Tweede Kamer. Wetsvoorstel Lohman tot wijziging van art. 1 der kieswet. Den 30 was de heer Schaepman eerste spreker. Het ontwerp behoefde wel eene aanbevelingdaar de liberalen het algemeen afgekeurd haddenuitgezonderd een onpartijdig stuk in de Yragen des Tijds. Hij erxent de verdiensten van dit ontwerp. Na herinnerd te hebben, hoe alle rejelingen van het kiesrecht schipbreuk geleden hebben op de raadselachtige woorden 'plaat selijke gesteldheid" en hoe men steeds gestuit is op partijbelang, heeft dit voorstel de verdienstedat men bij den gekozen grondslag niet aan willekeur denkt. Het gaat uit van deze stellingdat als grondslag van de belastingsomdoor den kiezer te betalen, wordt aangenomen de plaatselijke ge steldheid bij de belastingwetten zelf als maatstaf aangenomen. Daar waar de plaatselijke gesteldheid geen invloed heeft op de belastingsom, moet zij ook geen invloed hebben op den censuswaar dit wel het geval is wèl. Daarna bestrijdt hij de ongrondwettigheid met het oog op den dubbelen, in art. 1 voorgestelden census en het bezwaardat de grondslagen waarop de formule der censusta'bel berust, verouderde belas tingwetten warenwelk verwijt evenwel ook de bestaande tabel kan treffen. Én wat de uitkomsten der berekening betreft, de wegneming van willekeur en van het denkbeeld zelfs van wil lekeur beschouwt hij als een overgroot voordeel. Maar bovendien is hij bereiduit een opportuniteits oogpunt de zaak te be schouwen. De Kamer moet van het doode punt worden ver wijderd niet alleen omdat het in het algemeen voor 's lands toestand gevaarlijk is, het schip van staat aan windstilte bloot te leggen maar ook met het oog op de grondwetsherziening, die, nu zij voorgesteld is, in eene of andere richting moet worden tot stand gebracht. Hij weet, dat deze Kamer niet komen zal tot eene grondwetsherziening, omdat ééne partij uit kracht harer beginselen niet toegeven kan, mag en zal en de andere dit evenmin zal willen. Een nieuw kiezersvolk zou ons uit dien moeielijken toestand brengen; eene andere meerderheid zal ontstaan en dan zal men iets kunnen doen. Eindelijk wijst spreker op het koninklijk lijk te Madrid. Dat geeft ons ook eene les. Als het nederlandsche volkwat God nog lang verhoedezulk een rouw moet dragenmoge dan de Kamer niet op het doode punt staan en andere werken kunnen doen dan die des doods. De heer Mees, de opportuniteitskwestie het eerst behan delende, houdt vol, dat dit ontwerp alleen dienst kan doen vóór de eerste lezing der grondwetsherziening, maar dat dan ook groote vertraging daarvan niet is te ontkomen. Hij zet dit uiteen. Wat den inhoud van het voorstel betreft, hij acht de grondslagen onjuist en onregelmatig. De heer L o h m a n ziet de groote onregelmatigheid over het hoofdbestaande in de her-schatting van de huurwaarde van het personeel. Eene groote fout noemt hij hetdat de census van 20 algemeen wordt aangenomen voor de grondbelasting, wat gebouwd en ongebouwd betreft. Een huis van f 400 huurwaarde wijst eene verschillende gegoedheid in stad of dorp aan. Die fout is niet weg te redeneeren. Ook ten aanzien der haardsteden bestaat verschil. Wat nu den relativen census betreft, hij gaat uitvoerig na de onjuiste daarbij gevolgde grondslagen daar de voorsteller begonnen is met de grootste en niet met de kleinste gemeente. In de cijfers van den belasting-census in het voorstel zijn ook begrepen de cijfers van het patent volgens tarief B of tabel XV en van de 5e en 6e grondslagen van het personeel. Ook bij den relativen census is het gemis van onderscheid tusschen gebouwde en ongebouwde eigendommen bij de grondbelasting eene groote fout. Wat de uitkomsten betreft, betoogt hij, dat de voorsteller tot oniuiste cijfers is gekomen door aanneming van verkeerde grondslagen. De op positie tegen dit voorstel behoeft dus niet voort te vloeien uit vrees voor uitbreiding van het kiesrechtmaar vindt grond in den inhoud zelf van het voorsteldie groote bezwaren moet ten gevolge hebben. Daarna wijst hij er opdat de regeering zich steeds verklaard heeft tegen kiesrecht-herziening vóór grond- wets-herziening. Nu heeft de heer Lohman steeds getracht, de regeering over te halen tot zijn denkbeeld om wel kiesrecht- herziening te doen voorafgaan. Hij hooptdat de heer Lohman, dat standpunt verlatende, de regeering niet zal trachten te ver leiden tot ontrouw aan een eenmaal aangenomen standpunt. De min. van binnen f. zaken brengtwat den inhoud betreft, hulde aan de scherpzinnigheid van den voorsteller en gevoelt veel voor zijn pogen tot uitbreiding van het kiesrecht, die, op verstandige, rationele wijze geschied, tot de eischen des tijds behoort. Toen vroegere voorstellen aanhangig waren Julie stond op. Zij hoorde in den toon harer moeder iets verwijtende en keek met min of meer dwalenden blik om. „Kom laat ons de noodige verbandsmiddelen balen", ging mevrouw von Stein voorttoen de overste den doctor met een paar woorden het voorval verteld had en deze de wond begon te onderzoeken. Op het oogenblik, dat Julie door hare moeder uit de kamer werd geleid, sloeg Keinhard Kalk de oogen op. Hij was nog zoo uitgeputdat hij zich niet bewegen kon, maar hij zond haar eenen blik na die den hare met magnetische kracht tot zich trok, Eene blos, een half smartelijk lachje van haar zeide hem dat zij niet zoo geheel onverschillig jegens hem wasals hij van middag gelooven moest en zijne hoop werd weder leven diger. Moeder en dochter hadden dien avond een ernstig gesprek. Mevrouw von Stein deed Julie verwijten.dat zij hare deelneming jegens den schilder duidelijker had getoond dat de verloofde van een ander paste en zij verdedigde zich slechts zwak. Zij was uitgeput door den strijd van dezen dag en voelde ook, dat hare moe der gelijk had dat zij in hare plotseling opgevatte meeningdat de schilder de hand aan zich zeiven ge slagen had, veel te ver was gegaan en hem, zoowel als den overigen getuigen van het tooneel, grond tot aller lei vermoedens gegeven had. Te vaster nam zij zich daarom voordoor hare houding hieraan alle recht van bestaan te ontnemen. Gedurende dit gesprek had er eveneens een plaats tusschen den overste en den schilder in bet niet ver van de woning der familie gelegen hötelwaarheen de jonge man, nadat hij verbonden was, zich begeven had. De oude heer verzekerde bij herhaling dat hij be reid was voor hem zijnen redder alles te doen, wat in zijne macht stond. De jonge man luisterde langen tijd zonder iets te zeggen. Eindelijk zeide hij plotseling op dringenden toon „Wanneer gij werkelijk iets voor mij wilt doen, verschaf mij dan een onderhoud zonder getuigen met uwe nicht." De overste schrikte en wees het verzoek van de hand; na herhaalden krachtigen aandrang echter gaf hij toe, maar alleen, om den gewonde, wiens wangen gloeiden en wiens oogen koortsachtig schitterden, niet nog meer op te winden. Wordt vervolgd. waren geene voorstellen tot grondwetsherziening in zieht en bijna in staat van wijzen. Tegen den inhoud bestaan echter bij de regeering gewichtige bedenkingen. De lijst van den census is met arithmetische nauwkeurigheid opgemaakt, maar al die berekeningen zijn gegrond op waarden in doorsnededoch er is niet genoeg gelet op de verhouding tusschen de kiezers voor den gemeenteraad en de staten. Art. 5 der gemeentewet blijft geheel onveranderdmaar de census voor den gemeen teraad wordt verlaagd ver beneden dien voor de staten. Ook is onveranderd gelaten art. 2 der kieswet, wat een bezwaar is, als men den belasting-census behoudt en zooveel verlaagt. De betaling moet zijn werkelijk. Hij wijst er echter op dat de geheele berekening in de tabelde voornaamste grondslag overboord wordt geworpen en op losse schroeven gesteld door den tweeden grondslag voor kiesgerechtigdheidin art. 1 van het voorstel aangenomen. Het is bovendien onjuist, dat de 5e en 6e grondslagen van het personeel in alle plaatsen gelijk zijn. Door aanneming van het voorstel kan men in groote steden als Amsterdam Rotterdamden Haag kiezer voor den gemeenteraad wordenals men een patent van t 10 koopt, zonder een bedrijf uit te oefenen. Ook wijst hij op de onjuiste meening, dat eene burgerwoning in den Haag en Utrecht duurder is dan in Amsterdam en Rotterdam. Nu de opportuniteits-kwestie. De regeering wenscht nog, dat herziening van den census met verruiming van het kiesrecht uit grondwets-herziening voortvloeie. Zij heelt wel opgemerkt, dat de census vrij algemeen veroordeeld wordtmaar eene beslissing is daaromtrent nog niet genomen. Bij de overweging der grondwets-herziening moet ernstig nagegaan worden, of niet de grondslag //woning" de voorkeur heeft boven den grondslag «belasting", ook met het oog op belasting-her vorming. Maar kan het nu goed zijn, thans reeds vooruit te loopen op die beslissing en de grondslagen van den belasting- census geheel door elkander te halen Hij heeft dus bedenking tegen het voorstelomdat het van den weg der grondwets herziening afbrengt. Zou het staatkundig zijneen onbepaald uitstel aan die herziening te geven Terecht sprak de heer Schaepman van de emotie die eene verwerping van grondwets herziening zou te weeg brengen. Maar waarom dan die her ziening belemmerdHeeft eenmaal de wet een anderen be lasting-census vastgesteld, dan moet die plaats hebben, voordat men overgaat tot herziening. De nieuwe kiezerslijsten moeten eerst afgewacht wordenzoodat eerst na Mei eene ontbinding der Kamer kan volgen. Welke kans is er dan, dat van grondwets-herziening in 1886 iets komt? Dat ware weinig staatkundig. De stelling der regeering is eenvoudig. Hare voorstellen tot grondwets-herziening worden versperd en afge sneden door dit voorstelook al bestond er tegen den inhoud geen bezwaar. Zij kan er zich dan ook niet bij nederleggen. De heer Beelaerts van Blokland wijst op dit voor stel als een praktisch middel om uit den bestaanden toestand te komen. Hij acht zich niet gerechtigd, het af te wijzen, wil hij niet de verantwoordelijkheid voor de voortduring van den toe stand op zich nemen. Grondwets-herziening acht hij ongeschikt om uit den toestand te geraken. Geene grootere belemmering is aan die herziening in den weg gelegd dan door de verwer ping der kiestabel. Men kan niet tot die herziening overgaan met eene Kamer, waarin 9 leden ontbreken. Het sectie-onderzoek van art. 194 der grondwet heeft hem ook niet het inzicht ge geven dat er redelijk uitzicht bestaat op die herziening. Van toenadering op dat punt is bitter weinig sprake geweest. In tegendeel zijn wij daaromtrent meer achteruitgegaan. Daarbij, al zet men den woning-grondslag in de grondwet, dan moet toch eerst de kieswet op dien grondslag veranderd zijn. We zullen dus nog jaren lang op dien bestaanden grondslag blijven voortleven. Het grondwettig bezwaar tegen dit voorstel acht hij niet overwegend. Maar de maatstaf, thans aangenomen, is redelijk en leidt tot uitbreiding van het kiezerspersoneel. De groote beteekenis van dit voorstel is, dat aan den toestand van politieke machteloosheid een einde wordt gemaakt. Om uit de bestaande moeielijkheid te geraken, zou hij tot veel toegeven bereid zijn. Den 1 beantwoordde de heer Godin de Beaufort enkele bedenkingen van den heer Meesdie te veel op de onderdeelente weinig op de hoofdzaak had gelet. De voor gestelde formule kan men wel afkeuren, maar is die van «ge zeten werkman" niet veel algemeener en zal het niet blijken dat deze in de praktijk groote moeielijkheden opleveren zal Hij merkt o. a. opdat de heer Mees de kenmerken van grondbelasting en personeel verwart. Hij ontkent niet de bezwaren tegen art. 2 aangevoerdhij neemt zelfs eenige onjuistheden aan in de kiezers-cijfersmaar daardoor wordt het stelsel des voorstellers allerminst aangetast. De heer Vermeulen meentdat het oordeel over het voorstel neerkomt op drie vragenMoet het aantal kiezers vermeerderd worden Moet dit nu gebeuren Moet het geschieden op de wijze, door den heer Lohman voorgesteld? De eerste vraag is hij geneigd toe te stemmenmaar niet om te voldoen aan den aandrang van buiten de Kamerdaar elke uitbreiding van kiesrecht slechts het denkbeeld vermeerderen zaldat men een aangeboren recht heeft op kiezen. Hij is voor uitbreidingomdat hij daarin het eenige middel ziet om uit den toestand van staatkundige machteloosheid te geraken. Die uitbreiding moet hoe eer hoe beter geschiedenomdat hij behoort tot hen, die sceptisch denken over de spoedige tot standkoming der grondwetsherziening. Zij die zulks wenschen, moeten voorstemmenomdat daardoor meer kiezers over de grondwetsherziening kunnen oordeelen. Het is hem volkomen onverschillig, hoe de heer Lohman aan zijne cijfers is gekomen; het komt enkel op de uitkomsten aan. En du bestaan bij hem geene bezwaren legen de census-tabel van den heer Lohman; over het algemeen acht hij die eene zeer gelukkigedaardoor zullen de beste elementen van den kleinen burgerstand in het kiezerspersoneel worden opgenomen. Zij kunnen ons het best over het doode punt brengen. Minder gunstig denkt hij over de tweede categorie kiezers die slechts 20 betalen in grond belasting 5en en 6en grondslag van het personeel en het patentrecht. Hij geeft in overweging, den uniform census van f 20 uit het voorstel te laten wegvallen. De heer Lohman betreurtdat zijn voorstel door de re geering vermoord isnog voordat hij het had kunnen verdedi gen. Hij begrijpt de houding der Kamer niet om niet, mede te werken tot verandering van den toestandevenmin als hij begrijpt, hoe de regeering dit ontwerp kan ontraden na verwerping der kiestabel en aanblijven. Het advies der regeering had hij niet gevraagd en in plaats van te adviseeren wijst zij het af. Den lof, door sommige sprekers hem gebracht, brengt hij groottn- deels over op den heer Godin de Beaufort. De vraag is alleen, heeft dit voorstel bezwarendie niet aan het bestaande stelsel kleven En dan heeft hij nog door niemand hooren beweeren dat dit voorstel niet beter zou zijn dan het bestaande. De heer Mees heeft van onverbeterlijke fouten gesprokenzelfs schrijf fouten als onjuistheden aangevoerd doch hij heeft het voorstel in hoofdzaak niet bestreden. Hij handhaaft art. 1 als grondslag van zijn stelsel, doch het is hem onverschillig of het wordt aangenomen. Hij laat de beslissing aan de kamer over. Verder bestrijdt hij breedvoerig het gevoelendat dit ontwerp dient om de grondwetsherziening te doen struikelen. Hoewel het lot van het ontwerp door de houding van den minister beslist is, zoo trekt hij het toch niet in. De min. v. binnen 1. zaken ontkende de beschuldiging van den heer Lohman, dat hij altijd de kabinetskwestie stelde bij voorstellen der rechterzijde. Hij toonde verder aan, dat een ministerie niet kan aftreden om de verwerping van eene kiestabel. Doch de regeering zou zich in geen geval bij dit voorstel kunnen neerleggendaar het een struikelblok is om tot grondwetsherziening te komen. Hij zet dit breedvoerig uit een. De heer Ruys verklaart zich door de gestelde kabinets kwestie niet te laten afschrikkenom dit voorstel aan te nemen waarvan de verwerping juist zal leiden tot afstel der grondwets herziening. De heer van Baar, die niet dweept met uitbrei ding van stemrecht, vindt dit ontwerp het beste, dat te ver krijgen is; De heer R e n g e r s verklaart zijne houding bij de behandeling der kiestabel en geeft te kennen niet vóór dit voor stel te kunnen stemmen om de gewichtige bezwaren, door de regeering ingebracht. Bij het niet slagen van grondwetsherzie ning stemt hij voor elke uitbreiding van het kiesrecht. De heer Mees houdt zijne bedenkingen vol. De heer Schaepman blijft ontkennendat dit ontwerp een struikelblok is op den weg der grondwetsherziening. Hij merkt echter opdat geene stem van hem of van een zijner vrienden voor eenig hoofdstuk der grondwet zal worden uitge bracht zoo hoofdstuk X niet eerst aangenomen is naar de door zijne partij voorgestelde beginselen. Wil men grond wetsherziening men ga eerst over tot censusverlaging. De min. van binnen 1. zaken antwoordtdat het van de zijde der voorstanders van herziening van art. 194 eene fout isdeze belemmering aan de grondwetsherziening in den weg te leggen. De heer van Houten acht het staan op het doode punt beter dan een toestandwaarin de Kamer dood is ten gevolge van het onvoldoende kiesrecht. Hoewel hij het ministerie graag zou zien verdwijnenzal hij tegen het ontwerp stemmen, daar het niemand bevredigt, die werkelijk uitbreiding van het kiesrecht wil. Het is een pogen om de schoolkwestie aanhangig te maken bij een nieuw doch even onvolledig kiezerskorps. De heer Haffmans wijst er op dat de liberale partij weer door eenheid zich verzet tegen alle pogingen om de Kamer van het doode punt af te brengen tenzij de poging door haar gedaan wordt. De heer H e 1 d t zal tegen dit voorstel stellen, door de aanneming waarvan de arbeidersdie reeds veel te lang uitgesloten zijnnog langer uitgesloten zullen worden. Bovendien zou bij aanneming van dit voorstel de grondwetsherzieningwaardoor eene ware volks vertegenwoordiging kan worden verkregen verschoven worden. Nadat de heeren Keuchenius en Lohman een paar redeneringen van den heer Heldt weerlegd hadden, de heer R o o- se boom opgemerkt had, dat aan de woorden van den heer Schaepman niet veel waarde te hechten wasdaar hij voor de kiestabel stemdeofschoon hij 2 daeen vroeger verklaarde nooit te zullen bestendigen een driedubbel district Sneek en de heer Schaepman geantwoord had te hebben gezegddat bij niet aanneming van dit voorstel grondwetsherziening onmoge lijk wordt, daar hij op art. 194 blijft staan, wordt art. I verwor pen met 53 tegen 32 stemmen. Met alle liberalen stemden tegen de heeren: A. van Dedem, Ruijs, A. MackaijCorver Hooft, Schimmelpenninck van der Oye, Vermeulen, Schim- melpenninck KolkmanBorret en Beelaerts. Art. 2 (censustabel) wordt verworpen met 43 tegen 42 stemmen. Voor de geheele rechterzijde, uitgezonderd de heer Huber, die afwezig was. Tegen de geheele linkerzijde. De heer Lohman trok daarna het voorstel in. Den 2 ving de behandeling der staatsbegrooting aanna de behandeling van eenige kleine wetten, waaronder eenige natura- lisatiewetten en na het houden eener zitting met gesloten deu ren ter behandeling van eenige huishoudelijke aangelegenheden. Begrooting va n„o o r 1 o g. De minister van oorlog geeft in antwoord op het verslag omtrent zijne begrooting een uitvoerig betoog over de noodzakelijkheid zijner voorstellen betreffende de schutterijen. Ook al wordt de grondwetsherzie ning aangenomen en het woord schutterij in hoofdstuk 8 niet langer genoemddan moeten toch eerst bij speciale wet nieuwe grondslagen gevestigd worden voor de inrichting der levende strijdkrachten en, zoolang dit niet geschied is, blijven de be staande wetten op de militie en schutterij van kracht. Er gaan onvermijdelijk nog een reeks van jaren voorbij, al vorens die regeling in haar vollen omvang in werking is. En nu acht hij zich niet verantwoord om die schutterijendie nog gedurende een aantal jaren den onmisbaren steun voor het leger moeten vormente laten zooals zij zijn. De voorgestelde maatregel loopt in geen enkel opzicht op eene toekomstige regeling vooruithij betoogt alleen tijdelijke voorziening in een dringenden eisch. Hij blijft dus op de medewerking der ver tegenwoordiging aandringen. Om te gemoet te komen aan de bedenkingen van geldelijken aardheeft hij getracht de aan den maatregel verbonden kosten althans voor 1886, te vermin deren, zonder het beginsel prijs te geven. Hij heeft zijn plan in zooverre gewijzigddat voor 1886 uitsluitend nog rekening gehouden wordt met de thans bestaande regeling, verband hou dende met den toestanddie zal bestaan na het tydstip der uitbreiding van de schutterijen op 1 Augustus 1886. Dienten gevolge zijn voor 1886 voor de samenstelling der reizende detachementen 8 officieren en 30 onder-officieren voldoende. Een en ander, zoomede het uittrekken van traktementen enz. voor 9 in plaats van 12 maanden, heeft eene vermindering van uitgaven ten gevolge van f 19.600. Ter voorkoming, dat het geldelijk bezwaar hem beletten zou, zijne voornemens ten opzichte van de schutterijen uit te voeren, heeft hij ook andere artikelen der begrooting verminderd, hoofdzakelijk door uitstel van uitgaven voor de doode weermiddelen. Zoo wenscht hij bij deze begrooting slechts een eerste gedeelte aan te vragen van de gelden voor de aan schaffing van de beide kanonnen met affuiten ad f 62.000. Door een en ander is het totaal cijfer verminderd tot f 20.500.815. Hij is bereid de uitgave over eenigszins langeren tijd te verdeelen, sommige uitgaven nader uit te stellen en de ramin gen te verminderen, als gevolg van de daling der prijzen van de levensmiddelen. Met het denkbeeld om de soldijen te verlagen kan hij zich niet vereenigen. Als gevolge van de lage prijzen der levensbehoeften is de bijslag ten behoeve der ménages in 1886welke t 53.000 minder was geraamd dan voor 1885, nog 92.000 minder, met welk bedrag art. 13 der begrooting reeds is verminderd. Het eindcijfer der begrooting is dus f 274.037 minder dan de oorspronkelijke raming en overtreft nu nog slechts met f 201.785 dat van de vorige begrootinguitsluitend door de hoogere raming der uitgaven voor de voltooiing van het ves tingstelsel. Aan den drang tot het afschaffen van den mai oorsrang kan hij vooralsnog geen gevolg geven. In beginsel is besloten een proef te nemen op kleine schaal met het oprichten van remonte depots; de bouw van stallen te Amersfoort kan dus niet achterwege worden gelaten. In 1886 zal worden voortgegaan met het toekennen van premiën voor eenige provinciën voor uitmuntende hengsten. Ten aanzien van het gebeurde van den hoogleeraar aan de Kon. Militaire Academie deelt hii mededat hij van dien hoogleeraar niets anders ontving dan een schriftelijk verzoek om eervol ontslag met pensioenwaarin niets voorkwam, dat kon doen denken, dat hij niet volkomen vrede had met zijn eigen handeling. Reeds het vorig jaar zou die hoogleeraar op zijn verzoek eervol ontslag hebben bekomenindien zijn ontslag niet tevens noodig zou hebben gemaakt, een litterator met academischen graad aan het hoofd der letterkundige vakken te plaatsen. Men kon dezen zoo dadelijk niet tegen de vast gestelde bezoldiging vinden en achtte het noodig, tijd te winnen om zekerheid te krijgen, of men tot verhooging moest overgaan. Men verzocht daarom het in functie zijnde hoofd van onderwijs nog eenigen tijd te blijven, onder voorwaarde, dat men hem zijne taak zooveel doenlijk zou verlichtenmaar dat h ij op het eerste aanzoek zou terugkomen op zijne aanvrage om ontslag. Dit werd aangenomen. Naar aanleiding van den uitslag der jongstgehouden overgangsexamens ontstond zulk een verschil van meening tusschen den inspecteur van het militair onderwijs en den gouverneur der K. M. A. eenerzijds

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1885 | | pagina 2