No. 150.
Zes en tachtigste Jaargang.
1884
Ons vestingstelsel-
ZONDAG
Prijs der gewone Advertentiën
14 DECEMBER.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
©fficiëel ©ebeelte.
FEUIT ,T .ETOISr.
DJg VINGrEK GQD&
ALKMAARSCHE COURANT
Deze Courant wordt Dinsdag-, Dondord&g- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers f 0.06.
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR;
Gelet op art. 54 der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad No. 85);
Brengen ter algemeene kennisdat de gemeenteraad in zijne
vergadering van 10 December 1884 benoemd heeft voor het
jaar 1885 tot leden der:
a. vaste commissie voor de verordeningentegen welker
overtreding straf is bedreigdvan welke commissie de burge
meester krachtens art. 166 der gemeentewet, voorzitter isde
heeren mr. A. P. de Lange, J. C. Vonk, J. C. Koorn en
mr. M. Buchner;
b. vaste commissie van financiën de heeren J. C. Koorn
B. Preijer, C. Bosman, C. W Bruinvis en W. Helling, onder
voorzitterschap van den heer J. C. Koorn;
o. vaste commissie van bijstand in betrekking tot het beheer
en onderhoud der plaatselijke werken en eigendommen de heeren
H. J. Conijn, C. Bosman en H. J. Bruinvis, onder voorzit
terschap van den heer wethouder P. Bruinvis de Lange, daartoe
door burgemeester en wethouders uit hun midden aangewezen;
d. vaste commissie van bijstand in het beheer en onderhoud
der wandelingen en plantsoenen de heeren J. C. KoornC. W.
Bruinvis en A. Goede Dz., onder voorzitterschap van den heer
burgemeester, daartoe door burgemeester en wethouders uit
hun midden aangewezen;
e. vaste commissie voor de gasfabriek de heeren C. Bosman
en Mr. A. P. de Langeonder voorzitterschap van den heer
burgemeester, daartoe door burgemeester en wethouders uit hun
midden aangewezen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
12 Dec. 1884. De Secretaris
NUHOUT VAN DER VEEN.
Wanneer de voor eiken Nederlander zoo belangrijke
vraag wordt geopperd hoe zullen wij onze onafhan
kelijkheid tegen vijandelijke aanvallen kunnen verdedi
gen dan zijn alle deskundigen het hierover eensdat
er niet aan te denken valtden vijand in het open
veld tegemoet te trekken of aan de grenzen af te
wachtenslag te leveren en den indringer terug te
drijven maar dat wij ons behoud moeten zoeken in
versterkingen, waarachter wij den aanvaller den toegang
tot het hart des lands moeten beletten. Tot die over
tuiging zijn wij gekomen door de groote waarschijnlijk
heid dat wij in geval van oorlog zullen te doen hebben
met een overmachtigen vijand. Wij begrijpen dat wij
van onzen naasten zuidelijken nabuur, België, geeu
gevaar te duchten hebben, maar dat het ons alleen kan
bedreigen van de zijde van den meer verwijderden zui
delijken of van den oostenlijken nabuur, Frankrijk of
Duitschlandbeiden groote machtige Staten met een
bevolking van ruim 45 en 37 millioen inwoners die
bun oorlogsmacht tot den hoogslen trap hebben opge
voerd en geen geld sparen om hun oorlogstuig zoo
voortreffelijk zoo krachtig en verdelgend te maken en
te doen blijven als de hedendaagsche wetenschap, die
ook op dit gebied rusteloos werkzaam ismogelijk
maakt. Wil een klein land met een bevolking van
ruim vier millioen inwoners zich tegen zulk een over
macht verdedigen van aanvallen kan natuurlijk nooit
sprake zijn dan moet de natuurlijke gesteldheid van
den bodem door de kunst geholpen daartoe kunnen
medewerken en gelukkig vinden wij voor wat wij het
hart des lands kunnen noemen, in onzen lagen bodem,
in onze rivieren en in het vermogen om sommige ter
reinen onder water te zetten en in moeras te doen
verkeeren, dien sterken bondgenoot. Wat aan geene zijde
van de Zuiderzee ligt en de booger gelegen provinciën
aan onze oostelijke en zuidelijke grenzen kunnen wij
niet verdedigen. Onze vestingwerken in Friesland en
Groningen, die van Deventer, Zutfen, Elden,.Grave, Nij
megen, Maastricht en 's Hertogenbosch zijn opgeheven, en
de werken, die wij aan IJse), Waal en Maas hebben aan
gelegd of nog aanleggenmoeten dienen om bij de
nadering van den vijand onze eigene troepen op te
nemen en naar het te verdedigen terrein te voeren
zoowel als om den vijand aan onze rivieren op te hou
den, door de overgangen te beschieten of de bruggen
te doen springen hem zooveel mogelijk afbreuk te
doen te vermoeien en op te houden opdat wij den
noodigon tijd winnen om de daarvoor bestemde terrei
nen onder water te zetten en voor onze eigenlijke ver
dedigingswerken de allerlaatste maatregelen te nemen
waartoe alleen bij de zekerheid van een aanval worit
overgegaan.
Maar waartoe zal zich onze verdediging dan bepalen?
Het antwoord is in 1874 gegeven door de zoogenaamde
vestingwetdie de werken heeft aangewezen, welke in
de volgende jaren zouden worden aangelegd. Behalve
de reeds vermelde werken tot dekking der rivier-over
gangen aan IJselWaal en Maas en eenige werken
aan de Wester-Schelde bepaalt die wet ons vesting
stelsel tot een linie van vestingen en forten die het
vasteland van Noord- en Zuid-Holland met een gedeelte
van Utrecht omvat, en bestaat uit de Nieuwe Holland-
sche waterlinie, loopenae van de Zuiderzee langs Utrecht
tot de Lek van de Lek tot de Merwede en door het
land van Altena tot de Nieuwe Merwede uit de stel
lingen van bet Hollandsch Diep en het Volkerakhet
Haringvliet en de monden van de Maasde zuider
waterlinie van de Maas boven St. Andries tot den Amcr
beneden Geertruidenberg en de stelling van den Helder.
Als voorpostenstelling van de Nieuwe Hollandscbe wa
terlinie noemt de vestingwet voorts de stelling van de
Geldersche vallei en die in de Neder-Betuwe en ein
delijk afzonderlijk als tweeden en laatsten verdedigings
kring de stelling van Amsterdam.
De groote kring onzer vestingwerken is thans zoo
goed als gesloten. De Minister van Oorlog zegt ons
dat de Nieuwe Hollandsche Waterlinie en de stellingen
van den Helder, het Hollandsch Diep en het Volkerak,
het Haringvliet en de monden van de Maas geheel of
nagenoeg voltooid zijn. Aan enkele fortenwaarvan
de aanbouw reeds voor een belangrijk deel is afgeloo*
pen moet nog de laatste hand gelegd worden en
verder bepaalt zich het werk tot verbeteringen van
ondergeschikt belang en enkele werken tot dekking van
rivierovergangen. Aan de stelling van Amsterdam; bet
reduitden „sluitsteen van ons nationaal stelsel van
landsverdediging", het laatste bolwerk van onze onaf
hankelijkheid, is echter nauwelijks begonnen en de Mi
nister wenscht den aanleg dier werkentot welker
voltooiing nog jaren zullen noodig zijn „zoo krachtig
als de toestand van 's lands financiën slechts eenigzins
gedoogt", voort te zetten. In dezen stand der zaak is
thans een voorstel van wet door een lid der Tweede
Kamer, den heer Schepelingediend, om den ruimeren
thans bijna voltooiden verdedigingskring op te geven
en ons uitsluitend te bepalen tot de stelling van Am
sterdam. Waarom eerst nu? is de zeer natuurlijke
vraag, die de indiening van dit voorstel aan ieder op de
lippen legt maar de heer Schepel is geen deskundige,
zijn oordeel is allengs gerijpt en gevestigd en heeft
hij gelijk dan is het beter ten halve te keeren dan
ten heele te dwalen. Door de vrucht van zijn onder
zoek en nadenken openbaar te maken, zijne bezwaren
tegen het tot heden gevolgde stelsel te ontwikkelen
en een onderzoek uit te lokken omtrent hetgeen hij
daarvoor in de plaats wenscht te stellen verdient de
voorsteller ongetwijfeld de hulde, die aan zijn ijver en
belangstelling gebracht is.
De heer Schepel is van meening, dat de verdediging
van Holland die „reusachtige vesting" van 60 uren
gaans in omtrek onze krachten te boven gaatdat
ons leger nooit talrijk genoeg zal kunnen zijn om zoo
wel de zeekusten voor landingen van vijandelijke troe
pen te beveiligen als de geheele linie van defensie be-
hoorlijk te bezetten dat do aanval te snel zal zijn om
onze inuadatiën te stellen en onze forten voor de ver
dediging tijdig geheel gereed te maken en dat wij ons
door de opoffering van schatten gelds en de invoering
van een algemeenen dienstplicht in den eenen of an
deren vorm zullen uitputten zonder redelijken kans van
slagen. De verdediging van de stelling van Amsterdam
zou daarentegen binnen ons bereik liggen de omtrek
voor onmiddellijke inundatie geschikt zijn en zoolang
de Nederlandsche driekleur van de torentransen van
Amsterdam blijft wapperen staat Nederland voor het
oog van heel de wereld.
De meerderheid van de leden der Tweede Kamer
heeft zich echter tegen het voorstel verklaard en de
redenen voor haar verwerping van het denkbeeld, dat
er aan ten grondslag ligt, uiteengezet. De Nieuwe
Hollandsche waterlinie is niet alleen reeds nagenoeg
voltooid maar zij wordt door alle deskundigen geroemd
als door hare ligging zeldzaam krachtig en voor de ver
dediging bijzonder geschiktvooral ook door de verbe-
i)
Op het politiebureau der residentie kwam in den
avond van den 5 October 18** het bericht dat in het
plantsoen bij de nieuwe kerk een heer bestolen was.
De rentenier Frans Holzbrecher, een corpulente ta
melijk bejaarde man was, op weg naar huis, om onge
veer 8 uur 's avondshet om dezen tijd weinig be
zochte plantsoen doorgegaan, plotseling werd hem door
iemand die hem op eene eenzame plek bad ingehaald,
een doek voor het gelaat gedrukt, die stellig een ver-
doovend vocht bevatte. Hij had althans eene plotselinge
onmacht gevoeld en toen hij weder tot bezinning
kwamlag hij op den grond. Met uitzondering van
eene kleinedoch smartelijke ontwrichting der heup,
was hij geheel ongedeerd doch hij vermiste zijne
portefeuillewaarin zich eene belangrijke som aan
papieren van waarde en banknoten bevond.
De agent Ballmer, die in de nabijheid van het plant
soen op post stond en op het hulpgeroep van Holz
brecher toegeschoten washad nadat hij den naam
van den bestolene opgeteekend en het park door an
dere politiebeambten had doen onderzoeken, het hoofd
der politie het bericht van deze gebeurtenis doen toe
komen en deze had den commissaris Teiner het verder
onderzoek toevertrouwd.
Daar de heer Holzbrecher den beambte Ballmer reeds
verklaard had dat hij niet in staat was de nummers
der bankbiljetten die men hem ontstolen had, op te
geven en hij ook niemand wistdie geweten had, dat
hij eene belangrijke som gelds bij zich droegachtte
de commissaris Teiner het onnoodigden bestolene op
dit late uur nog te bezoekendoch vond het beter
eens rond te zien in de herbergen, waar beruchte per
sonen verkeerden of iemand ook wellicht door grove
verteringen de aandacht zou trekken.
Het onderzoek in het plantsoen was zonder resultaat
geblevende in de nabijheid geplaatste beambten ver
klaarden niemand te hebben gezien die zich snel
verwijderd of op eene andere wijze achterdocht opge
wekt had het plantsoen was nog te jong zoodat zich
niemand in de boscbjes kon verschuilen, de bladeren waren
bovendien reeds afgevallen; de grond was week en vochtig,
men zou wanneer iemand daar in hinderlaag had gele
gen zijn spoor hebben moeten vinden. De onbeschaamd
heid, waarmede de misdaad bedreven was, scheen hier
door nog grooter en Teiner zeide tot zichzelf, dat de heer
Holzbrecher zich in elk geval vergissen moest, wanneer
hij geloofdedat de dief niet geweten hadwat de
prijs voor zijn waagstuk was. Wanneer Holzbrecher
niemand verdacht dan was het de taak der politie de
personen te ontdekkendie misschien zonder dat
Holzbrecher het wist, van zijne wandeling en het bedrag
der som die hij bij zich had, hadden kennis gedragen.
Teiner hoorde op het politiebureau van de wijk
waarin de rentenier woonde dat bij den rentenier het
dienstpersoneel ieder oogenblik veranderd werdde
zuster van den rentenierdie aan het hoofd der huis
houding stondwas eene ziekelijke dame met een
onverdragelijk humeur bij wie het geen enkel dienst
meisje lang kon uithouden ook dien middag was de
keukenmeid plotseling uit haren dienst ontslagen.
Het was der politie niet bekend, of het meisje eenen
vrijer gehad had. Teiner bezocht nog in denzelfden
nacht eenige lokaienwaarvan de eigenaars bekend
stonden als helers van gestolen goederenmaar zijn
zoeken was vergeefsch. Toen hij zich den volgenden
morgen gereed maakte om uit te gaan werd hem door
het hoofdbureau een pas ingekomen bericht medege
deeld. Docter Heim had doen weten, dat hij in den loop
van den nacht bij den rentenier Holzbrecher geroepen
was en deze door eene vergiftiging met arsenicum,
ernstig ziek gevonden bad. Het was zeer de vraag of
de zieke nog te redden wasde omstandigheden gebo
den een onderzoek der politie.
Teiner begaf zich dadelijk naar de woning van den
ziekehet was een zeer zonderlinge samenloop van
omstandigheden dat dezelfde man die 's avonds ver
doofd en bestolen was 's nachts ziek werd door ver
giftigingmen kon moeielijk bet vermoeden van zich af
schudden dat de vergiftiging niet het gevolg van een
toeval of van onvoorzigtigheid was, doch in ver
band stond met den diefstal. Onwillekeurig kwam de ge
dachte bij Teiner op dat een medeplichtige bij den
diefstalbezorgd dat Holzbrecher toch den schuldige
zou kunnen ontdekken, diens moordenaar geworden was,
ja zelfs scheen het hem niet onwaarschijnlijk, dat dief
en moordenaar dezelfde persoon waien.
Een dienstmeisje opende Teiner de deur, overal in
het huis heerschte eene grenzenlooze wanorde. Dit
was echter zeer verklaarbaar. Het meisje verhaalde
dat zij gisteren avond om zes uur in haren nieuwen dienst
gekomen was. Mijnheer Holzbrecher was niet thuis
geweestjuffrouw Holzbrecher kon nauwelijks op de
been blijven van uitputting en wasnadat zij haar
de sleutels gegeven en het noodzakelijkste getoond had
naar bed gegaan. In de keuken hadden zelfs nog de
ongewasscben borden en schotels van 's middags ge
staan hare voorgangster had alles in wanorde achter
gelaten. Even na zeven uur was de zoon van mijnheer
Holzbrecher, die niet in huis woonde gekomen en had
naar zijnen vader gevraagd. Zij had geantwoord wat
de juffrouw haar opgedragen had dat mijnheer Holz
brecher spoedig zou terugkomen en de juffrouw mijnheer
liet verzoeken bij haar boven te komen. Dat was ge
beurd. De jonge man had zich nadat hij het meisje
eenige vriendelijke woorden toegesproken en haar aan
gemoedigd hadzich in de moeielijkheden van haren
nieuwen dienst te schikken naar de kamer der oude
dame begeven. "Weldra ging het daar zeer luidruch
tig toe ondanks de gesloten deuren had het meisje in
de keuken de scherpeheftige stem der zieke dame
geboord. Ongeveer na verloop van een uur was mijn
heer Holzbrecher in groote opgewondenheid naar huis