No. 153. Zes en tachtigste Jaargang. 1884. ZONDAG 21 DECEMBER. Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD, Engeland in de knel. 30E VINGEK GQDS, Prijs der gewone Advertentiën: BERICHT. Wegens hel Mierstfeest sul de Courant van Vrijdag 2G Jtfecember NiE üT woorden uitgegeven. (fDfïiciccl ©cbeclte. FEUILLETOrsT. ALKMAARSCHECOURANT Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers f 0.06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERHs. COS- TER ZOON. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algej>eene kennisdat bet suppletoir kobier der plaatselijke directe belasting, dienst 1881, den 17 December j.l., No. 50 door Gedeputeerde Staten van Noordbolland goedge keurd heden aan den gemeente-ontvanger ter invordering is uitgereikt; zijnde dat kohier in afschrift gedurende 5 maanden, aanvang nemende 22 December 1884, ter gemeente-secretarie voor een ieder ter lezing nedergelegd. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Alkmaar, A. MACLAINE PONT. 20 Dec. 1884. De Secretaris NUHOUT VAN DER VEEN. 33RAJVDWEER. De manschappenthans in dienst bij de brand spuiten Nos. 1 en 2 of daarvan in den loop van 1884 ontslagen, kunnen de hun over 1884 toeko mende belooning ontvangen ten kantore van den gemeente-ontvanger op Maandag 22 en Dinsdag 28 December, des morgens van 9 1 uren. —Ill Hl III IBH HHIII II I ill II ■II— III I I I II IlliimiW""' n uummmampigMBi i.-r, Engeland is in zijn buitenlandsche onderhaudelingen in den laai sten tijd niet voorspoedig. Het toont niet zelden een aarzeling, die zijn tegenstanders sterk maakt, stribbelt tegen doch geeft ten slotte toeneemt de leiding der zaken ter hand docb houdt halverwege stand en weigert de geheele verantwoordelijkheid op zich te nemen, roept anderer raad en bijstand in, maar bakent met angstvalligen schroom de grenzen af van het terrein, waarop het onderling overleg wil toelaten stoot daardoor de tot samenepreking genoode vrienden terug en blijft alleen staan. In Egypte scheen het door het bombardement van Alexandrië en het verslaan van Arabi op besliste wijze zich van de leiding der zaken meester te zullen maken. De aarzeling der Fransche Regeering en de tegenwer king, die deze van haar politieke tegenstanders ondervond, gaven de Engelsche Regeering gelegenheid om dezen mededinger uit het land van den Nijl terug te dringen en zich te Cairo een overwegenden invloed te verwerven; maar ten slotte verklaarde zij alleen de raadgeefster van den Khedive te zijn en de verantwoordelijkheid voor zijn daden niet te aanvaarden. Maar nu mist ook de Khedive de kracht om zich tegen ernstige beden kingen van andere mogendheden te verzetten en ziet hij zich genoodzaakt op eenmaal genomen besluiten terug te komen. Engelands raad moge goed zijn, maar als het zijn beschermeling niet met alle krachten steunt om het aanbevolen plan door te zeiten baat het den zwakke weinig. De poging om in onderling overleg met de overige mogendheden den fiuanciëelen toestand van Egypte te verbeteren, zonder tevens den politieken toestand te bespreken is mislukt. En inderdaad, hoe kan men ernstig en degelijk de geldelijke aangelegen heden van dit arme land regelen en op vasten voet brengen zonder zijn jammerlijken politieken toestand zijn verhouding tot den Sultan tot Engelandzijn beschermer en tot de overige Europeescbe mogendheden te gelijker tijd tot een punt vau overweging te maken? Hoe is het mogelijk over het doeltreffende van eenige fmanciëele maatregel te oordeeleneen ant woord te geven op de vraag of' hij voor het land zelf nuttig is te achten en een waarborg aanbiedt voor zijn talrijke scbuldeischerswanneer er onzekerheid blijft bestaan omtrent de toekomst van land en volk dat volgens aller oordeel niet aan zich zelf kan worden overgelaten niet rijp is voor zelfbestuur, maar leiding, hulp en steun van anderen behoeft Rusland schijnt dan ook het voorstel te willen doen natuurlijk niet zonder overleg met andere mogendheden om een internationale commissie van enquête te benoemen, die den geheelen politieken en Soanciëelen toestand zou onderzoeken en zoo den groadslag zou kunnen leggen voor eeu doeltreffende regeling. Ook Oostenrijk-Hon- garije wil geen afscheiding van politieke en financi- ëele vraagstukken maar geeft aan de Engelsche Re geering op ondubbelzinnige wijze te kennen dat de mogendheden tot het behandelen van beide te gelijk gerechtigd zijn. De omstandigheid dat de belangen van het Suez-kanaal nauw eainenhangeu met die van Egypte en dit kanaal een internationale zeeweg is, geeft aan de overige mogendheden voldoende aanleiding om zich met de zaak in te laten. Als Engeland niet gezind is Egypte in te lijven of onder zijn protectoraat te plaatsen dan hebben ook de overige mogendheden recht van toezicht op het beheer der inkomsten, die tot betaling der staatsschuld zijn aangewezen. Duitschland en Rusland hebben daarom niet geaarzeld van den Khedive te vorderen dat zij in het bestuur der schuldkas vertegenwoordigd zullen worden. Erankrijk en Ooatenrijk-Hongarije heb ben dit verzoek ondersteund en de vertegenwoordi ger vau Italië heeft zich mondeling bereids voor de aanspraken der beide mogendheden verklaard. Zoo staan in dit opzicht alle overige mogendheden veree- nigd tegenover den Khedive en zijn Engelsehen raad gever het antwoord zal nog wel eenige dagen uitblij ven maar aan de Egyptische regeering is reeds dui delijk te kennen gegeven dat meu zich met een ontwijkend antwoord niet tevreden zou kunnen stellen. Dat men te Londen met dezen eisch van Rusland en Duitschland weinig ingenomen is laat zich begrijpen. Reeds wordt beweerd dat Engeland om de gemeen schappelijke bemoeiing van geheel Europa met Egypte en het Suez-kanaal te ontgaan genegen zou zijn om zijn vroegeren mede-curator, dien het met zoo gunstigen uitslag had verwijderd weer tot het uitoefenen van gezamenlijk toezicht en beheer uit te noodigen om zich op dit punt met Frankrijk te verzoenen en zoo ongeveer tot het vroegere stelsel vau controle in ver- eeniging met deze mogendheid terug te keeren. Als iemand echter mocht beweren dat het daartoe thans te laat iszou men hem bezwaarlijk ongelijk kunnen geven. Nog op een andere wijze dreigt Engeland in het nauw gebracht te zullen worden. Men zegtdat de commissie belast met het onderzoek naar de vorderingen tot scha deloosstelling wegens het bombardement van Alexan- drie en wat daarop gevolgd is, besloten zou hebben zich tot Bismarck te wenden met het verzoek om aan de mogendheden thans te Berlijn vertegenwoordigd op de Congo-confërentie de noodzakelijkheid onder het oog te brengen dat aan de benadeelden onverwijld de hun toekomende gelden worden uitbetaald. Wel wordt met recht betwijfeld of de Duitsche Rijkskanselier het vraagstuk der Egyptische schatkist ter sprake zal wil len brengen op een conferentie, die uitsluitend voor do behandeling der aangelegenheden van West-Afrika is bijeengeroepen maar dat de vraag geopperd is is op zich zelf reeds een feit van beteekenis. Bismarck heeft zich met de zaak bemoeid laat zich uitnoodigen eu dringen daarmee voort te gaan blijkt geenszins ongenegen om aan dien aandrang gevolg te geveu en is er de man niet naar om de zaken ten halve te doen of zich door eenig verzet of opgeworpen bezwaren te laten afschrikken. Dat heeft Engeland reedsondervoudeu iu de geschiedenis met de kuststreek in West-Afrika bij de baai Angra Pcquena. Ook daar had de Britsche Regeering aanvankelijk dezelfde weifelende houding aangenomen als ten aanzien vau Ejypte, maar met ongunstig gevolg. Een Duitsche zendingsvereeniging, die er eenige handelsfactorijen bezitlijdt zware ver liezen ten gevolge van de oorlogen tussohen de inboor lingen vraagt te vergeefs schadevergoeding vau de Engelsche Regeeringdie haar niet voldoende had besehermd en roept de hulp van Bismarck in. Enge land weigert, op grond dat de bedoelde kuststreek buiten de grenzen van zijn gebied ligt. Een jaar later vraagt een Duitsch koopman de bescherming van de Duitsche Rijksvlag voor een kleine factorij die hij aan dezelfde kust wil vestigen. Bismarck laat te Londen weten dat hij geen bezwaar heeft om aan dat verzoek te voldoen omdat Engeland bij de vorige gelegenheid had verklaard, dat het op dit deel der kust geen rech ten deed gelden. Wij kunnen nochthans op enkele punten dezer kuststreek rechten doeu geldenis het 4) Eeu jong meisje trad op dat oogenblik de kamer binnen. Haar lief gelaat was hoog rood zij bad zeker genoeg van do woordenwisseling gehoord om te weten, waarover gesproken werd. De vreemdeling zag het meisje met welgevallen aan, terwijl hij haar groette. „Het doet mij genoegen", zeide hij, „dat gij komt mejuffrouw Hobel. Ik heb veel goeds van u gehoord. Misschien helpt gij mij om uwe moeder gunstig te stemmen voor een verzoek dat ik haar wilde doen." „Deze heer wil het huis koopen zeide mevrouw Hobel tot hare dochter, die den dikken heer verwon derd aaanstaarde. „Mijnheer Wandock heeft goed ge vonden hem medetedeelen dat wij arm zijn en van zijne toegevendheid gebruik maken." „Ik weet nietwat gij bedoelt" nam de vreemdeling weder het woord „er heerscht hier een misverstand mijnheer Wandock heeft mij alleen veel goeds van u ver teld. Het was niet verstandig van mij te laten blijken, dat hij mij omtrent uwe omstandigheden ingelicht had, doch ik moest dat op de een of andere wijze aanstippen, om u mijn verzoek te verklaren. Hebdegoedheid, mevrouw, mij tot het einde aan te hooren, gij zult dan anders oor deelen. Ik ben weduwnaar en heb slechts een vol wassen zoon ten wiens bate ik mijn geld in huizen beleg nu deze goedkoop zijn. Ik wilde daar de mu ren van dit huis sterk zijn eens zien of men er mis schien nog eene verdieping kan opbouwen, het zou dan noodig zijn dat gij naar eene andere woning omzaagt en zoo kwam het, dat mijnheer Wandock van u sprak en zijn leedwezen te kennen gaf, dat gij in uwe rust zoudt gestoord worden. Toen ik nu hier binnentrad en alles zoo behagelijk en netjes vondkwam ik op een denkbeeld. Ik moet u nog zeggen dat mijne zus ter mijne huishouding waarneemteen oude dame, die zeer grillig van humeur en ziekelijk is; de dienst boden, wanneer ze iets deugen, verdragen hare lui men niet en in het andere geval bederven zij alles. Ik ben rijk en benijd u uwe huiselijkheid ik kon het beter hebben doch zou mij dan van mijne oude zuster moeten sche.den en dat wil ik haar niet aandoen. Daarom kwam ik op de gedachte, dat wij beiden misschien te helpen waren. Vergeef mij, wanneer mijn voorstel iets beleedigends voor u mocht hebben ik verzeker u, het is goed gemeend het is immers ook slechts eene ge dachte die ik u verzoek in overweging te nemen. Ik wilde wanneer ik het huis koop de woning gelijk vloers voor mijzelf nemen die op de eerste verdieping is voor mij te groot. Stel nu eens, dat gij tegen vrije woning mij en mijne zuster in de kost wildet nemen dan betrek ik de bel étage, geef u twee kamers en de keuken gij houdt daarvoor mijne woning in orde ik woon in zekeren zin bij u in betaal een ronde som voor de huishouding en gij neemt dienstboden die ik betaal". De goedaardige, openhartige wijze, waarmede de vreem deling zijn denkbeeld blootlag gaf aan dezen eigen- aardigen, verrassenden voorslag iets, dat mevrouw Ho bel aanleiding gaf, deglimlacü, die haar over den zon derlingen eisch van eenen wildvreemde op de lippen zweefde te onderdrukken en het voorstel eene ernstige overdenking waardig te keuren. Het pijnlijke van de gedachte, dat men haar mis schien op bedekte wijze eene aalmoes aanbood, verdween, toen bij schilderde hoe onbehagelijk het bij hem thuis was en het maakte eenen sympathieken indruk, dat hij met groote liefde zijne zuster aanhing, ofschoon hij van deze eene zeer ongunstige schildering gaf. „Uw voorstel", antwoordde mevrouw Hobel, terwijl Bertha nog niet scheen te begrijpen waarvan eigenlijk sprake was „draagt zoo duidelijk het karakter van eene plotseling opgekomen gedachte die gij zelf nog niet in haren geheelen omvang overwogen hebtdat ik u zou willen verzoeken dit eerst te doen en al lereerst deze zaak met uwe zuster te bespreken vóór gij verlangtdat ik mijne meening daarover zegof het voorstel in ernstige overweging neem." „Mijne zuster," antwoordde de dikke heer, „zal er zich wel in schikken, zij moet inzien dat het zooals nu niet langer gaat ik zouwanneer zij neen zeide een voornemen ten uitvoer brengen dat ik reeds rij pelijk overwogen heb n.l. eene huishoudster nemen. Wat ik u daareven voorgesteld heb, is voor haar aan nemelijker, want ik zou niet dulden dat zij tegenover mijne huishoudster hare luimen botvierde, tegenover u zou zij dadelijk in eene andere positie zijn en wanneer gij uwen dienstboden zeidetdat mijne zuster door ziekte en pijnen zeer prikkelbaar is, dan zullen deze zich an ders gedragen dan wanneer de zieke in staat is haar den dienst op te zeggen. Wat mij zelf' betreft, behoef ik de zaak niet nader te overleggen. Mijnheer Wandock heeft mij veel goeds van u verteld, en wat ik zie, doet mij nog meer wenschen mijne huishouding onder uwe hoede te stellen. Het is zoo gezellig, zoo behagelijk bij u alles is zoo netjes ik wildedat ik uw middag maal konde deelen ik moet in eene restauratie gaan wanneer ik lekker eten wil. De eene keukenmeid laat alles aanbrandeneene andere is smerigeene derde maakt alles te vet of te zouten niet eene blijft langer dan drie weken." „Dan hebt gij het waarlijk steeds zeer ongelukkig getroffen zeide de weduwe glimlachend. „Gij spraakt van eenen volwassen zoon. Is deze bij u aan huis „Neen mevrouw, die heeft het beter dan ik. Hij woont op gemeubeleerde kamers in de nabijheid van het kantoor waar hij werkzaam is want hij moet prompt bediend wordenen dat wordt hij bij mij niet. Het wordt eiken dag erger. Ik moet een eigen huis koopen om mijne zuster te doeu begrijpen dat ik eene huishoudster noodig hebdie op orde ziet. Ik verzoek u denk over mijn voorstel na. Uwe zelfstan-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1884 | | pagina 1