No. 73*.
Zeven en tachtigste Jaargang.
1885.
ZONDAG 21 JUNI.
©ffictëel (Bebcelte.
SCHUTTERIJ.
Bimicnlanb.
Aan de orde is het ontwerp tot verhooging en
uitbreiding van het recht van overgang.
UkHUÜM IIi: COURANT.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR
brengen ter algemeene kennis
dat de alphnbetische naamlijst van de personen die aan de
loting van dit jaar zullen deelnemen, voor een ieder ter inzage
ligt ter gemeente-secretarie, van heden tot den dag der loting
op alle werkdagen, des morgens van 9 tot 2 uur, opdat een
ieder in staat zou zijnomzoo op die lijst eenige personen
of omstandigheden mochten voorkomen, die daarop nog zouden
behooren te worden aangeteekend of daarvan weggelaten, daar
van aan de commissie bedoeld bij art. 11 der wet, bij de loting
kennis te geven, terwijl zij zich op Donderdag, 25 Juni 1885,
's namiddags ten 6 uremoeten bevinden op het raadhuis dezer
gemeente, ten einde aldaar voor de dienst der schutterij te
lotenen redenen van vrijstelling hebbendedie alsdan op te
gevenalsmede om de bewijzen tot hare staving en bij de wet
gevorderdvoor zooveel noodiguiterlijk binnen drie dagen
na de loting over te leggen aan het bestuur der gemeente.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Alkmaar, A. MACLAINE PONT.
10 Juni 1885. De Secretaris,
NUHOUT VAN DER VEEN.
N AT10NALE MILI TIE.
De BURGEMEESTER der gemeente ALKMAAR gelast,
krachtens bekomen inschrijving, de onderstaande verlofgangers
zich tot bijwoning der oefeningen bij hun korps aan te melden
op den dag hieronder vermeld, 's namiddags vóór 4 uur, als volgt:
fi Juli 1885, genietroepen, garnizoen te Utrecht, lichting
1883, PIETER DEKKER j
7 Juli 1885 4e regiment vesting-artillerie, garnizoen te
Helder, lichting 1883, LAMBERTUS NIJMAN en DIRK
SCHUIT.
De opgeroepenen hebben recht op vrij transport naar hun
korps en op een daggeld van 25 centen, een en ander tijdig
ter gemeente-secretarie aan te vragen.
Alkmaar, De Burgemeester voornoemd
19 Juni 1885. A. MACLAINE PONT.
Lijst van brievenwaarvan de geadresseerden onbekend zijn,
verzonden gedurende de 2e helft der maand April 1885
C. Tuimant, Mej. A. Scholten, N. Meijer, G. Groot, J.
Muller, Amsterdam; H. N. Cornelisse, Arnhem, W. Gardenier,
'a GravenhageDouwesSchoorl.
Van het hulpkantoor:
Egmond aan Zee:
MeijerAmsterdamD. SmitDirkshorn.
Verzonden geweest naar Amerika:
M. Bakker Montana P. Zuurbier Oranje Citv.
Van het hulpkantoor:
W armenhuizen:
R. C. Mulder, Oranje City.
GEVONDEN VOORWERPEN.
Aan het Commissariaat van Politie zijn voor de recht
hebbenden terug te bekomeneen sleutel aan een koperen ket-
tingje; een verf- of witkwast; een driestrengs zwart koralen
halsketting met sluiting; een hondenpenniug No. 40; een signet
van een gouden horlogeketting met groen steentje; een zweep;
een koperen tabaksdoos.
STATEN-GENERAAL.
Tweede Kamer,
Zitting van den 18 Juni.
Ingekomen zijn enkele ontwerpen tot verkoop van grond te
Zevenbergen.
De heer de Jong gaat nawat de minister van financiën
in de stukken heeft gezegd. Hij heeft verklaard zich te kunnen
vereenigen met eene belasting op het roerend vermogendoch
later medegedeelddat eene belasting op het inkomen niet van
hem te wachten is. Bedoelt hij nu wel een kapitaal- of ef
fectenbelasting doch geen rentebelasting Ook heeft hij in de
stukken voorgestaan het terugbrengen van het personeel geheel
bij den staat en aan de gemeenten gelegenheid te geven op an
dere wijze te voorzien in hare behoeften. Spreker'geeft echter de
voorkeur aan eene belasting van het kapitaaltot dusver niet
aan belasting onderworpenals rechtvaardig en billijk. En
voordat dit is geschied, geeft hij zijn vertrouwen niet aan eenig
minister van financiën. Hij hooptdat dit gevoel van recht
en billijkheid alsnog zal zegevieren en dat de minister zelf
alsnog bereid zal zijn, eene belasting op het roerend vermogen
voor te dragen.
De heer van Baar komt tegen de rede van den vorigen
spreker op. Het is nu de tijd niet om eene grondige beraad
slaging over de belastingen te voerente minder daar wij
geheel vervuld zijn van de hooge gedachten over de grond
wetsherziening. Het tijdstip is allerminst geschiktnu pas
een nieuw ministerie van financiën is opgetreden. De beslissing
thans kan toch niet zuiver zijn. Overigens verklaart hij dat
de richting, door dezen minister ingeslagen, veel meer zijne
instemming heeft dan die van zijnen voorganger. Hij is een
groote vijand van een inkomstenbelastingook om de zede
lijke gevolgen. Hij brengt hulde aan den minister, die niet
veinstmaar openhartig zegt wat hij wil. Wat dit ontwerp
betreftverklaart hij er mede te kunnen instemmendoch zou
wenschendat de uitbreiding van het successierecht niet plaats
had voor de successie in de rechte lijn.
De heer Kolkman zegtdat hij bereid is, elke verhooging
van het recht van overgang en successie in de zijlinie te steu
nen maar nimmer zijne stem te kunnen geven aan uitbreiding
of verhooging in de rechte lijn. Hij begrijpt niet, hoede min
met het oog op den tegenstand, dien het on-nederlandsche suc
cessierecht in de rechte lijn gevonden heeft, met verhooging
nog durft voor den dag komen, daargelaten, dat min. Gleichman
verklaard heeft, dat nimmer verhooging der percentage te wachten
was. Elk bezwaar tegen successiereeht in de rechte lijn drukt
in dezelfde mate op het recht van overgang. Men wil het recht
verhoogen op dezelfde gronden, waarop men het vroeger bestreed;
bij hecht sterk aan het bezwaardat het recht van overgang
ingrijpt in het familieleven, eene kapitaalsbelasting is. Bovenal
ligt voor hem in de onbillijke en onzuivere werking van dat
recht in de rechte lijn het grootste bezwaar. De vrees voor
ontduiking bleek niet ongegrondontduikingendie het meest
kunnen voorkomen in groote boedels door afstand van gedeelten
daarvan gedurende het levenKunnen de ambtenaren onmo
gelijk bewijzen. Yandaar zijn afkeer tegen elke uitbreiding
dier rechten. Nimmer werkt hij mede tot verhooging van eene
belastinghatelijk ingrijpende in het familieleven. Hij zal
trachten de uitbreiding tot rentegevende schuldvorderingen in
de rechte lijn uit het ontwerp te lichten en om art. 8 te doen
vervallen, terwijl hij zegt volkomen in te stemmen met een rond
gedeeld amendement-Beelaertsom het overgangsrecht op een
vierde percent te behouden. Hij berekentdat dan nog eene
inkomst van f 1.585.010 voor de schatkist overblijft.
De heer Oorver Hooft heeft ook als hoofdbezwaar de
uitbreiding van het overgangsrecht in de rechte lijn, daar hij
tegen belasting in de rechte lijn is.
De heer Godin de Beaufort dachtdat de vraag
van vertrouwen bij andere ontwerpen moest besproken worden.
Nu de heer de Jong echter zijn vertrouwen heeft opgezegd
aan den minister, omdat deze verklaard heeft geen inkomsten
belasting te willenmoet hij zijnerzijds verklaren met genoegen
die verklaring te hebben vernomen. De vorm en inhoud zijner
plannen lachen hem zeer toe. Wat dit ontwerp betreft, hij
heeft de successiebelasting in de rechte lijn sterk afgekeurd
maar ziet toch niet indat die belasting wordt verhoogd door
het overgangsrecht te verhoogen. Dat overgangsrecht heeft
een geheel ander karakter. Het was vroeger veel hooger en
hij zou in beginsel bezwaar hebben tegen verhooging, tenzij daar
tegenover de successiebelasting in de rechte lijn werd verlaagd
of afgeschaft. Hij deelt de bezwaren tegen nieuwe directe
belastingen. Men ontgaat ze echter door dit ontwerp. Hij
behoudt zijn stem nog voor op praktische grondenn.l. wegens
het gevaar van ontduiking, dat nu nog zal toenemen. Uit
de statistiek leidt hij af, dat er vele giften onder de levenden
moeten geschieden. Hij vraagt dus inlichting omtrent de ont
duiking, om daarnaar zijn stem te bepalen.
De heer Gleichman meent ookdat thans geen bespreking
over het belastingstelsel in beginsel moet worden gevoerd. Hij
kan niet nalaten hulde te brengen aan de talenten en bekwaam
heden van dezen ministerdie hem zijn volle vertrouwen doen
schenken als administrateurmaar dit neemt niet wegdat
men in beginselen met hem kan verschillen. Hij wijst op
eenige vreemdsoortige feiten. Wij staan tegenover een minister,
die geen rijksinkomstenbelasting wil en gezeten is naast den
minister Heemskerk, die in Juni 1884 een inkomstenbelasting
een dringenden eisch des tijds noemdeeen ministerdie
niet directe heffing wilverdedigt deze wet en terwijl de re
geering oorspronkelijk geen verhooging van rijksopcenten wilde
op de bestaande belastingenstelt zij die verhooging nu voor.
Ten slotte verklaart hij volstrekt niet in te zien dat een aan
neming van een verhoogd overgangsrecht moet leiden tot af
keuring eener belasting op het roerend vermogen.
De heer de Bruyn Kops is voor het ontwerp. Hij be
schouwt het onafhankelijk van de memorie van beantwoording,
maar steunt hetomdat het rust op goede gronden. Hij kan
niet inziendat er zooveel meer ontduiking te vreezen zou zijn.
De min. van financiën wijst er op, dat het hier slechts
geldt de vraag van eene geringe verhooging der successiebe
lasting in de rechte lijn. Ze wordt schier in alle landen ge
heven. Versterking der middelen is noodig. Uit dat oogpunt
verdient dit ontwerp aanbeveling. De belastingschuldigen komen
bij deze belasting slechts eenmaal in aanraking met de schatkist.
Het overgangsrecht is zeer gering, zoodat er minder van ver
hooging dan van regelmaat en orde, vooral in de zijlinie, sprake
kan zijn. Door de veelheid der boedels wordt de kleine ver
hooging echter een inkomst van 1% ton. Daardoor blijft de
verhouding tusschen zijlinie en rechte linie als 4 tot 1 behouden.
Het aanhangige onderzoek omtrent de ontduikingen is nog niet
afgeloopen. Hij meent, dat ze wel plaats hebben, doch dit is een
reden om er maatregelen tegen te nemen, niet om het tegenwoordig
ontwerp te bestrijden. Tusschen successiebelasting en over
gangsbelasting bestaat een duidelijk verschil. De eerste wordt
geheven van de nalatenschap na aftrek der schulden en lasten,
de laatste van het kapitaal in portefeuille. Wat nu zijne staat
kundige gevoelens betreft, het is thans niet het geschikte oogen-
blik om te treden in financiëele beschouwingen. Men gelieve dus
te wachten, totdat zijne denkbeelden in geformuleerde ontwerpen
zijn ingekomen. Maar op de vraag in het verslag omtrent de
inkomstenbelasting heeft hij een eerlijk antwoord gegeven. De
Volksvertegenwoordiging dient te weten in welke richting hij
zal sturen. Aan zijn persoon is daarbij niets gelegenwel aan
het belang des lands. Bij de regeering is oprechtheid plicht
bij de Vertegenwoordiging vertrouwenwillen beiden sa
menwerken tot welzijn des lands. Indien hij, naar zijn over
tuiging handelendedie' hij niet zal prijs gevensturen mocht
in een richting, waarin klippen zijn, waarop hy schipbreuk
moet lijden dan meent hijdat het in het belang des lands
en zijnerzijds plicht zal zijnzijne plaats zoo spoedig mogelijk
door een ander te doen innemen.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
Op art. 1, het overgangsrecht op effecten uitbreidende tot
rentegevende schuldvorderingen zijn voorgesteld twee amen
dementen 1°. van den heer Kolkmanom de uitbreiding van
het overgangsrecht tot rentegevende schuldvorderingen in de
rechte lijn weg te nemen; 2°. van den heer Clercx, om de hy
pothecaire schuldvorderingen niet te treffen.
De min. van financiën acht beide amendementen on
aannemelijk als in strijd met de economie der wet.
De heer v a n der Loeff kan niet begrijpen, dat deze
amendementen worden voorgesteld door hendie het kapitaal
in portefeuille willen treffen. Waarom juist het beste papier
er van uitgezonderd, waarom juist de hypothecaire schuldvor
deringen vrijgelaten
Na eenige beraadslaging wordt het amendement-Clercx ver
worpen met 53 tegen 14 stemmen en het amendement-Kolk
man met 44 tegen 25 stemmen.
Art. 1 wordt aangenomen met 45 tegen 24 stemmen.
By art. 6 stelt de heer Beelaerts voor, de voorgestelde
verhooging van het overgangsrecht niet uit te strekken tot de
rechte lijn maar te beperken tot de zijlijn. Hij beroept zich
op de verklaring des ministers van financiën in 1878, dat geen
verhooging zou plaats hebben.
De minister bestrijdt het amendementwijst er opdat in
1878 minister Gleichman zijne opvolgers niet gebonden heeft,
herhaalt, dat door aanneming van het amendement slechts 15%
cent per f 100 minder verschuldigd zijn en de regeling der
opcenten door dit amendement in de war zal geraken.
De heer Beelaerts meentdat die regeling bij art. 8 te
pas komt.
De heer Kolkman zegt na de verwerping van zijn eerste
amendement al de overigen in te trekken.
Het amendement wordt daarop verworpen met 36 tegen 35
stemmen. De overige artikelen worden goedgekeurd.
Het wetsontwerp tot verhooging van het overgangsrecht wordt
daarna verworpen met 37 tegen 34 stemmen.
Den 19 is het wetsontwerp tot verhooging en uitbreiding
van het zegelrecht op effecten (5 cent per t 50) met algemeene
stemmen goedgekeurd nadat de minister een paar wijzigingen
in het belang der effecten uit de overzeesche bezittingen en
van de vroegere ongezegelde Nederl. certificaten overgenomen
had. Het wetsontwerp treedt den 1 Januari 1886 in werking.
Daarna kwam aan de orde het wetsontwerp tot regeling der
staatsloterij.
De heer D o n n e r bestreed dit ontwerp daar hij tegen elke
loterij is zoowel van een godsdienstig als een zedelijk stand
punt. De heer Schaepman deelt de bezwaren van den
heer Donner niet. Met een gerust geweten en zonder schade
voor de eer van God en het heil van zijn ziel zal hij voor
stemmen. Men kan het heilige niet grooter ondienst doen dan
het te zoeken waar het niet isdoor het te berooven van den
glans der schoonheid, door God er aan gegevenmen kan den
ernst niet meer schaden dan door het spel te bannen. Niet
alleen den adelaarook den nachtegaal schiep Godnaait de
eiken plantte Hij de rozen.
De heer L o h m a n achtte het kansspel ook niet onzedelijk
allerminstdat de staat daaruit voordeel trekt. Hij zal niet
stemmen voor afschaffing der staatsloterij voordat de Kamer
gelijktijdig andere inkomsten heft. Hij had nog nooit gespeeld,
maar hij zou het wel doen, als hij wistdat hij het groote lot
zou krijgen.
De min. van financien is in beginsel ook niet voor
de loterijmaar acht haar behoud noodig ter voorkoming van
ernstiger kwaad. Deze wet heeft evenals de drankwet een
preventief karakter. De misbruiken die jaren lang bestonden,
het gunstbetoonzijn nu weggenomen. Het krediet der loterij
is toegenomen en verhoogd. De spelers hebben nu den meeat
volledigen waarborg.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
Art. I bepaaltdat er eene staatsloterij isdie door een
directeur beheerd wordt. Dit artikel wordt aangenomen met
47 tegen 17 stemmen, nadat de heer Keuchenius de staatsloterij
bestreden had en de heer de Savornin Lohtnan
opgemerkt haddat verwerping dezer wet niets baattede
staatsloterij bleef dan toch bestaan zij wordt nu slechts onder de
wet gebracht. Zijdie afschaffing willenmoesten bij art. 25
voorstellen, de wet met 1 Jan. 1890 te doen vervallen.
Bij art. 2 bepalende, dat er jaarlijks 3 loterijen zullen zyn,
ieder bestaande uit ten hoogste 21000 loten, waarvan niet meer
dan de helft van klasse tot klasse uitgegeven wordtstelt de
heer Schimmelpenninck voorde cursijf gedrukte
woorden weg te latenwaardoor het vrij zou staan alle loten
klassikaal te maken. Dit amendement wordt bestreden door
de heeren van KerkwijkKeuchenius en den minister van
financiën. De heer van der Eeltz gaat niet mee met den mi
nister, om de klassikale loten geleidelijk af te schaffen en ook
niet met het amendement, dat te ver gaat. Hij wil bestendiging
van den bestaanden toestand, door de helft der loten klassikaal
te laten spelen. Hij stelt daarom voorde woorden niet meer
dan weg te laten.
Het amendement Schimmelpenninck wordt verworpen met
47 tegen 17 stemmen en het amendement van der Eeltz aan
genomen met 30 tegen 29 stemmen.
Bij art. 3 dringen de heeren Schimmelpenninck en Donner
zeer aan om hendie in faveurloten een onderstand vonden
zooveel mogelijk te gemoet komen. De minister zal dit over
wegen maar kan geene bepaalde toezegging doen. By art. 8,
de collecteurs betalen f 4 per lot aan het rijkstelt de heer
Schimmelpenninck voor, den prijs op 3 te bepalen tot 1
Januari 1888 en daarna op f 4. Dit door de heeren Keuche
nius van Kerkwijk en den minister bestreden amendement wordt
verworpen met 42 tegen 15 stemmen. Bij art. 17 wordt be
paald, dat alleen strafbaar zullen zijn opzettelijke overtredingen
der wet door de collecteurs. Bij art. 25 stelt de heer L o li
man voorweg te laten de bepaling dat deze wet, die in wer
king treedt 1 Januari 1886, zal worden herzien vóór 1 Januari
1890. Het amendement werd aangenomen met 39 tegen 16
stemmen. De geheele wet werd aangenomen met 45 tegen 13
stemmen, (11 antirevolutionairen en 2 liberalen).
De minister van waterstaat heeft aan de Kamer eenige in
lichtingen gegeven betreffende de stoombootveerdienst tusschen
Enkhuizen en Stavoren. Daaruit blijkt, dat de aanbieding
van den minsten inschrijverden heer C. Bosman te Alkmaar,
voor f 65.000ook volgens het gevoelen van deskundige
hoofdambtenaren van het departement van marine, in alle op
zichten aannemelijk is te achtenterwyl van eene nadere her-
besteding geene geldelijk meer gunstige nitkomst te wachten
is, daar voldoende mededinging heeft bestaan en de eischen
voor de inrichting van de dienst zoo laag gesteld zijn als met
eene behoorlijke uitoefening is overeen te brengen.
Aangezien in het aan den aannemer toe te kennen bedrag
jaarlijks voor 50.000 moet worden bijgedragen door de Holl.
IJzeren Spoorwegmaatschappij volgens art. 1 van de bij de
wet van 19 December 1882 (Staatsblad No. 241) bekrachtigde
overeenkomst, zal, bij toewijzing aan den minsten inschrijver,
gedurende de vijf eerste jaren van de stoombootveerdienst eene
uitgaaf ten laste van den Staat komen van f 15.000 per jaar.
Na afloop der aanhangige zaken zijn aan de orde gesteld
verschillende ontwerpenwaaronder de overeenkomst met de
Maatsch. Zeelandhet voorstel-Reekersdat tot wijziging der
art. 240242 en 247 der gemeentewet en de aanvulling der
middelen voor 1883 en 1884.
De gemeenteraad van Haarlem heeft den 17 eer
vol ontslag verleend aan den onderwijzer Sasburg
wegens vertrek met 16 Aug. a.e. en aan den
onderwijzer J. E. Kuyken met 10 Aug. a.s., en be
noemd tot onderwijzer H. P. Silvester te Haarlem.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft den 17 in
zake Theodorus Prosper van Dam Pieter Cauffmann,
Johannes van Teeffelen en Johannes Lambeek be
kend onder den naam van de zwarte bende en be
schuldigd van bedriegelijke bankbreuk en medeplichtig
heid uitspraak gedaan. Ten aanzien van van Dam
overwoog het Hof, dat hier, zooals door zijnen verde
diger was aangevoerdverzachtende omstandigheden
aanwezig warendie hem voor het tuchthuis konden
behoeden en veroordeelde hem tot eene correctioneele
gevangenisstraf van 5 jaren, Cauffmann werd veroor
deeld tot een tuchthuisstraf van 5 jaren en van Teef
felen tot een tuchthuisstraf van 6 jaren. Ten aanzien
van den 4en beschuldigde Lambeek nam het Hof aan,
overeenkomstig de verdediging van mr. van Gigch te
's Gravenhage dat niet bewezen was de samenspan
ning met den failliet, vereischt in art. 9 van de wet
van 10 Mei 1837 en dat het geven van referenties
als in casu op zichzelf, geene strafbare handeling is.
Hij werd vrijgesproken met beveldat hij onmiddelijk
in vrijheid zou worden gesteld.