No. 8. Zeven en tachtigste Jaargang. 1885. ZONDAG 18 JANUARI. EERSTE BLAD. DE VINGEK GODS. 13> Prijs der gewone Advertentiën: L)it nummer bestaat uit twee bladen. In afwachting van voorstellen tot een andere regeling. FEUELXiETON. ALK1IAARSCIIE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door het geheele Rijk f 1, De 3 nummers O 06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS- TER ZOON. Wil ons lager onderwijs geen gevair loopen beneden het peil te dalen waarop bet in het belang des volks moet blijven, dan is de Staat verplicht het tot een voorwerp van aanhoudende Regeeringszorg te verklaren Blijft het onderwijs, door den Staat te geven, zoo geregeld, dat het terrein van den godsdienst worit geëerbiedigd zoodat de openbare school voor allen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid bruikbaar is, dan is de Staat ontegenzeggelijk tevens bevoegd van overheids wege onderwijs te 'doen geven. Wij hebben in ons vorig artikel de gronden doen kennen waarop onze onverzwakte overtuiging steunt dat in Nederland de gemengde school aan dien eisch kan voldoen en vol doet en dat haar bestrijding uitgaat van miskenning van haar doel en valsche voorstelling van haar werking. Evenwel heeft die bestrijding in de laatste jaren steeds meer veld gewonnen. Twee politieke partijen, de an tirevolutionaire en de katholieke, hebben aan de open bare school den oorlog verklaard. Hoe weinige punten van overeenstemming die partijen overigens ook mogen bezitten hoezeer zelfs de leden van else partij op zieh zelve in andere opzichten mogen uiteenloopen in haar felle en onverzoenlijke bestrijding van de openbare school zijn zij één. Die bestrijding is de voorwaarde van haar bestaan en baar levenskracht tevens. Neem de schoolkwestie weg, en als grondslagen .van de anti revolutionaire partij blijven eenige afgetrokken stellin gen over, waarop geen kenmerkende praktische politiek kan gevestigd worden. Jaren lang is de strijd tegen de openbare school gevoerd en met gunstig gevolg. De volksconscientie is voortdurend ontrust en eindelijk zetelen in de Tweede Kamer, onder de zes en tachtig leden één en veertig antirevolutionairen en katholie ken die de openbare school voor hunne geestverwan ten onbruikbaar verklaren. Herstel van grieven op dit punt gaat bij hen vóór alles. Aan geen nieuwe belastingen willen zij hunne stem geven tenzij de re geling van ons onderwijs herzien worde. Vermoedelijk zullen zij niet bereid bevonden worden tot eenige Grondwetsherzieningop welk punt en hoe dringend noodig ook mede te werken tenzij de Grondwet zelve een andere regeling van het lager onderwijs voor- Bchrijve, althans op ondubbelzinnige en met twijfel achtige wijze vrijlate. Ondubbelzinnig en niet twijfelachtig. Het is bekend, dat er verschil van gevoelen bestaat omtrent de vraag, of de Grondwet in hoofdzaak een andere regeling toe laat dan de bestaande. Hun, die beweren dat die vrijheid bestaatwordt zoo niet de letter van art. 194, dan toch de bedoeling tegengeworpen. Wat daar van ook moge zijn, de tegenstanders der openbare school kunnen geen vrede hebben met een artikel waarop men zich tot verdediging der bestaande regeling zou kunnen beroepen. En de liberalen de conserva tieven, zij allen, die de hoofdbeginselen dezer regeling voor de beste houden behooren zij te weigeren ela voorstel tot wijziging van die beginseleneike Grondwetsbepaling, die een andere regeling toelaat, in overweging te nemen De beantwoording dezer vraag is inderdaad niet gemakkelijk voor hen die, als wy nog altijd overtuigd zijn, dat de bestaande regeling de beste is. Wij meenen dat zij, die de voor allen toeganke lijke openbare school bij de natie in kwaden reuk hebben gebracht en in plaats van te trachten, zoo er bezwaren bestaan haar voor allen bruiKbaar te maken en op andere wijze te voorzien in hetgeen zij niet geven kan haar als onbruikbaar verwerpen geen dienst hebben bewezen aan hun vaderland en het smart en bevreemdt oqs tevensdat het gezond verstand van het nederlandsche volk niet meer algemeen tegen dat streven in verzet is gekomen dit zoo velen inderdaad van de gemengde school zijn vervreemd. Maar het feit kan niet worden ontkend. Wat meer is, wij hebben hier niet te doen met een tijdelijke beweging een snelle onverwachte wending in de openbare meening, die waarschijnlijk spoedig door een zwenking in betere richting zal worden gevolgd maar met een beweging, die sinds vele jaren bestaat en allengs meer en meer veld heeft gewonnen. Is het denkbaar is het waar schijnlijk dat wij weldra den vloed door de ebbe zul len zien vervangen en de algemeene volksovertuiging zullen zien bekomen van haar ongerechtvaardigde ver denking, van haar noodlottig ongelool aan de goede werking der gemengde school en tot beter inzicht terug- keeren Op die vraag komen wij aanstonds terug. Maar is dit niet denkbaar, dan kunnen ook de liberalen met begeeren dat op den duur aan dat onderwijs uit de aigemeene rijks- en gemeentekassen wordt bijgedra gen waartegen misschien de hellt des volkszij het ook naar onze overtuiging ten onrechteverklaart ge wetensbezwaren te hebben, indien een andere regeling kan worden aangewezen> waar door aan die gewetensbezwaren wordt tegemoet gekomen en, zonder te bui tensporige eischeu aan de schatkist te stellen, tevens een waarborg wordt ge geven, dat er overal in Nederland vol doend lager onderwijs voor allen ver krijgbaar zal zijn. Van ben, die de bestaande regeling de beste en voor ons volk met zijn uiteenloopende en elkander bestrij dende geloofsbelijdenissen de meest bruikbare achten is eeu voorstel omtreut een andere regeling natuurlijk niet te wach'en zij kuDnen niet meer doen dan zich bereid verklaren een voorstel ran de tegenstanders met ernst en nauwgezetheid te zullen overwegen. Wat naar onze meening stellig niet in aanmerking zou kannen komen is een bepaling in de Grondwet waardoor een latere volgens een ander kiesstelsel ge* kozen Vertegenwoordiging gebonden zou zijn, om het onderwijs te regelen in tegenovergest"lden zin van het bestaande. Stelt de tegenpartij den eiseh dat de tegenwoordige regeling door de Grondwet niet aan de nieuwe Volksvertegenwoordiging zal worden opgodron- gen de liberalen kunnen met hetzelfde recht eiscben, dat die Vertegenwoordiging niet verplicht zal zijn een ander stelsel toe te passen. Zij mogen de hoop niet opgeven dat de natie haar dwaling zal inzien. Ver moedelijk zal de volgens een nieuw kiesrecht gekozen vertegenwoordiging anders zijn samengesteld dan de tegenwoordige. Mogelyk zal ook de gezindheid des vo^ks omtrent de regeling van het onderwijs daarbij blijken eenigzins anders te zijn dan men uit de tegen woordige samenstelling der Tweede Kamer zou moeten opmaken. De eenige reden, waarom de liberale partij een andere regeling zou kunnen aannemen, is niet dat de tegenwoordige niet deugt maar dat een te groot deel des volks er geen gebruik van schijnt te willeu maken. Maar daaruit volgt dan ook dat zij zich in afwachting van de gezindheid der nieuwe Katners, niet kan binden aan een regeling in tegenovorgestelden zin. Het eenige. waartoe zij wellicht zou kunnen komen zou eeu wijziging der Grondwet zijn, waardoor aan die Kamers ook in deze zaak vrijheid werd gelaten de regeling tot stand te brengen die zij naar hare over tuiging de Leste zullen oordeelen. Wil men goed onderwijs en daarom een niet te groot aantal leerlingen aan een enkelen onderwijzer overlaten, wil men de onvermogenden kosteloos onderwas geven, van minvermogenden een schoolgeld heffen dat niemand buitensluit en ook voor de meer vermogenden het schoolgeld zóó stellen dat niemand wordt afgeschrikt, dan zullen de bijdragen van staat en gemeenten in elk geval niet onbelangrijk kunnen zijn. Eene gemeen schappelijke school voor alle kinderen is dan ongetwij feld het minst kostbaar. In de groote steden waar in elk geval meerdere scholen noodig zijn zou een splitsing naar de keuze der oudera in gemengde scho len zouder onderscheid van godsdienstige gezindheid, katholieke scholen en scholen met den bijbel wellicht minder financieel bezwaar hebben maar in kleine ste den en ten piatten lande, waar thans ééue school vol doende is zullen twee of drie verschillende scholen ongetwijfeld kostbaarder zijn zoo men aan het onder wijs dezelfde eischeu wil stellen als tegen woordig. Maar wij zijn niet geroepen een plan voor een nieu we regeling te maken. Wij wijzen slechts bij voor baat op de bezwaren en zwijgen voor ditmaal van het groote voordeel voor de eenheid des volks, voor de goede verstandhouding van de burgers onderling op lateren leeftijdhierin gelegen dat de kinderen der verschillende gezindheden naast en door elkander op dezelfde schoolbanken zitten. Heeft men „Ja", zeide hij na eene pauze, „het is vaak moeielijk voor ons om aan den plicht te gehoorzamen. Maar deze gebiedt, om een ieder, op wien verdenking kan vallen, te verhinderende sporen zijner misdaad uittewisschen en zich met zijhe medeplichtigen te verstaan. Die plicht is ontzettend wreedwanneer er onschuldigen door worden getroffen. Doch waar een ander spoor te vinden? De zieke zuster van den vermoorde ligt on der zware verdenking, zij was echter machteloos zonder medeplichtige. De vermoorde is op weg van hier naar zijn buis verdoofd en bestolen. Het is bijna zonder twijfel dat deze misdaad de grootere moest voorberei den en de verdenking op vreemden leiden. Alleen de zuster, de zoon en gij, mevrouw Hobel, konden weten dat de rentenier eene aanzienlijke som gelds bij zich bad. Een straatroover valt niet zoo maar den eerste den beste aan degene die den rentenier verdoofde, wist, dat zijn moeite beloond zou worden. De vergiftiging met arsenicum daarna is dan weer gemakkelijk bierdoor to verklaren dat de moordenaar dacht de verdenking op die wijze op den onbekenden roover te kunnen leiden. „Mag ik u iets mededeelen nam nu weder mevrouw Hobeldie in groote opgewondenheid naar de uiteenzetting van den beambte geluisterd hadhet woord. „Ik heb iets gezien misschien is het niet van groot gewichtdoch het is mij opgevallen." „Spreekals ik u verzoeken mag antwoordde Tei- ner, „het geringste is bij een dergelijk onderzoek van belang." „Mijnheer Holzbrecher", ging Mevrouw Hobel voort, „nam den brief, welken ik hem geschreven had, uit den zak, deze was nog in hetzelfde couvertdoch er was een zegel op en ik had dit slechts dichtgeplakt. Dat viel mij op, het had den schijn, alsof mijnheer Holzbrecher nadat hij den brief gelezen had dezen weder in het couvert gedaan en dit met iakgesloten had, om dezen eenen derde toe te zenden doch hij zeide mij, dat hij in den loop van den namiddag niet thuis was geweest dat hij mijnen brief bij zijnen terugkomst gevonden haden dadelijk hierheen gegaan wasom mijn antwoord met mij te bespreken. Ik had den brief door eenen kruier laten bezorgen." „Stond er iets in uwen brief, waaruit een derde heeft kunnen afleiden dat mijnheer Holzbrecher met eene som gelds bij u zou terugkomen „Neen integendeelik sloeg het aanbod van den heet Holzbrecher af." „Dat is zeer zonderling 1" mompelde Teiner, in na denken verzonken. „Mevrouw Hobel," riep hij plotse ling opziende, „misschien bestaat er toch iemand, die zich om uwe onderhandelingen met mijnheer Holz brecher bekommert, wien er wat aan gelegen was, deze te doen mislukkendie u beluisterde en den brief openbrak." De beambte wierp terwijl bij zoo tegen de moeder sprak eenen onderzoekenden blik op de dochter doch Bertha scheen nauwelijks te booreD wat er gesproken werd zij werd ot door al hetgeen er was voorgevallen zoo geheel beziggehouden dat zij od- gesehikt wasaan het gesprek deel te nemen Óf, zij speelde een rolen de beambte scheen het laatste te vreezenwant nog vóór mevrouw Hobel kon ant woorden richtte hij plotseling Bertha's hand grijpend, alsof hij baar daardoor wilde dwingen hem aan te zien het woord tot deze. „Beken de waarheid", riep by „gij hebt den zoon van den rentenier van bet schrijven uwer moeder op de hoogte gesteld. Bertha verschrikte zoo hevig dat hare verwarring de verdenking van den beambte scheen te versterken zij vond geen antwoord op eene dergelijke beschuldiging, die het ergste en meest kwetsende verwijt deed gissen, en het vermeerderde nog hare verwarring, dat hare moeder haar ontsteld en verschrikt aanstaarde alsof ook zij aan hare dochter twijfelde. „Beken het maar", riep de beambte nog eens op dreigenden toon. „Ik wil gelooven dat gy bij deze zaak aan niets kwaads gedacht hebt, dal de jonge Holzbrecher nw vertrouwen misbruikt heeft. Hij heelt van u gehoord dat zijn vader uwe moeder ge'd aan geboden hadgij hebt hem van al het voorgevallene onderricht." Was bet de harde, dreigende taal van den beambte, die Bertha deed verschrikken en tegelijkertijd bet ge voel in haar wakker riep, tot op zekere hoogte zyn verwijt te hebben verdiend want zij had immers met Adolf over deze aangelegenheid gesproken genoeg op haar gelaat teekende zich eene bekentenis van schuld at; haar verbleeken de uitdrukking van angst, van ver warring, van ontsteltenis, alles bij elkander was voor den commissaris een schriftwaarin by zich niet kon vergissen, en Teiner glimlachte spottend, toen zij eindelijk woorden vondom zich te rechtvaardigen. „Het verder onderzoek zal de waarheid wel aan den dag brengen*', viel Teiner bet jonge meisje in de rede, hij wees mevrouw Hobel die eene opheldering eene vraag aan hem wilde richtentamelijk lomp af en verliet de kamer. VIII. De beambte moest na al het gebeurde de beide vrouwen wel met de overtuiging verlatendat zijn vermoeden, waarmede hij de misdaad verklaardege grond was hij moest wei gelooven dat Adolt Holz brecher door Beitha omtrent de onderhandelingen tusschen zijnen vader en mevrouw Hobel was ingelicht, en van dezen vernomen baddat de oude man zich met eene aanzienlijke som gelds bij mevrouw Hobel bevond. Er was in de stad sedert lang geen misdaad van belang gepleegdeen diefstal op straat vroeg in den avond met behulp van verdooving van het slachtoffer

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1885 | | pagina 1