesrecht die eischen te stellen, die naar zijn oordeel de beste waren, en daarin verandering ie brengen, wanDeerde tijdsom standigheden het vorderden zonder telkens door de Grondwet belemmerd te worden. Ook werd gewezen op de wenschelijkheid van verandering in de bepalingen omtrent de troonopvolging en in de voorschriften om trent de wijze, waarop deGroudwet veranderd kan wor den de ontbinding der beide Kamers en den eiscli van twee derden der stemmen in de nieuwe Kamers en evenzeer op het gevaar van de handhaving van het verbod om gedurende een Regentschap verandering te brengen in de troonopvolgingwaardoor men zich noodelcos de handen bond, om onder omstandigheden, die men nu niet kan voorzien te doen wat dan geacht zou worden in 's lands belang te zijn. Dat deze wensciien bij het onderzoek in de afdee lingen bestrijding ondervonden spreekt van zelf. Op merkelijk is het echter dat volgens het verslag „een groot aantal andere leden" of „vele andere leden" zich voor een eenvoudige herziening van art. 198 zooals door de Regeering was voorgesteld in de bres stel den en wel of omdat zij geen verandering wenschten of op grond van het groot verschil van gevoelen om trent de vraaghoe de nieuwe bepaling zou moeten luiden. De Regeering heeft in de korte nota die zij naar aanleiding van het verslag heeft ingediend na tuurlijk van dezen strijd der meeningen gebruik ge maakt om haar gedrag te rechtvaardigen. Het ver schil van zienswijze omtrent de verschillende punten, in het verslag ter sprake gebrachttoont naar hare mee ning reeds duidelijk aan dat het onmogelijk zou ge weest zijn een meer uitgebreide herziening op korten termijn tot stand te brengen. Alsof niet een bepaald; met zorg overwogen en duidelijk omschreven voorstel een vruchbaarder gedachtenwisseling waarborgt dan de bespreking van persoonlijke wenschen en inzichten bij een onderzoek in vijf verschillende afdeelingen. Alsof ook thans niet reeds over verschillende punten zelfs zonder den vasten grondslag van een bepaald voorstel, behoorlijk van gövoelen is gewisseld en bij een indie ning van twee of drie verschillende ontwerpen het te genwoordig voorstel had kunnen worden aangenomen, al ware ook zelfs voor de overige ontwerpen vooralsnog geen meerderheid gevonden Maar waartoe zou het dienenthans nog langer bij deze kwestiën stil te staan. De tijd om iets meer voor te stellen en te be handelen is voorbij. Slechts „enkele leden" verklaarden zich tegen de thans voorgestelde wijzigingde „groote meerderheid" keurde haar goed. De aanneming van het Regeeringsvoorstel door de Tweede Kamer was dus al aanstonds niet twijfelachtig. Binnen weinige dagen zal ook de Eerste Kamer haar zegel aan het ontwerp hechten de wet zal onmiddellijk worden afgekondigd, daarop worden de Kamers ontbonden en nieuwe ver kiezingen uitgeschreven. Die verkiezingen zullen van overwegend belang zijn voor onzen toekomstigen constitutioneelen toestand. Niet de vraag of art. 198 der Grondwet inderdaad be hoort te worden gewijzigdzal de stemming beheer- schen. De overgroote meerderheid zal zeggendat spreekt van zelf, dat is geen kwestie meer. En de weinige tegenstanders zullen inzien dat hun verzet ten eenen male vruchteloos is. Anti-liberale bladen als Standaard en Tijd hebben reeds verkondigd, dat bij de nieuwe verkiezingen geheel andere vragen ter sprake zullen komen. Geen wonder. De nieuwe Kamers zul len over de volgendehoogst belangrijkeruimere Grondwetsherzieningwaarvan de ontwerpen binnen zeer korten tijd bij den Raad van State aanhangig zullen gemaakt worden te oordeelen en te beslissen hebben. Van hare samenstelling zal het afhangen in welken geest die herziening zal uitvallen, wat in de Grondwet gewijzigd en hoe het gewijzigd zal worden. Zullen daarbij de stemmen der liberale leden nog de meer derheid uitmaken of zullen de anti-liberalen in over wegend aantal op het Binnenhof verschijnen Men kan er zeker van zijn dat de laatsten al hunne krachten zullen inspannen. Reeds is gewezen op de groote om- beering in Belgie als een bemoedigend teeken des tijds en een navolgenswaardig voorbeeld. Over groote be langen zal dus weldra bij de stembus beslist worden. De wet der wetten de wet, die de grondrechten des volks omschrijft, die onze staatsregeling bepaalt, de hoofdlijnen trekt voor regeering en bestuur de hoofd beginselen aanwijst voor onze wetgevingde Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden zal door de weldra te kiezen Vertegenwoordiging herzien en opnieuw vast gesteld worden. In welken geest? In welke richting? Dat zal afhangen van denuitslag der verkiezingen, die binnen enkele weken zullen gehouden worden. DOOE 79) Eerst toen hem de krachtige accoorden in de ooren klonken bedaarde langzamerhand de storm, die in zijn binnenste woeddetoen spoedig daarop Wangen en Clara van hunne wandeling over het goed terugkeer den, hoorden zij reeds van verre de aangrijpende klanken van een dier woeste fantaisiënwaardoor Egon zoo gaarne aan zijne gevoelens uitdrukking gaf. Zij vonden Egon aan den vleugel zitten Bertha in nonchalante houding op den divan, zij speelde gedachteloos met een der kwasten van de kussens zij luisterde blijkbaar met welbehagen naar het heerlijke spel. Toen de laatste tonen waren weggestorven en Egon weder zijne plaats naast haar op den divan innamdankte zij hem met ongedwongen vriendelijkheid voor het groote genot dat bij haar had verschaftzij verzocht met hare be minnelijkstebekoorlijkste glimlach mijnheer von Ernau, zeer spoedigzoodra zijne gezondheid het hem veroor loofde naar Linau te komen, zij hoopte dan nog lan ger en meer ongestoord een geluk te kunnen genieten, als slechts mijnheer von Ernau verschafien kon. Slechts voor Egon was de dubbelzinnigheid in dit gezeg de te verstaan, hj alleen begreep het lachje en den blik, waarmede zij die woorden deed vergezeld gaanwelke schijnbaar slechts eene erkenning bedoelden van zijn voortreffelijk spel en waarbij ook Wangen niet kon nalaten eene vriendelijke uitnoodiging te voegen, waar aan hij nog bijzonderen nadruk gaf, door den wenseh uit te spreken dat mijnheer von Ernau ook zijn goed eens nauwkeurig zou komen bezien. Daarmede was Wangen weder op bet voor hem onuitputtelijke onder werp gekomeD en gedurende het volgende half uur sprak hij over niets dan over hetgeen hij zooeven in de koe- en schapenstallen had opgemerkt. Gaarne had hij het gesprek, dat hem zeer veel belang inboezemde, nog verder voortgezetindien Bertha niet tot vertrekken had aangemaand met de opmerking dat mijnheer von Ernaudie toch nog een halve patient wasongetwij feld rust noodig had. Alleen om de beleefdheid verzette Egon zich tegen dit spoedige vertrek zijner gasten, hij gevoelde behoefte om alleen te zijn het ongedwongen gesprek van den niets kwaad vermoedenden Wangen was voor hem ont- zenttend pijnlijk bij ieder vriendelijk woord van zijnen gast klopte zijn hart sneller en bijna nog pijnlijker was voor hem de kalme natuurlijkheid van Bertha. Het rijtuig stond voor, Egon wilde zijne gasten uit geleide doen maar dat stond Wangen niet toe. De docter had uitdrukkelijk gezegd verklaarde hijdat mijnheer von Ernau nog eenige dagen zijne kamer moest houden dan zon hij in het begin der volgende week weder geheel hersteld zijn terwijl nu iedere sterke be weging zelfs het trappenklimmenhem nog schaden kon. Egon moest dus maar op zijne kamer blijven. Ook Bertha sloot zich bij die woorden aan en zelfs de kleine Clara merkte zeer wijsneuzig op datwanneer mijnheer von Ernau zich niet ontzag hij onmogelijk zijne belofte kon nakomen om zeer spoedig op Linau een bezoek te brengen. Met eene sierlijke buiging Egon met een geheimzinnig lachje aanziende, nam zij afscheid en ijlde daarop de anderen vooruit, naar be neden naar het rijtuigWangen en Bertha volgden haar spoedig. Egon trad aan het vensterom den wegrijdenden gasten nog een laatsten groet toe te werpendaar zag hij tot zijne verbazing dat plotseling de kleine Clara weder vlug uit het rijtuig sprong. „Ik heb mijn parasol vergetenriep zij Egon toe. De knechtdie bij het instappen behulpzaam was geweestwilde naar boven ijlen maar Clara riep „laat maar, ik zal zelf wel gaan" en weg was zij. Het volgende oogenblik stond zij reeds met gloeiende wan gen voor Egondien zij met een schalksch lachje en schitterende oogen aanzag toen zij snel en zacht zeide: „Ik heb mijn parasol met opzet laten liggen ik moest u nog een oogenblik alleen spreken mijnheer von Ernau. Wel heeft de docter gisteren aan Hugo ge zegd dat gij niet vóór Maandag mocht uitgaan maar gij moet vroeger komen. Gij zijt volmaakt gezond. Niet waar, gij belooft mij op het allerlaatst Zaterdag avond te komen Yandaag hebben wij Maandag Za terdagavond zijt gij ongetwijfeld zoo ver, dat de reis wanneer gij langzaam rijdtu geen kwaad zal doen." „Waarom moet ik u beloven, juist Zaterdagavond te komen „Wanneer ik u nu zeide, dat ik ontzettend naar uwe komst verlang en nauwelijks het oogenblik, waar op gij komtkan afwachten „Ik ben niet ijdel genoegom dat te gelooven." Clara lachte luide. „Waarlijk? Nu, wanneer ik al niet zoo naar u verlang, dan is het misschien iemand andersdie sinds dien verscbrikkelijken nacht onafgebroken aan mijnheer von Ernau denkt en zijne komst verwacht. Ik mag u niet zeggen wie het isik heb het vast en stellig moeten beloven. Maar zij heeft mij niet verbodenu te ver zoeken, zeer, zeer spoedigen in ieder geval vóór Zon dag op Linau te komen en gij zijt het haar, die u in dien nacht zoo trouw verpleegd heeft wel verschul digddat gij mijne bede niet afslaat. Adieu, mijnheer von Ernauhier is mijn parasol. Beneden wachten zij op mij. Gij moet dus in ieder geval vóór Zondag komen adieu Snel spoedde zij zich weguit het rijtuig wierp zij en ook Bertha nog een groet naar boven en toen het rijtuig de poort van het plein inreed wenkte zjj Egon nog eens met den parasol toe. Nog lang bleef Egon aan het open venster staan gedachteloos het reeds lang verdwenen rijtuig naziende.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 1