No. 29.
Acht en tachtigste Jaargang.
1886
7 MAAItT.
De wik- en weegloonen.
ZONDAG
'v - v
Prijs der gewone Advertentiën:
Plaatsgebrek nooazaakt ons bet feuilleton
achterwege te laten.
Uit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
(ÜHBrtëei (Bcbeelfe.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsd&g-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 8 maanden voor Alkmaar f 0,30; franco door
het geheele Rijk f 1,
De 3 nummers f O 06.
MMIII
IA v
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HERMs. COS-
TER ZOON.
SOLLICITANTEN naar de BETREKKING van ONDER-
"WIJZERES aan de openbare le tussclienschooi te Alkmaar,
op 650,jaarwedde (hoofd de heer A. P. Zeilmaker),
worden verzocht, zich vóór 15 Maart as. onder overlegging
van stukken te wenden tot het gemeentebestuur.
In. het Maandblad der H. M. v. L. van Maart komt het
door het hoofdbestuur toegezegde rapport voor omtrent de
quaestie der Wik- en Weegloonen, dat wij in zijn geheel
overnemen
RAPPORT van het Hoofdbestuur der
Hollandsche Maatschappij van Landbouw
over de kwestie der Wik- en Weegloonen,
ingevolge besluit der Algemeene Vergadering
te Purmerend van 17 September 1885.
Ter herinnering ga vooraf, dat de Afdeeling Opmeer en Om
streken ter Algemeene Vergadering een voorstel had ingediend,
te laat om onder de punten van beschrijving te worden opge
nomen, en strekkende om het Hoofdbestuur te machtigen oij
de Hooge regeeriug de noodige stappen te doen ter verkrijging
van verlaging der Wik- en Weegloonen.
Na breedvoerige bespreking (met het vereischte aantal stem
men werd tot de behandeling besloten) werd namens het
Hoofdbestuur voorgesteld, deze aaugelegenheid niet zoo onvoor
bereid te beslissen, maar over te laten aan de prudentie van
het Hoofdbestuur, dat dan de zaak zou --overwegen, daarvan
««eene bijzondere studie maken, daarover rapport uitbrengen
„en zich zoo noodig tot de regeering wenden zou."
Uit het toegezegde onderzoek is geblekendat de vraag tot
heden niet zuiver gesteld is. Zij, die met zooveel klem en na
druk tegen de loonen zijn opgekomen, zoo in als vóór en óók
na de Vergadering bovenvermeld, hebben steeds op den voor
grond gesteld, dat die loonen in geen verhouding staan tot
den eisch van art. 254 der Gemeentewet, maar hierin ligt mis
kenning van het onderling verband der artikelen 238 254 en
255 dier wet want juist om die wanverhouding werd art.
254 tot heden buiten toepassing gelaten, uit kracht van speciale
wetten; zij kan dus ook niet zijn het uitgangspunt voor de
gewilde bestrijding.
Zijdie de tegenwoordige heffing dier loonen m mindere of
meerdere mate in bescherming nemen, schijnen echter te ge
voelen, dat een eenvoudig beroep op het bestaan der uitzon
deringswetten deze in gevaar zon brengen en ze trachten
daarom deze te doen voorkomen als periodieke formaliteiten
dewijl de ware rechtsgrond voor de heffing dier loonen zon
zijn van privaten aard.
Uit dit verweermiddel spreekt echter een met minder grove
miskenning van de beteekenis, de geschiedenis en het onderling
verband der artikelen 238240254 en 255 der gemeentewet.
Ten einde twijfel aan de juistheid ook van deze uitspraak te
voorkomenvolge hier zeer in t kort de geschiedenis der be
doelde wetsbepalingen.
Het artikel 238 luidde oorspronkelijk
««Voor plaatselijke belastingen worden gehouden, de m
„naam der gemeente gevordeidewik- en weegloonen
gelden voorstaanplaatsen in hallen, op markten en
dergelijke openbare plaatsen.""
De Memorie van Toelichting hield in
„Of de hier opgenoemde rechten, loonen en gelden belas-
tingen zijn is verschillend beantwoord naar het verschil van
..begrip aan belasting gehecht. De Wetgever behoeft zich niet
vgUi eene oplossing der staathuishoudelijke vraag te verdie-
„pen"" en verder: ..hoe nuttig, ja noodzakelijk het is,
..dat die heffingen als belastingen worden beschouwd en be-
.„handeld, schijnt overbodig te betoogen."
Hiertegen weiden in het voorloopig verslag bedenkingen ge
maakt o. m. werd aangevoerd
..Wik-, weeg-, meet- en keurloonen bijv. worden geheven
..voor inrichtingen, die door particulieren tot stand gebracht
»»en aan elk ten gebrnike tegen zekeren prijs aangeboden
„kunnen worden. De overheid dingt hier alzoo als bijzondere
..ondernemermede.'"
De regeering herinnerde, dat de Wetgever niet had uit te
maken de staathuishoudelijke vraag of zekere „.heffing in het
wezen der zaak al dan niet belasting ware. De bedoeling was
„»al de genoemde en dergelijke heffingen met belastingen bij de
.„Wet gelijk te stellenten einde daarop alle waarborgentegen
.„ongepaste belasting geschonken, te kunnen toepassen.''"
Om deze bedoeling voor zooveel noodig nog duidelijker te
doen uitkomenlaschte de iegeering in het artikel in de woor
den - of daarmee wat de toepassing van art. 232237 betreft
-„gelijkgesteld."" Yoorts werd nog opgemerkt
-.Het is overigens de bedoeling niet, de gemeenten, die
..gelden vorderen voor het gebruik of genot van openbare
„gemeentewerken, en die opbrengst behoeven, te beletten met
-•de heffing voort te gaan. Alleen zullen de tarieven niet mo-
gen strijden met het beginsel van art. 254."
De regeering voerde verder aan, dat sommige gemeenten
vermoedelijk wel eenig nadeel in hun inkomen zouden lijden
maar dat zij zich hierover niet zonden hebben te beklagen. Om
misbruiken te doen ophouden en herhaling daarvan te vermijden,
moesten al dergelijke heffingen als belastingen worden behandeld.
Bij de behandeling in de 2de Kamer werden dezelfde be
denkingen in verschillenden vorm behandeldmaar de Minis
ter Thorbecke verdedigde met kracht het volle behoud van
't voorgestelde, wijl men door sommige dier gelden niet in
het artikel op te nemen inderdaad een klasse van belastingen
„.(zou) onttrekken aan dat onderzoek en dat toezicht, het-
„„welk de grondwet eischt."
Het artikel werd onveranderd met groote meerderheid aan
genomen.
Mr. Boissevain teekende hier aan:
„De strijd die zoo langen tijd bestaan heeft over hetgeen
„.al dan niet als belasting moet worden beschouwd, en waar-
„»over niet zelden rechterlijke uitspraken zijn ingeroepen, is
„„door dit wetsartikel beslist."
Toch werd door de tegenstanders een nieuwe poging gewaagd
om bij de behandeling van art. 264 op de gevallen beslissing
terug te komen onder een andere vorm. De regeering had m
de Memorie van Toelichting gezegd
„„Er bestaat hoegenaamd geen redelijken grond om van hem
„„die het genot of gebruik van openbare gemeentewerken,
„„inrichtingen of diensten behoeft, meer dan zijn bil rij k
„„aandeel in de kosten te vorderen, die het versohaffen van
„„het bedoelde gebruik of genot veroorzaakt. Alles wat meer
„„gevorderd wordt ontaardt in eene willekeurige belas-
„ting zonder beginsel of maatstaf enz.""
In het voorloopig verslag werd hiertegenover o. a. gewezen
op de practische onuitvoerbaarheidvanwege de moeielijkheid
om een juiste maatstaf te vinden voor wat ieder zou moeten
betalen.
De regeering antwoordde o. m.
„„De eenige redelijke maatstaf schijnt dat het bedrag der
„„rechten met hooger worde gesteld dan vermoed wordt noodig
„„te zijn, om ieder gebruiker naarmate van het genot dat hem
„„wordt verschaft in de kosten te doen bijdragen. Wordt het
„„tarief b. v. van een havengeld zoo ingericht, dat de ge-
„„bruiker, behalve zijn aandeel in de kosten, eene som moet
„„betalen die tot voorziening in andere gemeentebe hoef 'ten over
„„'t algemeen strekke, dan is deze de minst redelijke
„„aller belastingen De heilzame regel hangt met art.
„,23a samen De bevoegdheid om geld voor het ge-
„„brnik van eenig openbaar werk te heffen, kan slechts uit
„»het publiek recht worden ontleend. Heffingen van dien aard
„„zijn dus, al ware de vergunning daartoe in vroegeren tijd titulo
,,oneroso verkregen, volgens de tegenwoordige orde van zaken
„„aan de bepalingen welke de uitoefening van het publiek
„„recht regelen, onderworpen.""
Toen by de behandeling in de Kamer opnieuw werd aan
gevoerd dat de bedragen niet met juistheid zouden zijn te
bepalen antwoordde ae Minister o. m.
„„Het spreekt van zelf dat men ruim berekent welke de
„„kosten van aanleg geweest zijn, welke die van onderhond
„„zijn, en er moet nog iets overschieten maar dit is
„„geheel iets anders dan om daarvan te maken een bron van
„„inkomsten, verre, zeer verre overtreffende hetgeen de in-
„richting ooit gekost heeft of kosten zal
Ten aanzien van de vraag wat er gebeuren zal met zulke
rechtendie titulo oneroso zijn verkregenmeende één lid
der Kamer dat voor het verlies daarvan althans schadeloos
stelling zon worden gegeven.
De Minister antwoordde
„„Mijne heeren, ik kan dat zoo niet inzien. Ik veroorloof
„„mij te gelooven en vol te houden, dat dergelijke rechten,
„„met belastingen gelijkgesteld, heffingen jure publico zijn
Aan het tegenwoordige stelsel is het ten eonen male
vreemd, dat men dergelijke rechten zou kunnen bezitten jure
privatoen ik moet er bij voegen: dit is door de vergade-
„„ring uitgemaakt bij de aanneming van art. 238.
Aan een ander spreker, die verklaarde zich niet te kun
nen voorstellen hoe hetgeen vroeger jure privato bezeten werd,
later den aard van jus publicum zon kunnen aannemen, ant
woordde Thorbecke: „„Dit is op duizend punten geschied
„„zeer vele rechten zijn sedert de fransche revolutie der vorige
„„eeuw m het domein, in den boezem van den staat terug-
„gekeerd."
Mr. Boissevain teekent hierbij aan:
„„Al mocht het ook zijn dat zij (die heffingen) vroeger jure
privato bezeten werden, in een tijd toen niet zelden bur-
„„gerlijk bezit op publieke zaken werd overgedragen
„„Het Staatsrecht beheerscht de rechtsbetrekking
evenzeer die tusscben den staat en eenige zaak, als die
„„tusschen den Staat en den burger ontstaat""
Ten einde te voorkomen dat van sommige gemeentebesturen
de finantiën in verwarring zouden geraken door de plotse
linge verandering van den rechtstoestand, was art. 255 in de
wet gebrachtechter zonder z. g. fatalen termijn.
Het is moeielijk na te gaan, en ook wellicht van minder
belang te weten door welke oorzakenmaar 't schijnt doel
matig te herinneren dat dit laatste artikel niet is uitgevoerd
geworden terwijl in dien tusschentijd ook aan art. 254 slecht
de hand werd gehouden.
In het zittingjaar 1855 56 is een wetsontwerp ingediend
strekkende cm ten behoeve van de gemeenten Alkmaar, Hoorn
en Purmerend afwijking toe te staan van de regelen van art.
254 der gemeentewetmaar dat ontwerp is niet verder behan
deld, dus geen wet geworden. Toch heeft voor en na 1855
die afwijking in toenemende mate plaats gevonden.
Staan wij thans ook nog even stil bij de geschiedenis der
Wet van 7 Juli 1865 Stbl. 79, waarbij zulke gewichtige ver
beteringen in het gemeentelijk belastingwezen tot stand kwa
men. Ook deze wet draagt de onderteekening van Thorbecke.
In het voorloopige verslag werd gewezen op het feit dat
art. 255 tot heden een doode letter was gebleven. Sommigen
meenden dat als volgens de toezegging der regeering deze
uitzonderingswet tot stand kwam, een groot aantal voor
name gemeenten daarin zou moeten worden opgenomen
anderen wilden het geheele artikel doen vervallen.
De bedoeling der regeering werd nader aldus geformuleerd:
«„Welke gemeenten in de uitzonderingswet van art. 255
„„zullen vallen hangt geheel af van de bijzondere
„„omstandigheden, waarin elke gemeente verkeert, en zonder
««een bepaald onderzoek is daaromtrent zelfs bij gis-
„„sing niets te zeggen. De regeering zal hiernaarkomt de
«„wet tot stand, nauwkeurig onderzoek doen, en bij het in-
««dienen van voorstellen tot uitzondering zoo vrijgevig moge-
«»lijk zijn. De afwijkingen zullen echter slechts voor een zeker
,uaantal jaren worden voorgesteld om de gemeenten in de
„„gelegenheid te stellen, zich in den nieuwen toestand te
„schikken."
Bij de behandeling in de Kamer werden op dit artikel niet
minder dan vier amendementen behandeld enna bestrijding
dcor den Minister, verworpen.
Het regeeringsartikel, dat nog was verscherpt door mlas-
sching van den fatalen termijn voor de indiening der uitzon
deringswetten (vóór 1 Januari 1866) werd aangenomen. Hier
door was de zaak voor de tweede maal en consequent beslist,
en nu met belofte van uitvoering. De staatsbladen No. 51
52, 54 en 58 (o. m.) van 1866 bevatten de uitzonderings
wetten voor de gemeenten Alkmaar, Edam, Hoorn en Pur
merend.
Het heeft sedert de Wet van 1865 niet ontbroken aan po
gingen bij sommige gemeentebesturen, om langs omwegen zich
te onttrekken aan de bepaling van art. 254, doch voor zoo
verre men heeft kunnen nagaan heeft de regeering steeds aan
het beginsel van de wet vastgehouden.
Zoo werd eene verordening niet goedgekeurd, waarin voor
het afslaan van viseh een recht werd bepaald evenredig aan
den koopprijs het recht moest worden geregeld naar gelang
van het genot of gebruik, dat aan den betaler verschaft werd
Bij eene bepaling in eene andere verordening (op het hef
fen van kraangelden) werd geëischt, dat deze alleen zouden
variëeren naar gelang van de meerdere of mindere zwaarte
der goederen en schade aan de kraan toegebracht.
Elders werd niet toegestaan voor boter en aardakers minder
waaggeld te vragen dan voor andere artikelen.
Aan eene andere gemeente werd geweigerd, bij de heffing
van marktgelden, die hooger te stellen voor spellen dan voor
kramen (wijl met de laatste minder werd verdiend) -— als
maatstaf mocht alleen worden aangenomen de grootheid der
ingenomen ruimte en eventueel aangerichte schade.
In 1868 nam het gemeentebestuur van Alkmaar zich voor,
de goedkeuring der uitzonderingswet niet meer aan te vragen
en met de heffing der wik- en weegloonen voort te gaan krach
tens haar (privaat)recht, maar de regeering deelde die ziens
wijze niet en 't gemeentebestuur gaf aan zijn negatief voorne
men geen gevolg.
Aan een ander gemeentebestuur werd namens den minister
verklaard, dat weeg- en telloon moest worden beschouwd als
een ontvangst der gemeente, die op de begrooting moest voor
komen.
Tot zoover de geschiedenis der wet en hare toepassing.
Met liet aangehaalde voor oogen meent het hoofdbestuur
recht te hebben tot de bewering dat het in strijd is met de
gemeentewet, de bedoelde uitzonderingswetten periodiek opnieuw
vast te stellen, want daardoor wordt de toestand zóó alsof
in art. 238 de wik- en weegloonen niet waren opgenomen, en
ziet men de meening der minderheid, die dit in 1851 verlangde
maar den strijd om het beginsel verloor, langs een omweg
(z. g. door een achterdeur) feitelijk zegevieren.
Opmerkelijk is voorts dat bij de behandeling der laatst vast
gestelde uitzonderingswetten de beteekenis der gemeentewet
weinig ter sprake kwam. Eene aandachtige lezing van de me
morie van toelichting ten deze toont, dat grondige argumenten
voor de voortduring der heffing moesten worden gezocht. Im
mers de uitzonderingswetten gaven steeds de bevoegdheid om
uiterlijk voor 5 jarenhoogstens 80 cents per 100 K.G. kaas
te heffen behoudens koninklijke goedkeuring en steeds is
en wordt dat hoogste geheven. Hadde de regeering ingevolge
hare macht en haren plicht vermindering (zij het zeer lang
zaam en geleidelijk) van het bedrag der heffing uitgelokt, zij
zon de gemeenten geleerd hebben ««zich in den nieuwen toe
stand te schikken"".
Uit een ter provinciale griffie welwillend toegestaan onder
zoek van de rekeningen der betrokken gemeenten over 1884,
in verband met de begrootingen blijkt, dat (althans) te Hoorn,
Purmerend en Alkmaar de opbrengst „„verre, zeer verre over-
„treft"", wat dé inrichtingen (met al den aankleve), van aan
leg en onderhoud hebben gekost of zullen kosten.
Wij achten het noodig dat deel der memorie van toelich
ting hier over te nemen om in 't licht te stellen wat alzoo
als argument voor de vernieuwde indiening op het oude bedrag
werd gebezigd.
„„De gronden, die geleid hebben tot de vrijstellingen, bij de
„„wetten van 30 December 1876 (St. No. 285288) aan de
„«gemeenten Alkmaar, Hoorn, Purmerend en Edam, bestaan
„„ook nu.
«Daaromtrent werd bij de behandeling der genoemde wet
tenaangevoerd
„»1°. dat de opbrengst der heffing in de bedoelde gemeenten
««aanzienlijk is en dns voor de vervulling in hare behoeften
„«niet kan worden gemist.""
Hierop werd in het voorloopig verslag geantwoorddat dit
laatste zou dienen te worden bewezenen terechthet is
immers de vraag
a. of de bedoelde gemeenten van hare bevoegdheid tot hef
fing van andere belastingen zulk een gebruik hebben gemaakt
in vergelijking met andere gemeenten van gelijken rang en
grootte, dat het huidig bedrag der wik- en weegloonen zon
behooren te worden bestendigd en
b. of welliclit de inrichting der gemeentehuishouding ook de
sporen draagt van de gemakkelijke wijze, waarop die gelden
werden verkregen.
2°. (Memorie van Toelichting) «„dat de aanzienlijke opbrengst
„•niet voortvloeit uit het hoog bedrag der loonen op zich zelve
die matig zijn gesteld maar uit de groote hoeveelheid
-«voortbrengselendie ter markt worden gebracht, zoodat
de heffing volstrekt niet drukkend is.""
Waar reeds in het voorloopig verslag werd aangevoerd «„dat
»«de matigheid dier heffing niet kan worden toegegeven"
willen wij opmerkendat men het bedrag dier loonen niet
alleen op zich zelve mag beschouwenwant ai is 80 cents op
zich zelve geen groote somzoo zal toch 50 maal 80 cents d.i.
f 40 (ongeveer hetgeen een boer met een 20 tal koeien per
jaar betaalt) wel niet onaanzienlijk genoemd mogen worden,
en wordt de betaling van dat totaal der loonen voor velen
wel degelijk drukkend. Hierbij is natuurlijk geen rekening ge
houden met de extrabetalingen, die buiten voorschrift der ver
ordening, z. g. vrijwillig worden gevraagd, als daar zijn te
Hoorn het bekende zandbankje beuevens een surplus op de
wik- en weegloonen, te zamen pl.m. 26 cents per 100 K.G.en
te Alkmaar voor den tasman 20 cent per 100 K.G.
De 3e zinsnede der Memorie van Toelichting zegt««dat
„„men hier aan geen monopolie van de zijde der gemeente te
„«denken heeft, daar particuliere gelegenheid tot het doen wegen
„„verblijft, waarvan naar omstandigheden wordt gebruik
u u gemaakt.i. u*
Daargelaten de vraag wat bij die opvatting van het histori
sche «recht van de Waag" zou worden, wordt bij deze
Aan wie de schuld?