No. 29.
Zeven en tachtigste Jaargang.
1885.
ZONDAG
8 M A ART.
ONZICHTBARE HANDEN.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
Prijs der gewone Ad verten tiën:
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
(Officieel ©cbeelte.
Gemeente-reiniging.
Bümetilattb.
Oude herinneringen.
ALkHAARSCHE COURANT.
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers O 06.
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. 008-
TEB ZOON.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR,
zich willende verzekeren dat het voorschrift der verordening
van 27 Juni 1883 (Gemeenteblad No 101), dat het verboden
is binnen de bij die verordening aangewezen kom en buurten
der gemeente privaten te hebben of te gebruiken uitloopende
in slotengrachten riolen of kuilenstipt nageleefd wordt
brengen ter aigemeene kennisdat zij in linnne vergadering
van den 3 Maart J 884. besloten hebben, in de maand April a.s.
door den directeur der gemeente-reiniging en den commissaris
van politie eene schouw in de woningen der ingezetenen te
laten houden. Zij geven van dat besluit thans reeds kennis,
om hen wier privaten nog niet in alle opzichten aan de voor
schriften dier verordening voldoen, in de gelegenheid te stellen
ze in orde te brengen en zoo doende onaangenaamheden te
voorkomen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
4 Maart. 1885. De Secretaris
NUHOUT VAN DER VEEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter aigemeene kennis:
dat ter gemeente-secretarie in den loop dezer maand aan
vraag kan worden gedaan door lotelingen van deze gemeente,
lichting 1885 om bij de zeemilitie te worden ingelijfd.
De voordeelenaan deze dienst verbondenzijn vermeld in
de daartoe aangeplakte openbare kennisgeving.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
7 Maart. 1885. De Secretaris,
NUHOUT van der VEEN.
STATEN-GENEKAAL.
Tweede Kamer.
Het amendement tot vermindering der jaarwedden van de
districtsveeartsen met de voorgestelde verhoojing van 2250
werd bestreden door de heeren van Baar en van Dedem
(Hoorn), op grond dat de veeartsen veel schade geleden heb
ben door het nieuwe tarief van reis- en verblijfkosten en de
billijkheid mede brengt, daarvoor vergoeding toe te kennen.
De min. van binnen l. zaken voegde daaraan nog toe,
dat zij geene bijzondere praktijk mogen uitoefenen. Hij verklaarde
zich bereid, de verbetering hunner positie in verband met de
geleden schade in overweging te nemen op verzoek van den
beer van Dedem. Het amendement werd aangenomen met 58
tegen 21 stemmen.
Het voorstel der heeren Eabiusen Beelaertstot ver
mindering van den post besmettel ij ke veeziekten
met t 200000 werd in de eerste plaats verdedigd door den heer
ïabiusdie nog niet overtuigd isdat de longziekte op den
duur verminderen zalterwijl het bij hem de vraag isof de
krachtige maatregelen de enorme kosten wel waard zijn, Ook
twijfelt hij aan de heropening der engelsche markt voor ons
Tee, al kwam geen enkel ziektegeval voor. De veehou
ders en handelaren in het spoelingsdistrict lijden bovendien groot
nadeel wegens de inkoopen door den staat voor afmaking van
vee. Hij houdt voldat longziekte niet gemakkelijk uit
te roeien iszooals Belgie en Duitschland duidelijk aantoonen.
Gaarne erkennende, dat men alles doet om de ten vorigen jare
bevolen maatregelen te doen slagen, zoo heeft hij groot bezwaar
tegen de toenemende kosten van afmakingdaarom stelt hij
vermindering voor. Hij acht het toestaan der aangevraagde
som gevaarlijk vooral als men hooi en stallen gaat onteigenen.
Bij uitgebreide longziekte is f 5')0.000 toch onvoldoende. Yan
daar zijn voorstel tot vermindering.
De heer de Vos vanSteenwijk wijst er op dat in
18S4 430000 uitgegeven zijn tot bestrijding dezer ziekte. Hij
bespreekt de door eene commissie tot hare uitroeiing aanbevo
len maatregelen, onder opmerking, dat die commissie van 2
leden tot 3 uitgebreid had moeten zijn en wel, door daarin op
te nemen een veearts uit het spoelingsdistrict. Het denkbeeld
om inenting en afmaking te vereenigen acht hij niet aanbeve
lenswaardig. Is de ziekte beperktdan is afmaking het eenige
ware middel tot vernietiging van alle smetstof; daaraan is de
gunstige toestand der laatste 6 weken te danken. Hij is
tegen de oprichting van inentingsstationsals veel te kost
baar. Hij bestrijdt het amendement, in de gedachte om terug
te keeren tot het stelsel van inenting, met afmaking van het
zieke vee. De aangevraagde som is zoo hoog nietwanneer
men let op het in de schatkist terug komende geld van het
verkochte gezonde vee. Ten slotte verzoekt hij in het veeartse-
nijkundig verslag meer mededeelingen te doen omtrent de maat
regelen, in het spoelingsdistrict te nemen.
De heer At te ma deelt het gevoelen van den heer de Vos.
In Eriesland is bewezen, dat afmaking, ook van verdacht vee
het beste middel van bestrijding is. Inënting moge iets helpen
een afdoend middel is het niet. Hij zou ongaarne vermindering
der 5 ton zien, al is hij voor bezuiniging. Hij is overtuigd
dat men zich tot het noodige zal beperken.
De heer de Jong vraagt inlichtingen omtrent het voorstel
tot ruime toepassing van het recht van onteigening en tot ver
nietiging van stallen.
De min. van binnen 1. zaken zegtdat de regeering
het voorzichtig geacht heefteene gemiddelde som te ramen
en dat hij vijf ton voldoende acht, ook in verband met de
gevarendie onzen veestapel uit het buitenland bedreigen Bij
de bespreking van het rapport der commissie verklaarde hij het
geradenden veearts Laméris daarin niet op te nemenhij
wenschte liever hem een zeitstandig oordeel voor te behouden
Hij deelt mededat hij bericht ontvingdat den 4 te Schiedam
wederom een geval van longziekte was voorgekomen. Niette
genstaande de kritiek, die de genomen maatregelen ondervonden,
vooral van den kant van hendie de vrijheid der veehouders be
pleitten waren de uitkomsten bevredigend. Verder doet hij
uitkomendat het rapport der commissie nog geen besluit is
en de maatregelendaarin voorgesteldnog niet tot uitvoering
zijn gekomenzoodat bespreking daarvan op dit oogenblik
eenigzins ij del is. Met den heer de Jong is hij het eens, dat
onteigening der stallen hem voorkomt geene goede zaak te
zijnook al is er veel voor te zeggen. Dat afmaking alleen
de kiem der veeziekte uitroeitkau hij zoo voetstoots niet aan
nemen. Of het amendement aangenomen wordt of niet, de
regeering zal rechtstreeks voortgaan met datgene wat zij aan
vankelijk voor de uitvoering noodig achtte. Hij raadt aan
het amendement in te trekkenomdat er geene bezuiniging
van te verwachten is.
De heer Beelaerts aanvaardt niet voetstoots de stelling, dat
afmaking alleen helpt tot uitroeiing der ziekte en vindt in het
rapport der deskundigen steun voor dat gevoelen. Daarom wil
hij zulk eene groote som liever in tweeën geven dan in eens.
Ook merkt hij opdat het amendement geene stremming geeft
in de maatregelen.
De heer de Vos, met genoegen den geruststellenden toe
stand van het oogenblik vernemendemerkt ook opdat in
Eriesland doortastender met het afmaken wordt gehandeld dan
in het spoelingsdistrict.
De heer E a b i u s blijlt vermindering van den post raadzaam
achten bij den twijfel aan de zekerheid van de uitroeiing der
longziektedie telkens en telkens weer uitbreekt.
De heer Rutgers acht dit amendement onverklaarbaar.
Is het stelsel van afmaking zoo slecht, dan moet daarvoor niets
toegestaan en de post verworpen worden. De heer Beelaerts
merkt op, dat dan al de uitgaven voor veeziekten ook buiten
het spoelingsdistrict, geweigerd zouden worden en zoover willen
de voorstellers niet gaan. De min. spreekt de hoop uitdat
de werkelijke uitgaven ver beneden de 5 ton zullen blijven en
verwacht van het gevolgde stelsel goede uitkomsten.
Het amendement wordt verworpen met 60 tegen 24 stemmen
(22 antirev. en 2 katholieken van Berckel en Haftmans).
Hooger onderwjjs. De heer Schaepman, van
oordeel, dat dit onderwijs op te duren en weelderigen voet is
ingericht, welke op den duur niet zal zijn vol te houden, ver
wacht van afschaffing van eene der rijks hoogescholen (hij stelt
een voorstel tot opheffing van die te Utrecht in het verschiet)
eene grondige regeling van het hooger onderwijs en het ver
dwijnen van vakscholen. II ij beveelt het adres van curatoren
van het gymnasium te 's Hertogenbosch aan den Koning over
het eindexamen der gymnasia in des min. ernstige over
weging aan. Het maken van het middelbaar onderwijs tot een
punt van staatszorg heeft onnoodige kosten ten laste van het
volk gebracht sn wat het lager onderwijs betreft, de wet op
dat onderwijs heeft z. i. de bureaucratiede zorg van den
staatin de hand gewerkt. Men heeft het volk geleerd, zoo
veel van den Staat te eischen, dat het niet te verwonderen is
dat het ten langen leste alles van den Staat verwacht. Z. i. is
het goddelijk recht der Wetgevende Vergaderingen het grootste
gevaar van dezen tijd. Hij gelooftdat dit goddelijk recht
als een bijgeloof zal vergaan, omdat de wet is de stem der
meerderheid en het leven, dat sterker is dan de wet, is de stem
Godszich uitsprekende in de consciëntie.
De heer Gleichman bespreekt de houding, door de leden
der overzijde bij deze begrooting tegenover het middelbaar en
lager onderwijs aangenomen. Herinnerende aan de verwenschin-
gen, waaraan de schoolwet vroeger van dien kant bloot stond,
merkt hij op dat, nu de minderheid meerderheid is geworden,
al die hatelijkheden opgeborgen zijn. De berg heeft een muis
gebaard en men tracht nu alleen te knibbelen op de uitgaven.
Is dit nu de uitkomst van den verkiezingsstrijd Bezuiniging
wil ook zijne partijevenzeer als vereenvoudigingmaar zij zal
zich de vraag stellenof de voorstellen niet roekeloos ingrij
pen in gevestigde inrichtingen van zakenvan takken van
beheer rustende op wettenof zij niet de strekking hebben
een toestand te ondermijnen of in wantrouwen te brengendie
men nog niet door een beteren kan vervangenen of zij geene
schade zullen toebrengen aan het gehalte van het onderwijs.
De heer Fa bi us wijst er op, dat de wet van 1878 is ver
oordeeld en meentdat nu tegen de uitvoering moet worden
opgekomenmet het doel om een beteren toestand voor te be
reiden. Het bewijs moet nog geleverd wordendat de amen
dementen roekeloos ingrijpen in wettelijke regelingen. Alleen
strekken zij om geleidelijk tot een anderen toestand te gera
ken. Het, is tegenwoordig een groot euveldat iedereen voor
het genieten van onderwijs op de staatskas gaat leunen. Maar
het gaat niet aanplotseling den eisch te stellen om in eens
een anderen toestand in het aanzijn te roepen. Elk tijdstip
heeft zijne eischen en zoo heeft het tegenwoordige tijdstip ook
19)
IX.
In den haard knapperde een vroolijk vuur en dicht
daarvoor zat Menken in een armstoel.
In het gezellige studeervertrek zag het er vanavond
al heel wonderlijk uit. Het maakte den indruk alsof
de baron voor langen tijd op reis wilde gaanwant
drie kofferstwee met leder en een met zeehondenvel
overtrokken stonden midden in het vertrek waarin
slechts eene enkele aan den zolder hangende lamp brandde.
De baron dacht echter volstrekt niet aan reizen. Hij
was plotseling op de gedachte gekomenzich dezen
vrijen avond ten nutte te maken om zijne oude pa
pieren brieven dagboeken en documenten te door
snuffelen en daardoor half vergeten herinneringen weder
op te wekken. Niet in persoon wilde hij op reis
gaan doch slechts zijne gedachten de wereld in
sturen en zich terugdenken in lang vervlogen tijden.
Janischde huisknechtmoest daarom naar den
solder gaan en de drie koffers naar beneden halen
waarin de oude herinneringen van Menken waren op
gesloten. Het was altijd een stokpaardje van den baron
geweestom alles wat hem maar eenigzins belangrijk
voorkwam op te schrijven en zoo had hij in den loop
der jaren eene zeer groote hoeveelheid gewichtige pa
pieren verzameld. Die zwarte koffer ginds met het
blinkende koperen beslag bevatte het grootste gedeelte
van zijne jeugd. Met blauwe linten bij elkander ge
bonden rustten daar dikke pakken welriekende biilets-
douigloeiende minnedichtjes en toornige afscheids
brieven naast zijden linten en strikjesin de balzaal
verzameld naast gebroken waaiersverwelkte bloemen
en verkreukelde cotillonorden. Van meer gewicht was
de inhoud van den tweeden koffer. Hierin bewaarde
Menken talrijke herinneringen op letterkunde en kunst
betrekking hebbende die hij op zijne veelvuldige reizen
verzameld had terwijl ook menig belangwekkend ge
schrift uit de dagendat hij nog aan het hof was
eene plaats daarin gevonden had. De meeste waarde
hechtte Menken echter aan den oudsten en meest worm-
stekigen der drie koffersaan dien welke met zeehon
denvel overtrokken was. In dit half vergane, vuilgrijze
omhulsel lag eene kleine wereld opgesloten sliep eene
vloed van herinneringen een geheel leger van demonen,
kobolden en elfen.
Deze koffer was dan ook de eerste geweestdie de
baron geopend had. Uit den stroom van papieren
die er dik met stof bedekt uitvielen had hij het eerst
een vingerdik pakket gegrepen dat in keurig schrift
den titel droeg „Dagboek uit den oorlog van 1866."
Menken had dien veldtocht niet als actief officier
medegemaaktdoch bijna voortdurend met kleine
politieke zendingen belast de bewegingen van de
legers onder prins Frederik Karei van Pruissen en den
generaal Herwartb von Bitterteld van den beginne
af medegemaakt. Zoo kwam het dat in zijn dag
boek niet alleen de militair-strategische zijde van den
oorlogdoch ook alle groote en kleine diplomatieke
gebeurtenissen waren afgeschilderd die gedurende de
„zeven dagen" grootendeels achter de schermen van
het wereldtooneel waren afgespeeld.
Dit was het evenwel nietwat de belangstelling
van Menken op het oogenblik opnieuw gaande maakte.
Hij was reeds lang de staatkundige kuiperijen der ver
schillende natiën zoowel als de kleine spiegelgevechten
in de hofkringen moede geworden en hij had, sedert
hij den dienst vaarwel had gezegd er zich aan gewend,
met eenen ironischen glimlach de nieuwste gebeurte
nissen van den tegenwoordigen tijd te volgen. Hij
bladerde daarom ook slechts vluchtig in dat gedeelte
van zijn dagboek waarin die diplomatieke onderhande
lingen werden besproken verdiepte zich echter meer
en meer in al de episoden van volstrekt persoonlijken
aard die talrijk in de ernstigere voorvallen waren in
gevlochten. De baron schreef af en toe wanneer hij
er neiging toe gevoelde graag en niet zonder talent
en zoo vormden ook de schilderingen der kleine veld-
tochtavonturen doorgaans een doorloopend verhaal."
„Tusschen Podol en Schweinschadel 26 tot 29
Juni", luidde het opschrift van het hoofdstukdat
Menken op het oogenblik bezighield. Hij zat diep
in zijnen leuningstoel gedoken zoodat de schijn van
het vuur in den haard niet zijn gelaatdoeh slechts
de regelmatige krachtige letters op de bladen van het
dagboek verlichtte.
Menken las
Het begint langzamerhand vervelend te worden
in het leger en in zoover zou ik een oprukken van
den ridderlijken prins eigenlijk met vreugde begroeten.
Lang kan deze onnatuurlijke strijd volgens aller over
tuiging toch niet duren beter zou het dus zijn wan
neer hij nog vóór den berekenden termijn geëindigd
was. Ik verlang weer naar de vetpotten van Egypte
naar mijne gezellige woningik gevoel meer en
meerdat men toch te zeer verwend isom in dit
zwervend leven genoegen te vinden. Een bos stroo
tot legerstedenu javoor eenen ruwen krijgsman
van het slag van von Hilgersdorf mag dat iets
aantrekkelijks hebben ik, voor mijgeef de voor
keur aan mijn zacht veeren bed tehuis. En dan het
eten! Talbout, mijn oude Talbout, gij wakkerste
van al degenen, die ooit in de keuken den scepter ge
voerd hebben hoezeer mis ik je. Je teergevoelige,
gastronomische ziel zou het besterven wanneer je oog
ook slechts eene enkele maal de poespas kon zien, die
ons de veldkok als cötelettes de mouton durft op-
disschen wanneer je neus slechts eene enkele maal
die vunzige lucht opsnoof, die van de fines herbes
van dien man onafscheidelijk is. Hilgersdorf vond wel
is waardat hij nooit in zijn leven heerlijker lamsco-