No. 144.
Zes en tachtigste Jaargang.
1884
ZONDAG
30 NOVEMBER.
De Australiër.
EEN KUSTWACHT.
Prijs der gewone Advertentiën
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD,
FEUILLETOrST.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Bijk f 1,
De 3 nummers 0 06.
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. C08-
TEB ZOON.
Sedert 1824 bestaan er in ons land twee maatschap
pijendie zich de redding van schipbreukelingen aan
de kusten der Noordzee ten doel stellen de Zuidhol-
landsche en de Noord-en Zuidhollandsche Maatschappij.
Beide zijn stichtingen van particulieren, die gedrongen
werden door de begeerte om den in nood verkeerenden
schipbreukeling te hulp te komen en worden door bij
dragen van belangstellenden onderhouden. Alleen de
Zuidhollandsche Maatschappij heeft sedert een paar
jaren de bulp van den Staat moeten inroepen en ont
vangt een jaarlijksch subsidie van f 3000. De Zuid
hollandsche Maatschappij heeft op een tiental punten
tussehen Vlissingen en 's Gravenhage haar reddingbooten
gereed op enkele punten daarenboven mortier- en vuur
pijltoestellen om de bemanning van het strandend vaar
tuig in verbinding te brengen met den vasten wal. De
Noord- en Zuidhollandsche Maatschappij heeft redding
booten en vuurpijltoestellen op dertien punten aan de
kust tussehen Loosduinen en het Nieuwediep en daar
enboven reddingbooten op drie plaatsen op het eiland
Texel twee op Vlieland drie op Terschelling twee
op Ameland één op Schiermonnikoog en één te Mod
dergat op de Eriesche kust op TexelVlieland en
Terschelling bovendien een vuurpijltoestel. Is dit vol
doende? Mag Nederland zichovertuigdachten.dat
het naar vermogen het zijne heeft gedaan om de op
varenden van de op zijne kusten strandende schepen te
redden? Die vraag is in den laatsten tijd bij herhaling
gedaan met al den ernst dien zij verdient en het ant
woord klonk niet bevredigend.
Twee groote zeerampen vooral gaven aanleiding om
de aandacht opnieuw op deze belangrijke zaak te ves
tigen. De commissie door den Koning benoemd om
onderzoek te doen naar de vermoedelijke oorzaken van het
jammerlijk vergaan van den rammonitor „de Adder"
met zijn geheele bemanning wees op een leemte in
het reddingswezen hier te lande het gemis eener kust
bewaking of kustwacht. Er moet dag en nacht van
onze kusten worden uitgezien naar in nood verkeerende
schepen en onmiddelyk binnen het kortst mogelijk tijds
verloop bericht gegeven kunnen worden aan de red
dingstations. Aan het personeel der kustverlichting is
dan ook in 1883 die taak door de regeering opgedra
gen maar daarmee blijkt aan de eischen eener be
hoorlijke regeling niet te zijn voldaan. Den 18den
November 1883 strandde nabij het uiteinde van het
Noorderboofd te IJmuideu het Engelsche stoomschip
Condor" en 13 van de 21 opvarenden verloren het
leven in de golven. Eenige belangstellende landgenoo-
ten kwamen te zamen om te overwegen wat gedaan
kon worden om zoo mogelijk dergelijke rampen te
voorkomen. Het bestuur der Zuid-en Noordhollandscbe
Bedding-maatschappij nam aan de beraadslagingen deel
en bij het later onderzoek der zaak werd met goed
gevolg de bijstand ingeroepen van een der Inspecteurs
van het loodswezen, de betonningbebakening en
verlichting en den kapitein ter zee, chef der afdeeling
„Personeel" bij het Departement van Marine. De
slotsom van het onderzoek wasdat er een geregelde
kustwacht behoort opgericht te worden in verband met
onze kustverlichting die zich moet bezig houden met
bestendigen uitkijk en onverwijld berichten van alle
ongevallen en bedenkelijke ot bijzondere verschijnselen
bij schepen langs onze kusten. Was het goed een
geheel afzonderlijke kustwacht op te richten had men
gevraagd en het antwoord bleek na rijpe overweging
ontkennend te moeten zijn omdat men vreesde voor
het bewaren van de noodige wakkerheid bij een per
soneel dat nooit iets anders te doen zou hebben dan
uit te kijken en bij enkele gelegenheden een bericht over
te seinen. Daarom besloot men moet de dienst der
kustverlichting verbonden worden met dien der kustwacht.
De vuurtorens langs onze kusten bieden uitstekende
punten voor den uitkijk aan; maar was het branden
van het licht niet een hinderpaal voor bet uitzien bij
nacht De ontvangen inlichtingen en vooral het per
soonlijk onderzoek brachten de commissie tot de over
tuiging dat dit bezwaar niet bestond of althans zoo
gering was dat men daarom van de belangrijke voor-
deelen, die de vuurtorens aanbieden, niet moest afzien.
Bij stormwind regen of sneeuwjacht wordt de uitkijk
natuurlijk zeer bemoeilijktmaar zelfs onder die om
standigheden kunnen noodseinen van schepen door
personen, voor wie het uitkijken dagelijksch werk is,
worden waargenomen. Voorloopig wenscht de com
missie die de voorbereiding van de regeling eener
kustwacht op zich nam een zeventiental bestaande
vuurtorens, van West-Kapelié op Walcheren tot op
Schiermonnikoog en de uitkijkpost aan den Hoek van
Holland aangewezen te zien voor den dienst der kust
wacht. Wel is waarschijnlijk dat de afstanden tus
sehen sommige dezer vuurtorens (alle van de le of
2e groottezoogenaamde „groote verlichtingen") te
groot zal blijken en dat er hier en daar tot aanvul
ling nog enkele posten zullen moeten worden opgericht
maar men meende dat met kustwachtstations op de
bedoelde vuurtorens begonnen kon worden en de leem
ten in de wacht van zelf zouden blijken. Het perso
neel bij de kustverlichting bleek tevens bijzonder geschikt
voor den dienst bij de kustwachtmaar moet versterkt
worden wil het ook zijn nieuwe taak behoorlijk ver
vullen. Bij elke verlichting, die voor de kustwacht wordt
aangewezenzullen éen of twee lichtwachters meer
aangesteld moeten worden van wie gevorderd zullen
worden een uitmuntend gezichtbekendheid met het
zeemansvak en (zoo mogelijk) geoefendheid in het tele-
grafeeren en het seinen met vlaggen volgens het „Al
gemeen seinboek voor alle natiën." Voorbijvarende
schepen behooren voortdurend gelegenheid te hebben
om aan de kustwachtstations ook gewone berichten
door middel van het seinen met vlaggen over te bren
gen. Ook van de vuurschepen op de buitenbanken en
in 'de nabijheid onzer kust kan voor de kustwacht
partij getrokken worden. Tot nog toe is men er niet
in geslaagd een telegrafische verbinding van deze sche
pen met den vasten wal tot stand te brengen. Bij het
slingeren en zwaaien van het schip is de telegraaf ka
bel °niet klaar te houden van de ankerkettingen. Maar
vlaggen vuurpijlen kanonschoten en postduiven blij
ken "bruikbare middelen van gemeenschap te zijn. De
postduif alleen zou misschien reeds voldoende geacht
kunnen worden, als haar vlucht bij mist en stormweer
niet het minst zeker was.
Moet de kustwacht geregeld en bekostigd worden
door den Staat, of aan particuliere krachten worden
overgelaten? vroeg de commissie zich af, en haar
antwoord was de Staat moet deze taak op zich ne
men dat is al dadelijk noodzakelijk, omdat de kustwacht
moet' verbonden worden met den dienst der kustver
lichting en daarenboven moet de Staat over de geheele
kustwacht kunnen beschikken in tijd van oirlog als
uitkijk naar den vijand. De kosten zijn betrekkelijk zeer
gering. De commissie begroot ze op f 135 000 in eens
en t 14 800 jaarlijks. Bij uitbreiding zullen zij iets hoo-
ger wordenmaar ook al werden zij verdubbeld
kunnen zij geen bezwaar zijn tegen een zoo gewenschte
zaak als hier wordt aanbevolen.
Een nieuwe commissie werd gevormd om een plan
te ontwerpen tot verbinding van de kustwachtstations
met de reddingstations en daarin namen ook zitting
vertegenwoordigers der beide Bedding-maatschappijen.
De commissie achtte niet alleen verbinding met stand
plaatsen van reddingbooten wenschelijk, maar tevens met
havens, waar zeesleepbooten voorhanden zijn omdat
daardoor, wanneer tijdig gewaarschuwd wordt, aan
schepen die in ontredderden toestand verkeeren of door
eenig ongeval in gevaar zijn, in vele gevallen met goed
gevolg hulp kan worden verleend. Zoo zou bij voor-
beeld^het kustwachtstation te Egmond aan Zee, waar
een reddingboot aanwezig isniet alleen in onmid
dellijke verbinding gebracht worden met de redding
stations Wijk aan Zee en Petten mede van redding
booten voorzien, maar ook met de havens van IJmui-
den en Nieuwediepvanwaar zeesleepbooten te hulp
kunnen komen. Ook de stations op de eilanden moeten
met elkander en met de haven van het Nieuwediep
verbonden worden. Daartoe moet natuurlijk de tele
graaf, maar vooral ook, waar het mogelijk is, de telefoon
gebruikt worden. De Eegeering is bereids in deze
richting werkzaam. De stations behooren in voortdu
rende aansluiting te zijn met bet Eykstelegraafnet en
de wekkertoestellen zóó ingerichtdat er geen twijfel
kan bestaan of ten allen tijde, bij nacht en dag, wordt
ii)
Met stomme verbazing hoorde Elvira deze welspre
kende boetpredikatie aau doch weldra lachte zij weer
en zag met eenen blik vol liefde haren man aan.
„Hij zal uw heer zijn antwoordde zij schalks. „Met
die" woorden heeft ook je broeder mij aan mijne plicht
herinnerd en je maakt ze tot de uwe En ernstiger
voegde zij er bij „Je spreekt in den laatsten tijd zoo
dikwijls met mij over dit onderwerpOttoalsof ik
niet gaarne alles deed wat je wenscht en je gelukkig
maakt. Wat heb ik toch misdaan
„Lieveling je bent het tegenwoordig veel meer met
mij eens dan vroeger maar dat tracht je immer voor
je moeder verborgen te houden alsof je niet voor
je meening durft uitkomen".
„Maar ze is en blijft toch mijne moederik moet
haar toch ontzien".
„Goedmaar dat moet niet te ver gaan".
"je kent haar. Moet ik haar dan ongehoorzaam zijn?
Otto het heeft er veel van of een andere geest in
je gevaren is, sedert je broeder hier is en ge met hem
omgaat en plannen maakt".
„Dat is volkomen waar mijn beste. Ik zou meenen
dat ik daarmede op den goeden weg ben en dat zul
je me toegeven. Ik wil een man zjjndie zelf zijn
brood verdient en zijne vrouw onderhoudten als man
wil ik ook de baas zijn in huis. Meer niet. Is dat
eene misdaad tegen mama
„Maar wij wonen toch bij haar in, en zij zal het hier
over nooit met ons eens worden."
Bahwij hebben toch ook onze rechtenzou ik
meenen 1 Welnudat moet zij leeren inzien en je
behoort aan de zijde te blijven van je echtgenoot
ook al breekt er eens oorlog uit met mama. Als ik
dus verzoek met mij naar mijnen broeder te gaan
zal dan de dochter of de vrouw zich afvragen wat haar
antwoord zal zijn?"
Deze woorden maakten grooten indruk op Elvira, die,
zwak van karakter, gewend zich naar anderer wil en
inzicht te schikken en met de zeer natuurlijke nei
ging der vrouw eigen zich thans liever voegde naar
haren man dan naar mamawier heerschappij zij zich
allengs ontwassen voelde.
„De vrouw", antwoordde zij dus en vaster klemde
zij zich aan zijnen arm. „Laat ons naar Albrecht rijden;
mama behoeft er ook niets van te weten".
Spoedig hadden zij eene droschke gevonden en reden
langs de Linden door het bonte gewoel der menschen-
massa, die op de beide zijwegen van de prachtige
straat en in de schaduwrijke middenallee zich voortbe
woog. Zij schenen zichzelf een bruidspaar toe. Het
had eenige aantrekkelijkheid voor Elvira om ter wille
van haren maniets te doen wat mama niet weten
mocht zonder dat zij zich zelf daaromtrent het minste
verwijt kon doen en in hare oogen spiegelde zich de
glans af van den triumfdie de vrouw over de dochter
had behaald.
Voor een der ouderwetsche huizen met eene breede
inrijpoort in de Louisestraat hield het rijtuig stil. De
jongelieden stapten de poort door en bereikten de ruime,
stille binnenplaatswaarvan een groot deel tot tuin
was ingericht.
„Wij beginnen van achteren af aan, Elvira be
duidde haar Otto opgewonden sprekend. „Daar" en
hij wees op een laag alleenstaand gebouwtje aan de
linkerzijde der plaats „is ons goederenmagazijn.
Wat is die Albrecht vindingrijk, hè, om met een blik
dadelijk te zien hoe alles het voordeeligst in te richten'
Hij wees meteen naar de andere zijde der binnenplaats,
waar van het hoofdgebouw een lange zijvleugel zich
uitstrekte in de richting van den tuin.
„Zie je, daar prijkt het naambord onzer firma Gebr.
Buchwall. Daartoe behoor je nu ook niet waar
Zij knikte bevestigend met een van geluk stralend
gelaat.
„Daar is het kantoor, vanwaar wij steeds het oog
op ons magazijn hebben. Kom, ik denkdat mijn
broeder er wel zijn zal."
Zij stegen samen een paar trappen op in den bree-
den gang en traden weldra genoemd vertrek binnen.
Inderdaad was Albrecht er; bij sprak met een
dienstman. De ontvangst was van zijne zijde har
telijk en welgemeend en 't was hem aan te zien dat
hot bezoek zijner schoonzuster hem genoegen deed. Na
de eerste begroetingen haastte Otto zich zijne vrouw
de verdere vertrekken van het ruime huis te laten
zien en haar hunne bestemming uit te leggen.
„Alles in orde", zeide hij en wees op een der
draaiende kantoorstoelen. „Men beeft maar te gaan
zitten. Dit is mijn plaats, beste, en hier zal ik voort
aan werken."
Fes bevestigde Albrecht en zag glimlachend naar
het' jonge vrouwtje, dat nieuwsgierig haren oogen naar
alle zijden den kost gaf. Door de openstaande deuren
kon zij in twee aangrenzende kamers ziende eene
was klein maar net gemeubeld de andere veel grooter
en bevatte niet veel meer dan een zacht tapijteene
keurige tafel, gemakkelijke stoelen en een zeer fraaie
waschtafel met wit marmeren blad, waarop mooi porce-
leinen waschgerei stond.
„Dat is voor de ontvangst van handelsvrienden, ver
klaarde Otto terloops en opende onderwijl weer de bui
tendeur van het kantoor. „En nu naar het heilige der
heilige. Je zult eens zien met hoeveel smaak Al
brecht dat heeft weten in te richten."
Hij ging Elvira voor door den gang naar kamers in
het voorhuis. Albrecht en ook de knecht volgden.
„Onze huisknecht en kantoorbediende voorloopig
stelde Otto dezen aan Elvira voor.
De eerste deur aan het eind van den gang was die
der keuken en de meid met een helderwit boezelaar
voor vertoonde zich weldra vriendelijk groetend.