No. 132.
Zeven en tachtigste Jaargang.
1885.
V St i l l) A G~
6 NOVEMBER.
He Condées*.
Prijs der gewone Advertentiën;
#(ficiëel löebsclU.
Wat moeten mijn jongens worden?
FBUILiLiBTOKr.
13)
X.
ALKMAARSCHE COUR ANT.
Deze Courant wordt DinsdRg-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven, Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers 0.06.
Per regel f 0,15- Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
GRIETJE KOORDERS, laatste woonplaats Amsterdam,
wordt verzocht zich ter secretarie dezer gemeente aantemelden.
Onderstaand artikel dat als bijlage bij het Octo-
bernummer vnn het Tijdschrift der Nederl, Maatschappij
ter bevordering van Nijverheid gevoegd is achten wij
van zooveel belangdat wij door het eene plaats te
geven aan het hoofd van ons blad gaarne eene meer
algemeene kennismaking daarmede in de hand willen
werken.
Ja, wie zal dat uitmaken dan zij zelv'f
Maar wat ze kunnen worden daar valt over te praten.
Zijn ze zooals ze bebooren Een gezonde ziel in een
gezond lichaam Hebben ze wat geleerd of zijn ze
bezig te leeren? Vermoedelijk op een H. B. school?
En zit er wat in
Mijnheer en Mevrouw, dan komt alles te recht. Maakt
er u niet te ongerust over.
Eén ding is te wenschen. Dat mijnheer uw zoon
geen groot fortuin te wachten heeft. Althans er zich
niet op laat voorstaan. Mannetjes met een mooi
figuur, mooie jasjesaangegoten glacés, mannetjes van
diners en salons, worden zelden mannen. Daar spreken
we niet over.
Maar jongens met een goed hoofd een goed hart
een goeden wil en handen aan 't lijf: die zijn van een
allooiwaar wat van te wachten valt.
Laat ze in de nijverheid gaan.
In de nijverheid 1
Ja zekerin de nijverheid. Laat ze fabrikant wor
den of hoofd van de een of andere werkplaatswaar
goed overleg en goede smaak bij te pas komen. Ons
land heeft zulke mannen noodig broodnoodig.
Jongmenseh van de H. B. school Gij zet groote
oogen op en doet gretig de vraag „Is daar geld meê
te verdienen Och wijs me dan een artikel waar ik
fortuin meê kan maken l1'
Eilieve. Zijn dan al die Internationale Tentoonstel
lingen voor niemendal geweestwij bidden u sla den
eersten den besten catalogus op, en zie hoe in alle lan
den van de wereld de industrie aan het werk isHet
oog duizelt van de verscheidenheid, van den overvloed,
van de nieuwe vindingen.
Waar gij fortuin meê kunt maken? Waarlijk, dat
zit niet in 't artikel. Dat zit in uw eigen hoofd en in
uw eigen handen. Wat zoudt ge antwoorden aan uw
collega van 't Gymnasium, indien deze u vroeg „Wijs
me de wetenschap, waarin ik een beroemd geleerde
kan worden 1" Tien tegen een dat gij de eerste zoudt
zijn om hem toe te roepen „Uil, studeer, en zie hoe
ver ge 't brengen kunt."
Vroeger hadden wijHollandersgeen Tentoonstel
lingen noodig, om ons tot nijverheid aan te sporen.
Het was juist het tegenovergestelde van thans de vreem
deling kwam bij ons om een lesje.
Wie nog niet lang geleden de groote Tentoonstel
ling te Amsterdam heeft bezocht, is willen we ho
pen niet zonder een gevoel van weemoed en wrevel
vandaar teruggekeerd. Niet in de prachtige zalen van
het ruime hoofdgebouw, waar alle Rijken der aarde hun
kunstwerken hadden te pronken gezet, was ons kleine
land bij machte meê te dingen. Het had er zijn be
scheiden plaats en liet de schittering aan anderen over.
Maar daar kortbij, naast de kostbaarheden van den
Prins van Walesin een stillen achterhoek een zijtrap
opgaand van het Rijksmuseum, bracht uw voet u naar
het Holland van vroeger eeuw, het Oud-Holland, het
Groot-Holland, met al de herinneringen aan zijn roem
rijk verleden verbonden. Langs gangen gesierd met
krij<*stropheën en veroverde vanen, betradt ge daar die
kamerkens, zooals ze bewoond waren door onze Vaderen
in de dagen onzer glorie. Het Oudheidkundig Genoot
schap had er een eerbiedwekkend lijkfeest aan het voorge
slacht bereid, als om ons, nog onder de bedwelming
van anderer glanstoe te fluisteren „Ziet wat we
eenmaal waren!" Daar, te midden van die gewijde erf
lating doemde onze oude grootheid weêr op voor
het oog onzer verbeeldingonze grootheid toen wij
zóó machtig waren als Staat, zóó ryk door handel, zóó
hoof van kunstzóó overmoedig in willen en doen
dat°alle natiën der wereld het hoofd ontblootten voor
de majesteit van het Nederlandsehe volk. Daar dwaal-
det ge mijmerend door hun uitgestorven woonvertrek
ken waarin geen enkel meubelgeen enkel sieraad
was of het was het maaksel van Hollandsche handen.
Daar vondt ge geen enkele grondstof, die niet getuigde
van het meesterschap der bewerkers van het stugste
metaal tot de fijnste vezel; van den hardsten steen tot
het plooibaarste leem werk van beitel en naald van
hamer en penseel. En in weemoedigen eerbied, onder
wisseling van fierheid en schaamte liet ge voor u op
leven neen niet alleen dal vorstelijk Amsterdam, maar
dat tal van Oud-Hollands steden die, rijk door den
handel, overvloedigen arbeid gaven aan bouwmeesters
fabrieken en ambachten zich badende in een weelde
van kunstnijverheid uit eigen volkskarakter gegrepen
op eigen bodem ontstaan, door eigen krachten bloeiend,
en benijd door eiken vreemdeling.
Het getij is jammerlijk verloopen. Gelijk alle landen
eenmaaf kwamen tot ons om onze meubels, ons smeed
werk onzen goud- en zilverarbeid onze plateelen ons
weeisel ons glaswerk ons trijp en fluweelzoo gaat
het geslacht onzer dagen voor al deze dingen te markt
bij het buitenland. Gelijk onze vaderen schatten ver
dienden met het werk hunner industrie zoo werpen
wij ons goud met volle handen in den schoot van den
wakkeren werkman buiten onze grenzen.
Zeg nietdat het niet diep bedroevend is niet diep
vernederend bovendienals wij zoo velen uit ons
Jong-Holland de kinderen onzer Vaderen, de schou
ders zien ophalen bij de vraag: „Wat zullen we be-
ginnen Zeg niet, dat we niet schaamrood behoeven
te staan tegenover die lamzalige verzuchting, iederen dag
tot waigens toe vernomen „Er is van alles zoo veel
er is voor mij geen plaats meer 1" Ontken niet dat
het zich maar al te vaak openbarende gebrek aan
levenslustaan moed aan veerkracht laat staan aan
geestdriftpijn doetSchreit het niet ten hemel dat
er geen postje openkomt van burgemeesterbureau
schrijver of ambtenaar, of men vliegt en vleit, kuipt
en kruipt soms om den voorrang Titel- en baantjes-
jacht een rijke partij en geborgen-zijn is voor zoo
menigeen de lafle droom der toekomst
Is het geen kanker aan het lichaam van ons volk
dat onze voornaamste handel bestaat in den handel in
gold Hoeveel groote geldhuizen zijn er wel in de
hoofdstad en hoeveel commissionnairs planten zich in
alle hoekeu van kleinere plaatsen Als 's avonds de
courant komt, turen duizenden met gretige oogen hoe
de Beurs staaten menig huisvader heeft rust noch
duur, als de Spaujuarden de Turken, de Amerikanen
wat gedaald zijn. Ons nationaal kapitaalons maatschap
pelijk bloed onze handels- en nijvere levenskracht
de Spanjaarden de Turken de Amerikanen spelen er
mooi weêr van.
Onze Hollandsche Nijverhoid bedelt om brood. Zij
gaat als langs de huizen en viaagt: „Help mij 1" Zij
laat de scheuren zien in haar afgedragen kleed en
fluistert„Zóó moest ik vervallen Zij onze deftige,
fiere, trotscbe Nijverheid van voorheen zij die hon-
derde vakken van kunst en ambacht bloeien deed, die
duizende getouwen snorren lietdie tien- bij tiendui
zenden gezinnen welvaart gaf
Wie wilkan haar meê opbeuren tot nieuwe veer
kracht. De bouwkunst eischt frisscher vormen het
meubelwerk vordert kiescher smaak de versiering in
woning en huisraad verlangt behagelyker tooi, de weelde
begeert kunst. Honderd wegen staan open voor Hol
landsche oogen die op de Wereldtentoonstellingen de
oneindige industrie van den vreemdeling hebben aan
gestaard.
„Wat moeten mijn jongens worden Niet allen
als 't u belieftadvocatendoctoren ambtenaren
officiers. Ook deze zijn er noodigzeker. Maar wij
zoeken ze niet. Ze zijn er in overvloed. Industrieelen
fabrikantenbouwmeestersmannen van nijverheid
zoeken we uit de jongelingschap der Burgerscholen.
Een onzer geleerden heeft laDg geledenzoo waar
gezegd: „Wanneer gij u verheugt in de tallooze voor
werpen van nuttig gebruik in de velerlei genietingen
en geriefelijkheden des levenstot welker verkrijging
vernuft en nijverheid de wonderkrachten der natuur
hebben aangewendacht dan hoog de Natuur-, Schei
en Werktuigkunde, welke de eigenschappen en werkin
gen der krachten hebben uitgevorscht en leeren toe
passen." En waarioe worden dan die vakken tegenwoordig
aan iederéén geleerd? Omdat ze meer dan ooit den
vruchtbaren bodem heipon vormenwaarop het werk
der handen kan tieren.
Het was reeds laat in den nacht en het volk lang
naar bedtoen Toni weder in huis ging. Met een
marmerbleek, koel gelaat trad zij de huiskamer binnen.
Haar man zat aan tafelwaarop nu een nachtlampje
brandde, dat een vaal licht door de kamer wierp. Zijn
hoofd rustte op zijne hand en zijn gelaat vertoonde een
trek van verbittering. Zwijgend liep zy hem voorbij
naar de slaapkamer, waar zij het kind reeds slapende
vond en ging naast het bedje van haren lieveling zitten.
„Vrouw", riep eindelijk haar mandie zijne plaats
niet verlaten had door de half geopende deur.
Zij kwam op dien roep aarzelend nader en bleef in
de deur staan als om zijne bevelen af te wachten.
Hij zag haar in het gelaatdat als dat van een
Btandbeeld naar hem gericht was. Hij bon in zijne
gelaatstrekken niet geheel verbergen, dat bem dit vrees
inboezemde.
„Waarom ziet gij mij zoo aan? Waarom spreekt gij
niet?" vroeg hij haar ruw. „Wat hebc gij Spreek,
ik wil het".
„En dat moet ook geschieden", antwoordde zj op
vasten harden toon. „Ik heb slechts een woord te
zeggen".
„Voor den dag er mede dan! Er moet aan dat gemok
een einde komen Ik moet weten wat wii aan elkan
der hebben", en daarbij stond hij op.
„Ik zalzoodra het dag wordtmet mijn kind van
hier gaan", antwoordde zij nu zonder aarzelen en alsof
tij een vonnis velde.,,Naar Constanz dan naar huis".
Deze mededeeling verraste hem niethij scheen haar
verwacht te hebben. Toch zeide hij na eenig^ naden
ken. „Dat is niet noodig, want ik zal gaan".
Onverschillig hoorde zij hem aan.
„Hoort gij riep hij nu, alsof' hij niet meer verdra
gen kondat zij zoo onbewegelijk en als het ware
zielloos tegenover hem stond. „Ik zal gaan, in dit uur
nog zoodra ik met u ben uitgepraat. Ik raad wat gij
denkt. Gij hebt met mij gebroken omdat gij mij wer
kelijk voor den Concéer houdt
„Ja", antwoordde zij uit vaste overtuigiog.
„En waarom vroeg hij meer uit nieuwsgierigheid
dan' dat hij zich nog geneigd gevoelde, op zijn logen-
achtig verhaal vóór den avondmaaltijd terug te komen.
„Is Michels beweren een evangelie voor u
„Eene innerlijke stem die reeds lang geheimzinnig
tot mij gesproken heeftzegt mij Michel was
geen dwaas en heeft de waarheid gezegd. Gij zijt niet
degene, voor wien gij u uitgegeven hebt. Gij zijt
die man."
„Nu dan", antwoordde hij op deze woorden„wy
moeten weten wat wij aan elkander hebben. Ja, ik
ben de Condéer, gij zijt de vrouw van eenen moordenaar.
Michel beeft met gelogen en hij is niet waanzinnig.
Hij heeft u en mij den genadeslag gegeven hei noodlot
heeft het zoo gewild en alles is nu voorbij. Hij zal
mij zonder twijfel bij het gerecht aangeven, en daarom
moet ik weg. Kan ik niet ieder oogenblik gevangen
genomen worden Laat men komen dan is het spel
volmaakt. Ik zal mij overgeven, niet aan de politie,
maar aan het noodlot, aan den dood. Mijne ge
laden wapenen hangen daar boven mijn bed bij de hand".
Daar zij hierop zweeg en zich nog altijd niet bewoog,
zag hij baar smartelijk aan en zeide„Toni, het is
als met Schinderhannestoen hij vóór zijnen gang
near het schavot afscheid nam van zijne geliefde vrouw.
Zy vergaf hem zij weende over hem,"
„Ik niet", klonk het hem vernietigend tegemoet.
„Gy niet Gij verafschuwt mij
Zij boog haar hoofd even bevestigend.
„Het is", voegde zij er streng bij„alsof zich eene
diepe, wijde kloofdie gij zoolang bedekt hadt, plotse
ling tusschen ons geopend heeft. Ik weet niet of ik
medegesleept zal worden, maar gij moet naar beneden
storten zooals gij verdient."
Vrouw 1" riep hij de handen opheffende en haar
hevig verschrikt aanziende. „Hebt gij uw hart verloren
„Gij hebt het gebroken 1"
"Hebt gij dan geen barmhartigheid."
Zonder erbarming hebt gy jegens mij gehandeld
Jn dit laatste uur, Toni En gij zijt toch mijne vrouw?"
"ik was hetmaar eene smadelijk bedrogen vrouw."
"En al mijne liefde wekt bij u geen erbarming jegens
mij" bij u, het eenige schepsel op aarde, voor wie ik
een'ander leven ben begonnen, de moeder van mijn kind?"
Zij hief zich hooger op bij dit woord van haren man
en toornig kwam het van hare lippen: „Uw kind, ja.
Maar laat het zijnen vader vergetenindien gij het
werkelijk hebt liefgehad indien gy het kondet en
kunt liefhebben."
O 1" wrong het zich uit zyne als samengenepen
borst," „nu ben ik een monster voor vrouw en kind;
het noodlot komt op vreeselyke wijze in vervulling
Hij zweeg minuten lang. „Het baat niets meer 1
bracht hij eindelijk op harden toon uit en hij zocht
blijkbaar weder meester van den toestand te worden.
Het spel is verloren. U heb ik verloren u en mijn
kind het dierbaarste wat ik bezat. Gestolen was het;
een roover was ik ook hierin. Zeer juist. W at zal
ik daartegen zeggen?"
„Er is eene vergelding!" riep zy uit. „Vrouw en
kind moeten mede boeten onschuldig
Jajaonschuldig 1 Had Michel mij niet opge-
zoc"ht dan was alles goed geh even. Nu most ik
alles laten varen, word weder vogelvrij verülaard en
mijne eigen vrouw verstoot mij en mijn kind zal
leerenzijnen vader te vloeken.
Indien God wil", antwoordde Tom daarop,
„dan verneemt het nooit, wie zijn vader geweest isj