No. 1.
Zeven en tachtigste Jaargang.
1885.
T""
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers O 06.
DONDERDAG
Prijs der gewone Advertentiën
I JANUARI.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
DE DONKERE DAGEN»
FEtJILLETOJNT.
DK VINGrKR GQDS,
ALVIUAKSCHE COURANT
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
De tijd waarop de kortste en donkerste dagen des
jaars eindigen en het licht weer de zege blijkt te be
halen over de duisternis, is sinds de vroegste tijden
een algemeene feesttijd geweest. Kelten en Germanen
beschouwden deze dagen als hunne grootste en hei
ligste feestdagen. De Engelsche mistletoe is dezelfde
marentak op eikenboomen zoo zeldzaam waaraan de
in hunne eikeubosschen levende Daïien groote wonder
kracht toeschreven, dien zij in pleehtigen optocht gin
gen halen en met een gouden sikkel afhieuwen. Wan
neer op sommige plaatsen in Frankrijk nog ten huidigen
dage de kinderen op nieuwjaarsdag zingen Allons au
guicar I' an est tiédan blijkt ook hieruit weer de
taaie levensduur der volksgebruiken en der herinnering
aan oude liederen en oude feesten waarvan de betee-
kenis reeds sinds eeuwen is vergeten. Onze Gormaan-
sche voorouders vierden hun joelfeest van 25 December
tot 6 Januari; in die twaalf nachten {loeihnachten zeggen
nog de Duitschers, en twelUhtide de Eugelschen) kwa
men hunne goden de menselien bezoeken en trokken
over de aarde rond en allen verheugden zich over den
ommekeer van het vurige zonnerad dat weer langere
dagen meer licht en eindelijk warmte en zomer zou
brengen. De Christenheid heeft althans sedert de derde
of vierde eeuw in dezen tijd het geboortefeest des Hei-
lands gevierd in het oosten aanvankelijk op den 6
Januari in bet westen steeds op den 25 December.
Een geheele reeks van kerkelijke feesten volgden ge
durende een drie- tot viertal weken elkander op en
naar den kerkelijken stijl begon eeuwen lang het jaar
met den eert dn Kerstdag. Nog altijd valt het wijken
der donkere dageïi des jaars samen met herdenking
aan den opgang van het licht in het oosten, met de
prediking van het „vrede op aarde, in menscben een
welbehagen."
Eigenaardig voelt de mensch zich in deze dagen op
gewekt tot huiselijke gezelligheid tot het verschaften
van een aangenaam uur aan minder bedeelden tot
het lenigen van den nood der armen. Engeland spant
wel de kroon in het vieren van huiselijke en familie
feesten. Wien ging het hart niet open bij de eene of
andere der vele beschrijvingen van deze echt vroolijke
en gezellige algemeene bijeenkomsten van het overigens
reeds verspreide gezin van familieleden en vrienden
waarin alle huisgenooten deelen en waarbij de groote
afstand tusschen de maatschappelijke standen tijdelijk
althans belangrijk schijnt in te krimpen. Men is gast
vrij en gul vriendelijk en toeschietelijk vroolijk en
goed gehumeurden smaakt het genot van zich ge*
lukkig te gevoelen en gelukkigen om zich heen te zien.
Wij Nederlanders zijn met ons nationaal St. Nicolaas
feest de andere volken enkele weken voor, maar inde
laatste jaren is de Duitsche kerstboom onze grenzen
overgetrokken hij is er goed ontvangen en krijgt er
meer en meer burgerrecht.
Het Kerstfeest valt dit jaar in sommige gemeenten
van ons land in een tijd van gebrek aan werk grooter
dan de wintertijd gewoonlijk medebrengt, Waar de nood
dringt, heeft men de handen ineengeslagen om, niet
coor bedeeling, maar door werkverschaffing hulp te ver-
leenen. Tijdelijke verslapping of stilstand van werk is
nooit geheel te voorkomen en zal zich van tijd tot tijd
blijven voordoen. De werkman zal er op moeten rekenen,
evenals de veldarbeider op den regelmatigen aanwas van
werk in den zomer en de onvermijdelijke inkrimping
in den winter, met dit nadeelig verschil echter, dat de
verslapping in handel en nijverheid zich onregelmatig
en soms vrij onverwachts openbaart. Gelukkig, waar
dan evenals thans hier en daar geschiedt, werk wordt
opgespoord dat antlers uitgesteld of wellicht geheel
ongedaan bleef, en daarom toch niet nutteloos behoeft
te ziju. Die werken kan al moet het soms ongewoon
werk zijn zal zich gelukkig achten werk te vinden en
niet genoodzaakt te zijn om bedeeling te vragen die
alleen voor ouden en tot werken oumaehtigen onver
mijdelijk is; en de burgerij die op deze wijze behulpzaam
is, om een moeielijiten tijd door te komen, zal ten slotte
ervaren, dat zij een goeden weg heeft ingeslagen. Be
langrijk is in dit opzicht wat reeds de Amsterdamsche
commissie tot t jdelyke werkverschaffing meent te kunnen
mededeelen. „Meer en meer blijkt" schrijft zij
„hoe werkverscltaf/ing, als tijdelijke maatregel van tege
moetkoming in moeilijke tijden, verreweg de voorkeur
heelt boven bedeeling. De proefneming daarmede dit
jaar op eenigzius groote schaal genomen kan nu reeds
als volkomeu geslaagd beschouwd worden. Al is het
alleen daardoor, dat men een schift ing bekomt tusschen
ben die waarlijk hulpbehoevend zijn en wier lot bekla
genswaardig is, en hen die z'd".s niet zijn. Terwijl men
bij lijdelijke bedeeling veel gevaar loopt het meeste in de
handen te zien komen dergenen, die het meest gewoon
zijn te vragen en voor wie dert elyke gemakkelijke manier
om in hun levensonderhoud te voorzit nzeer welkom
is ziet men bij tijdelijke werkverschaffing dezuiken zich
aanmelden die waarlijk behoeftig doch met gewoon
zijn te vragen, en gaarne elk weik aanpakken dat hun
wordt aangebodenal is het ook een voor ben gauscli
ongewoon werk wanneer het hen maar in staat stelt
eenigermate in de behoefte van hun gezin te voorzien.
Tijden van gebrek aan werk vau stilstand van han
del en nijverheid en van daardoor veroorzaakt gebrek
hebben zich in ons vaderlaud en elders vroeger veel-
vuldiger en op veel gevoeliger wijze voorgedaan dan
in de laatste jaren. Zelfs tijdens onze roemrijkste oor
logen waren zeevaart en visschenj somtijds tijdelijk ge
heel gestremd en stond de handel stil. Tijdelijke rijzing
van den prijs der granen waarvan wij bij onze tegen
woordige middelen van verkeer ons nauwelijks een denk
beeld kunnen makenbracht het brood buiten het
bereik van duizenden, en deed gebrek, ziekten en
sterften op werkelijk ontzettende wijze toenemen. Steeds
had men met groote armoede te worstelenen daar
de vrijwillige weldadigheid ten eenenmale ontoereikend
wasmoesten buitengewone middelen, vooral loterijen,
belastingen en armengelden te baat genomen worden.
De bedelaars waren in de 17e en 18e eeuw soms zoo
talrijk en overmoedig dat nu en dan geregelde drijf
jachten werden gehouden waartoe de ingezetenen door
het luiden der dorpsklok werden opgeroepen met de
bevoegdheid om allen die weerstand boden dood te
slaan. De bedeeling had in het laatst der vorige eeuw
en nog lang daarna een ontzettende hoogte bereikt, en
de arm verzorgt rs en regenten van de godshuizen ston
den tegenover het bedenkelijk verschijnsel dat de toe
vloed der armen toenam naarmate de met zoovele mid
delen bijeengebrachte gelden ruimer inkwamen. Me,k-
waardig is hetdat men echter ook in vroeger eeuw
op werkverschaffing bedacht was en daarvan een aan
beveling maakte tot het ondernemen van groote werken.
In het verzoek tot het bedijken van den Wieringerwaard
in 1597 werd onder anderen gezegd: „alsoo kenneljjck
is, dat door de bedijeking van nieuwe landen de armen
luiden ende ook de Huisman iu dezen benaauwden tijdt
goede middel sullen hebben om den kost te krijgen."
In het verzoek waarop in 1607 het octrooi tot bedij
king van den Beemster is gevolgd, wordt vermeld, „dat
de landen en steden merkelijck meer gepeupleerd wer
den en verder gewezen op „het gebrek om de groote
menigte ingezetenen en huislieden aan het werk te
houden, waarbij men van jaar tot jaar ziet, dat ver
scheidene huislieden vertrokken naar Frankrijk, Enge
land, Oostland, Groeningerlandt en andere Quartieren,
omtne werk en land te soeken." In het octrooi tot
droogmaking van Waleuburgh op Texel van 1612 wordt
gezegd„dat de droogmakerij aan veie arbeiders met
hiyioe vrouwen en kinderen den kost zoude kunnen
geven," en in het octrooi tot droogmaking van den
Purmer van 1617 wordt aangevoerd, „dat zoodanige
werken vele arme menschen kunnen onderhouden."
Donkere dagen zijn er altijd göwèest en donkere dagen
zullen er nog dikwijls aanbreken. Mogen zij slechts
niet te lang duren en niet spoedig terugkomen; want
werkverschaffing kan uit den aard der zaak slechts
tijdelijk zijn. Een gezonde, duurzame en voor den werk
man zeiven meest gewenschte toestand bestaat alleen
dan wanneer er noodig en nuttig werk te doen is en
handen worden gevraagd om het te verrichten, wanneer
het werk op handen wacht en niet wanneer er werk
gezocht moet worden om aan ledige handen arbeid te
geven. Zoo dage er dan ook met het nieuwe jaar en
bet lengen der dagen voor onzen handelen onze nijver
heid nieuw licht, opdat, als 't voorjaar komt, ook bet
werk gekomen moge zijn en er niet op middelen ge
peinsd behoeve te wordenom het te verschaffen.
7)
Zijne gedachten en plannen hielden hem zoo bezig
dat hij voor de eerste maal sedert jaren niet thuis ging
eten maar zijne zuster door eenen dienstman liet zeg
gen dat hij verhinderd was, en zij niet op hem moest
wachten. Hij ging naar eene restauratie, waar hij wist,
dat zijn zoon gewoonlijk atten einde dezen over zijn
voornemen te spreken.
Adolf Holzbrecher was procuratiehouder op het wis
selkantoor van den handelsraad Neuhaus en woonde in
de nabijheid daarvan; wij zeiden reeds, dat hij ook tot
de familie van zijn chef in zulk eene nauwe betrekking
stond, dat Thekla zich reeds gerechtigd achtte, open
lijk bare jaloesie te toonen.
De vriendschappelijke omgang tusschen mijnheer
Neuhaus en eenen jongen man die in staat was zelf
eene zaak te beginnen had aanleiding gegeven dat
derden reeds vroeger dan de betrokkenen zeiven Tbekla
en Adolf voor elkander badden bestemd. Adolf stond
met de schoone dochter van zijnen chef op goeden voet,
zij had hem boven anderen voorgetrokken doch hij
had nog geen aanzoek gedaan en door niets hoegenaamd
doen blijken dat hij zulk een doel beoogde. Deze
terughouding had juffrouw Neuhaus misschien verkeerd
uitgelegd en voor bedeesdheid gehouden of zij had
er haar toe aangezetom eene verovering te maken
genoeg het was Adolf eerst heden duidelijk geworden,
dat hij óf naar Thekla's hand dingen óf den omgang
met haar moest afbreken, wanneer hij niet het verwijt
van lichtzinnigheid wilde verdienen dat mijnheer Neu
haus hem heden, wel verbloemd, doch op tamelijk
scherpen toon had gedaan.
Zijn patroon had hem 's morgens in diens kamer ge
roepen. „Beste Holzbrecher", had hij gezegd „mijne
dochter zal vandaag hare muziekonderwijzeres ontslaan,
weet gij misschien eene goede plaatsvervangster Mijne
dochter", vervolgde Neuhaus, alsofAdolfs verbazingen
diens blos zijn argwaan bevestigd hadden „kan niet
met iemand omgaan die geheime minneraijen aan de
hand heeft."
„Maar mijnheer Ik ben overtuigd dat gij een on
schuldige beleedigt."
„Het zal mij aangenaam zijn, wanneer ik mij vergis.
Ik kan ook niet gelooven dat gij eene dame kaarten
voor het theater zoudt geven wier goeden naam gij
in twijfel trekt doch een fatsoenlijk meisje zou deze
van eenen onbekende niet hebben aangenomen."
„Ik dacht stotterde Adolf, „mejuffrouw Hobel
een genoegen te bereidenik verondersteldedat zij
denken zou dat de kaarten van eene leerlinge van
uwe dochter, kwamen."
„Mijnheer Holzbrecher, wanneer gij tegen mijne doch
ter den wensch hadt uitgesproken om hare onderwij
zeres eene verrassing te bereiden dan was dat iets
anders geweest, maar gij deedt het zonder hare toe
stemming en geeft zelf toe, dat het met de bedoeling
geschiedde om Thekla voor de geefster te doen door
gaan. De zaak is hiermede afgedaan, juffrouw Hobel
zal mijn buis niet meer betreden en ik laat het aan
u over, om u bij mijne dochter te verontschuldigen
wanneer gij dat noodig oordeelt."
Dit laatste „wanneer gij dat noodig oordeelt", had
iets kwetsends, uitdagends, dat te meer indruk maakte,
omdat het op verbitterden toon werd gezegd en daar
Neuhaus na deze woorden het gesprek afbrak kwam
het Adolf voor alsof men hem had willen aanduiden
dat hij op eene zeer koeie ontvangst rekenen kon, wan
neer hij zich weder in den familiekring van zijuen chef
vertoonde.
Het moest Adolfs verontwaardiging opwekken dat
men juffrouw Hobel voor zijne handelwijze verantwoor
delijk stelde het was een blijk van onverdiende min
achting tegenover de arme onderwijzeres en eene be
schimping voor hem zelf. Hij wist op welk uur Bertha
Hobei heden bij hare leerlinge kwam en wilde zich
daarom naar juffrouw Neuhaus begeven om zich in
Bertha's tegenwoordigheid als den eenige schuldige te
doen kennen. Daar kwam de onderwijzeres echter reeds
met een verontwaardigd gelaat de trap athet was
dus te laat, om het onrecht jegens haar te verhinde
ren hij mocht het niet eens wagen om Bertha aan
te spreken en zich te verontschuldigen Neuhaus mocht
zich er eens mede bemoeien en hem ter verantwoording
roepen dat hij iemand in den gang had staande ge
houden aan wie de deur was gewezen.
Wanneer een jonge man belang stelt in een mooi
jong meisje dan wacht Amor slechts op eene gunstige
gelegenheid om het hart met zijn pijl te treffen elk
oogenblik kan het slachtoffer in het bereik komen van
den liefdegod.
Adolf Holzbrecher had meermalen gelegenheid gehad
vergelijkingen te maken tus. chen de zelf bewuste, over
moedige Thekla en de zachtebescheiden Bertha
werd bij de eerste het oog verblind de laatste wekte
ieders belungetelling op. Bertha Hobel was misschien
wel deels de schuld dat Adolf nader met Thekla be
kend trachtte te worden stellig echter was het ook
baar invloed, die hein noopte, gewapend te blijven
tegenover Thekla's gloeiende blikken. Het beviel hem
in Thekla en virzoende hem eenigzins met haar over-
moedigen aard dat zij de arme onderwijzeres als eene
vriendin behandeldehij zeide tot zich zelfdat haar
hart goed moest zijn wanneer zij het vertrouwen en
de vriendschap van een arm meisje zocht te verwerven,
al was zij overigens dan ook dikwijls laatdunkend en
hoogmoedig. Doch zonder dat hij het bemerktewas
het ook de aanblik van dit bescheiden zedige en
toch zoo bekoorlijke wezem dat hem er voor behoedde,
zich al te veel door Thekla's bekoorlijkheden te laten
veiblindeD.
Op het kantoor van den handelsraad kon ieder on
dergeschikte door den kantoorbediende toegangskaarten