aiuvui.
Jngcz0!iben &<ufcfceti.
Nog eens Murmellius en de Alk-
maarsche School.
Te Amsterdam zijn van den 15 tot den 21 34
personen aangegeven als aangetast door roodvonk en
7 als overleden aan die ziekte.
Het Nieuws van den Dag keert 70 pet. van het
kapitaal der vennootschap over 1884 uit. De ontvangst
bedroeg 594,466,18, f 17778,49% meer dan in 1883
en de zuivere ontvangst bedroeg f 49616.
In een ingezonden stuk in de N. Rotterd. Cou
rant wordt betoogd dat de slagers het vleesch op veel
hoogere prijzen houden, dan de steeds dalende veeprijzen
tegenwoordig wettigenbij verkoop van rundvleesch
le soort voor gemiddeld f 0,90 per P. zouden zij nog
eene behoorlijke winst maken.
Yoor hoofd der met 1 Mei a.s. te Haarlem te
openen christelijke school voor on- en minvermogenden
hebben zich 38 gegadigden aangemeld.
De commissie voor de in 1886 door de studenten
te Utrecht te houden maskerade is voornemens geen
onderwerp uit de geschiedenis te nemen, maar terug te
keeren tot de maskerade van voor 60 en 70 jaren
namelijk verschillende groepen uit het tegenwoordige
en vroegere leven, ter besparing van groote kosten
en ter bevordering van de deelneming der studenten.
De heer R. van Lennep, ex-consul van Z. M. den
Koning der Nederlanden te Alexandrie in Egypte, heelt
in een open brief aan baron A. Mackay, voorzitter der
2e Kamer, het volgende medegedeeld. Bij kon. besluit
van den 28 Jan. 1859 werd hij benoemd tot leerling-
tolk te Smyrna met f 300 's jaars en in 1865 in die
betrekking overgeplaatst naar Alexandrie, waar hij
vervolgens de verschillende rangen van kanselier, vice-
consul en consul doorliep. Hij bleef op een tractemeut
van f 300 een volkomen ontoereikend bedrag om ook
maar in de meest bescheiden levensbehoeften te voorzien,
had de titularis van het politiek agentschap en consul-
generaal in Egypte er wegens de hooge eischen van
den dienst niet persoonlijk in voorzien door toelagen,
tot een bedrag van 6500 fr. per jaar. In 1878 stelde
de nederl. regeering aan zijn vertegenwoordiger in Egypte
voor, den zetel van genoemd agentschap naar Cairo
over te brengen zoo dit geschiedde, bood zij aan de
toelagen van den vice-consul van Alexandrie (toenmaals
zijne betrekking), de vermelde 6500 fr., voor zijne reke
ning te nemen. De heer Anslijn de toenmalige titu
laris, die gewoon was den zomer in Egypte door te bren
gen, antwoordde, dat zulks voor hem geene bezuiniging
zou zijnwant deze wijziging zou twee woningen ver-
eischen ééne te Cairo en ééne te Alexandrie. Er werd
niet meer over gesproken doch twee maanden later gaf
het ministerie van buitenlandsche zaken den schrijver ken
nis dat het zich voorbehield zijnen toestand te regelen.
Een wederzijds verbindend, behoorlijk gezegeld en geregis
treerd contract bestond er wel niet tusschen de regee
ring en hem maar hij mocht toch met alle recht en
billijkheid vertrouwen stellen in de toekomstnu de
toestand als onregelmatig erkend was en men aange
boden en beloofd had dien te regelen.
Volgens het plan van 1878 is de zetel van genoemd
agentschap bij de aankomst van den nieuwen titularis,
jhr. van der Does de Willeboisnaar Cairo overge
bracht. Wat de rest der voorstellen van 1878 aangaat,
oordeelde de min. van buitenl. zaken het beter, ze te
vergeten. Ter belooning van eene 25jarige loopbaan
uit erkentelijkeid voor zijne bewezen diensten liet het
ministerie hem zijne betrekking en al zijne werkzaam
heden behoudenalsmede het rustig genot der f 300,
alleen op de begrooting uitgetrokken en die zonder
koninklijk besluit hem niet te ontnemen waren. De
politieke agent was bij zijne ontscheping in Egypte ge
machtigd, zijne diensten op dat laagste cijfer te begroo-
ten. De bezoldiging van een ambtenaar te verminderen
van 3350 tot 3050 en te onderstellen, dat hij zich
daaraan zal onderwerpen is te kort doen aan de juiste
waardeering zijner hulpbronnen en zijner middelen van
bestaan dat is hem onomwonden de machtiging en
het recht geven om te gaan bedelenof er iets beters
op te vinden om in het leven te blijven.
Hij wil, om recht te doen aan den minister van buit.
zaken, gaarne gelooven dat het doel van den minis
ter enkel en alleen was hem te dwingen zijn ontslag te
nemen en dat hij geen oogenblik geaarzeld heeft, die
voldoening te geven daartoe neemt hij de daartoe
betrekkelijke brieven op.
Na mededeeling van enkele bijzonderheden uit de in zijn
bezit zijnde stukken, verklaart hij oa.,datde meest een
voudige grondbeginselen van recht en billijkheid den chef
opleggen, zijnen ondergeschikten minstens eene maand
te voren ontslag te geven; dat jhr. van der Does de Wil
lebois den 17 Sept. 1885 in Egyte aan wal gestapt is
en zijne bezoldiging, ten bedrage vsn 6500 fr. per jaar,
uitbetaald is tot op 15 Sept. Hij verklaart daarbij dat
hij geen verzet aanteekentmaar slechts constateert. Ten
slotte schrijft hij, datzoo de consulaire dienst noodig is
het gouvernement nooit kan hopen, dien op voldoenden
voet in te richten zoolang zijne ambtenaren en
vooral de nieuw aangekomenen, zich niet zeker gevoelen
in hunne positiezoolang zij er aan blootgesteld blij
ven op een goeden dag zonder eenige beweegreden
uit hunne loopbaan te worden gestooten. In het te
genoverstelde geval is het wenschelijk de instelling
der consulaten zoo spoedig mogelijk op te heffen. De han
del de scheepvaart, de in den vreemde verblijf houdende
Nederlanders zullen gemakkelijk onder een andere vlag
eene voldoende bescherming vinden en de begrooting
zal met verscheidene duizenden van guldens verlicht
worden. Het spreekt van zelf, dat het stelsel, het
eerst te zijnen koste toegepast, aan de consulaire ka
ders noch het personeel noch den corpsgeest kan
waarborgen welke beiden de voornaamste steunpilaren
zijn van de diensten, die het Gouvernement recht heeft
van de instelling te vorderen. Laat men ze tot verval
komen dan is elke uitgave er voor verloren geld.
Voor de engelsche soldatendie wegens militaire
vergrijpen van niet al te zwaren aard gevangenisstraf
ondergingenis de oorlog in Soedan eene uitkomst
daar velen hunner thansnu manschappen noodig zijn,
terstond in vrijheid zijn gesteld.
V o 1 a p ii k.
Dr. Winkler schrijft
Ik neem de vrijheid mijn gevoelen uit te spreken
betredende de wereldtaal, en ik meen dit te mogen
doen, daar ik verscheidene talen heb bestudeerd. Ik
ben in staat te schrijven, te vertalen, te spreken of ten
minste te verstaan behalve het Nederlandsch of moe
dertaal, elf andere talen. Zonder twijfel geeft mij dit
het recht te zeggen, dat ik geen andere taal ken zoo
schoon zoo helderzoo klaarzoo aangenaam als
Schleyers Volapük dat ik nooit een taal bestudeerde
met zoo groot genoegen als deze wereldtaal dat onder
het bestudeeren van Schleyers Volapük ik onophoudelijk
den uitvinder van deze taal bewonderde dat ik vast
geloof, dat deze gemaakte taal de reistaal zal worden,
over welke dr. Dioscorides (prof'. Paul Harting) spreekt
in zijn werk getiteld Anno 2070 en eindelijk dat
Volapük dit zal worden hoewel er geen heldendicht
in is gesehreven. Ik geloof stelligdat ik niet beter
doen kan dan iedereen aanraden de wereldtaal te
bestudeeren in plaats van te oordeelen zonder ken
nis en zijn mond te houden liever dan een dom oor
deel uit te spreken.
Om te bewijzen zoo vervolgt dr. Winkler welk
een schoone taal Volapük isik zou geen Eransch
gedicht metrisch in het Duitsch of Engelscb, of een
Engelsch gedicht metrisch of op rijm in het Eransch
of mijn moedertaal kunnen overzetten en echterna
eenige dagen studie van de wereldtaalheb ik in een
verloren uurtje vertaald de twaalf eerste regels van het
Fransche volkslied.
Voor de London and Northwestern Railway Comp.
wordt te Birmingham een salonwagen gebouwd die
voorzien zal worden van eene pianino. Er zullen voor
zorgen worden genomen opdat het gedruisch van de
wielen niet tot den speler kunne doordringen. Gelijke
voorzorg behoortnaar een der bladen opmerktgeno
men te worden, opdat het gedruisch van de pianino niet
tot de niet-spelers kunne doordringen
Te Savona in Noord-Itaüe, is een dertigjarige blinde,
Dalmazzo Breano genaamd tot zeven jaar^opsluiting
veroordeeld. Deze man met een ongemeen fijn gevoel
en gehoor begaafd, had in een gasthuis waar men
hem een postje had gegeven zonder iemands hulp de
sleutels nagemaakt en des nachts twee jaar lang ettelijke
duizenden lira's uit de kasten, offerbussen enz. gestolen.
Op verzoek van den uitgever van „de Huisvriend"
nemen wij het volgende uit de Arnhemsche Courant
over
Het is ons aangenaam onzen lezers de verschijning
van de eerste aflevering van den nieuwen jaargang van
„De Huisvriend" te bunnen aankondigen. Dit tijdschrift,
dat bij den uitgever H. A. M. Roelantste Schiedam,
sedert vijf jaren het licht zietverdient.om strekking
en inhoud onder alle standen der maatschappij bekend
te worden en gaarne wenschen wij door onze aankon
diging mede te werken, om dezen huisvriend in alle
gezinnen eene blijvende plaats te verzekeren.
De eerste aflevering wordt geopend met een bijzon
der goed geslaagd portret van ons Prinsesje met bij
schrift van Nicolaas Beetsen verderwat ons land
betreft afbeeldingen van het kasteel te Heeswijk be
schreven door H. M. Wernerhet stadshuis en het
schotsche huis te Veere, door S, Piccardten het te
geltableau in den voorgevel der stadswaag te Alkmaar.
Van het bekende schilderij van Henri Bource „Een
droevige tijding", is eene groote gravure opgenomen
terwijl nog een viertal platen, waaronder een „gezicht
op Amsterdam" naar Rembrand's ets van 1640 in deze
aflevering voorkomen.
Onder de verhalen worden aangetroffen „oude liefde"
door mej. M. W. Maclaine Pont en „Jobje" door E.
Nagtglas.
De prijszeven en dertig en een halve cent per
maand kan voor niemand een bezwaar zijn een
jaargang vormt een lijvig boekdeel van 480 bladzijden
met ongeveer 200 platendat een sieraad voor de
huiskamer is.
Dr. J. J. de Gelder heeft in nummer 7 dezer courant,
ten bewijze hoe voorzichtig men behoort te zijn met
het aannemen van gegevens in oude archieven voor
komende de bewering gewaagd, dat het cijfer van 900
leerlingen onzer school ten tijde der rectoren Colo-
niensis en Murmellius genoemd in een verzoekschrift
onzer regeering van 1575 (den 11 Mei van dat jaar
werd er op beschikt), niet met de waarheid overeen
komstig kan zijn en een ander heeft in nummer 14*,
zich beroepende op het cijfer van 350 leerlingen van
buiten de stad in 1514vermeld in de Informatie van
dat jaargemeend aan te toonen hoe in eene halve
eeuw werkelijke cijfers tot legendarische getallen kunnen
aangroeien.
Zullen wij met hen instemmen en geloovendat
onze overheid in 1575 in een verzoek aan den Prins
en zijne Raden, met de waarheid speelde, of misschien
te goeder trouw dwaalde en niet op de hoogte was
van den toestand slechts 60 jaren vroeger?
Noch het een noch het ander al moeten wij dan
ook in verzet komen tegen den geëerden laatsten rector
onzer schooldr. de Gelder diezich beroepende op
Delprat en von Raumer wel kennis had mogen nemen
van hetgeen latere schrijvers over Murmellius en zijnen
arbeid geleverd hebben, zooals de studie van dr. D. Reich-
ling te Heiligenstadt „Jcliannes Murmellius. Sein Leien und
seine fTerfce", in 1880 te Ereiburg in Breisgau uitgege
ven en al hetgeen Busken Huet (een critische geest
in zijn „Land van Rembrandover dezen latinist en hu
manist heeft medegedeeld. De heer d. G. noemt het
hoogst onwaarschijnlijk dat zich in 2 jaren*tijds 900
leerlingen of [klerken by Murmellius zouden hebben
aangesloten en ziet geen kans ze in het toenmaals zoo
kleine Alkmaar te bergen. Zien wij wat of hiervan is.
Indien eenige inrichting van onderwijs een aantal
leerlingen teltdat te groot schijnt in verhouding tot
het zielental van de plaats der vestiging (zooals thans
het gymnasium te Doetinchem) dan moet daarvoor
eene bijzondere aanleiding bestaan. Zij ontbrak'in het
begin der 16e eeuw te Alkmaar niet en was deze
dat een voortreffelijk conrector, die voor den als hoofd
der school minder geschikten rector Bartholomeus van
Keulen het bewind voerdedoor een nog voortreffe
lijker rector werd opgevolgd en zulks in een tijd, dat
de goede instellingen van onderwijs hier te lande nog
dun gezaaid en de betrekkingen met de Rijnstreken,
Westphalen en Oostfriesland (door de sedert verloren
gegane gemeenschap van taal) veel levendiger waren
dan men zich in onze spoorwegeeuw voorstelt.
Murmellius aanvaardde hier in het begin van 1514
eene bloeiende school en gaf kort na zijne vestiging
uiteene verzameling van brieven door ouders van
leerlingen tot hem gericht, 's jaars te voren te Deven
ter gedrukt onder den titel van Johannis Murmellii
Ruremondensis Epistolarum moralium Hier, Alcmariae pera-
moeno llollandiae oppido compositus" en eene schoolorde,
afgedrukt in zijne in 1514 te Deventer op nieuw ver
schenen Opuscula Duo van 1504. Uit deze schoolorde
blijktdat de leerlingen voor het meerendeel aanko
mende jongenmannen alleen door zedelijke voorschrif
ten in bedwang te houden, en geene kinderen of kna
pen als te Munster waren. Spreekt nu de Informatie
van 1514, het jaar van M.s. aankomst reeds van 350
leerlingen van buiten de staddan kan een aantal van
900 van elders en van hier, nadat hij een paar jaren
met vrucht gewerkt had en zijne reputatie vergroot
was niemand verbazen. En dat zijne reputatie niet
gering en steeds klimmende was is hieruit af te leiden,
dat zijne lesjes voor eerstbeginnendenzijne „Pappa
puerorumwaarvan de tweede druk in 1515<>te Deven
ter het licht zag in minder dan 50 jaren niet minder
dan 32 malen telkens in 1000 exemplaren herdrukt
werden. Men moge thans met zekere minachting op
dit boekje (in 1789 voor de 77ste maal uitgegeven) neer
zien zeker is het, dat het in de dagen van Murmellius
eene geheele omwenteling in het onderwijs der latijn-
sche taal veroorzaakte en als eene belangrijke verbete
ring der vroeger zoo gebrekkige leerwijze mocht gelden.
Nemen wij dit alles in aanmerkingdan komt ons
het getal van 900 zoo alkmaareche als vreemde scho
lieren niet zoo vreemd meer voor. De luthersche pre
dikant Framjois Smitdie voor een vervolg op Eike-
lenbergs en Boomkamps Geschiedenissen de levens der
geleerde alkmaarders en der rectoren bewerkte, weet
ons op gezag van Willem Suermond praeceptor der
6e klasse onder Murmellius, te verhalen dat er onder
de 900 niet minder dan 600 (vreemden waren en dat de
school volgenderwijze was ingedeeld le klasse
2e kl. 120, 3e kl. 60, 4e kl. 150, 5e klGe kl.
ruim 1257e kl. ruim 100, 8e en 9e kl. samen
ongeveer 200 leerlingen.
Wij hebben dus niet 900, maar volgens dezen auteur
600 (zooals wij zagen in 1514 350) vreemde leerlingen
te huisvesten. Was dat in het kleine Alkmaar, dat
toenmaals 4500 zielen kon tellen onmogelijk Ja, als
wij ze ieder van eene vrije kamer, als de tegenwoordige
gymnasiasten eischen willen voorzien neen als wij
denken aan de eenvoudige zeden en de weinige égards
voor jonge lieden in tijdentoen er onder de stu
denten vaak zoo arme voorkwamen dat zij langs de
huizen zongen om de kosten van hunne studie en
verpleging te kunnen betalen. Maar slechts van 3
hunner zijn de namen bewaard waar zijn de overige
897 gebleven vraagt de heer de G. Wij antwoorden
hieropvan de meeste geleerden (mochten de alk-
maarsche klerken het zoover gebracht hebben) vinden
wij niet vermeldwaar zij hun lager of middelbaar on
derwijs genoten hebben en aangaande de massa die
geene geleerden werdzal wel gelden wat dr. d. G.
in zijn „Onderwijs in wetenschap en talenschreef: „Wij
betwijfelen echter zeer, of men van dit onderwijs wel
andere vruchten verlangdedan de noodzakelijke kun
sten des levenslezen schrijven en rekenengelijk
men door het latijn ongetwijfeld geene klassieke letterkun
de en door de poëzy slechts hulp zocht te vinden voor
de uitoefening van de destijds heerschende kerkdienst."
Murmelliusdie hier al was hij bevriend met den
egmonder monnik Balduinis de Haga Comitumver
vaardiger van eenen catalogus der boekerij van zijne
abdij den omgang zijner geletterde oude vrienden van
Munster miste en zich beklaagde over een toezicht
dat hem in de vrije keus zijner leermiddelen beperkte,
vluchtte met vrouw en kind in 1517 naar Deventer
toen onze onbewalde stad door de gelderschen werd
geplunderd, na bij die gelegenheid of reeds eerder (wat
niet duidelijk blijkt) zijn door vele scholieren bewoond
huis en al zijn goed door brand verleren te hebben.
Die plundering en zijn vertrek knakten den bloei der
school; en niet eerst in 1575, maar reeds in 1523 en
nog meermalen in de eerstvolgende jaren, klaagden onze
burgemeesteren al was het dan niet met vermelding
van thans als legendarisch beschouwde getallen over
de vervlogen heerlijkheid. Zoo wordt in eene beschik
king van Keizer Kareivan 5 Februari 1523bij het
daarin aangehaald beklag van burgemeesters over de in
1517 geleden schade, ook gezegd „hoe dat omtrent ses
jaeren geleden binnen de voorschr. stede geweest is
een vermaerde schoole en congregatiën van veel clerken,
so wel uyt onse Landen, als uytheemsche jongheeren,waer
door die voorsz. stede met de inwoonders van dien groo-
telijx van excijnsen, inkomste en neeringe profijteerde."
't Blijkt ook hieruit, dat de alkmaarsche school toch
nog al d e moeite waard is geweest, en dat Busken Huet
haar terecht eene bijzondere plaats in het door hem
genoemde land van Rembrand heeft doen innemen.
C. W. BRUINVIS.
Stoomdrukker^ van Herms. Coster St Zoon te Alkmaar.
16)