No. 62. Acht en tachtigste Jaargang. 1886. ZONDAG 23 M I. FEUILLETON. Aan het Strand. Prijs der gewone Advertentiën: TMtTnummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD. Een ander gewezen gouverneur over den toestand in Atjeh. ALKMAARSCHE COUR ANT. Deze Coarant wordt Dinsd&g"» Don.d8rd.Ag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Bijk f 1, De 3 nummers f 0.06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. 008- TEB ZOON. De heer Laging Tobiasdie den heer Pruvs van der Hoeven is opgevolgd en van Maart 1883 tot in Augustus 1884 gouverneur van Atjeh ia geweest, heeft mede zijn denkbeelden openbaar gemaakt omtrent den tegenwoordigen toestand en de te nemen maatregelen om ons doel te bereiken. Hij geeft ons mmder van zijn eigen ervaringen dan zijn voorganger. Terwijl overigens de heer van der Hoeven ons verzekertdat gedurende zijn bestuur da toestand gunst'ger was ge worden door toenemende veiligheidgedeeltelijken terugkeer van de door dea generaal van der Heyden verdreven bevolking en de tot verzoening neigende gezindheid der hoofden meent daarentegen de heer Tobias, dat de toestand na het vertrek van den generaal ongunstiger is geworden dat namelijk de vijand zich spoedig heeft hersteld van den schrik, dien de strenge maatregelen van dien militairen gouverneur en de her haalde tuchtigingen op verschillende punten hem had den ingeboezemden zoowel ten gevolge van onze werkeloosheid als van de opwindende taal der priesters allengs vaster ia gaan gelooven dat wij onmachtig zijn om hem te onderwerpen en ten slotte uit Atjeh ver dreven zullen kunnen worden. Hij heeft gezien dat wij niet onoverwinnelijk zijn; wij hebben door onze daden getoond dat de oorlog onze schatkist zoowel als ons leger uitput de Atjeher heeft het daarenboven verno men uit tal van Nederlandsche dagbladen waarvan de inhoud hem bekend is gemaaktdaarom laat hij ons niet met rustvast overtuigd dat hij onvermoeid den heiligen oorlog voortzettende, met Allah's hulp eindelijk ons geheel uit zijn land zal verdrijven. Bij zijn aftreden erkende de heer Tobiasdat ook gedurende zjjn bestuur de toestand achteruit was ge gaan en tot die aftreding werd hij genoopt door het besluit der regeering om het door ons bezette terrein in te krimpen en beter tegen den vijand te beveiligen en ons verder van aanvallende bewegingen te onthou den. Dat besluit acht hij in de hoogste mate nood lottig en eenvoudige handhaving van den tegenwoor- digen toestand kan zijns inziens niet anders dan de verderflijkste gevolgen hebben voor ons gezag in Atjeh niet alleenmaar in geheel Indië. Hij herinnert er aandat nog in Augustus 1883 alle autoriteiten in Atjeh van oordeel waren dat de toestand des lands geen inkrimping van onze bezetting toeliet, dat daarom dan ook van het plan werd afgezien en vraagt hoe het mogelijk is geweeBt, dat men nogthans in Juni 1884, terwijl de toestand er geenszins op was verbeterd, zonder nader advies in te winnen tot dien zijns inziens on- verantwoordelijken maatregel heeft kunnen besluiten. Naar het Duitsch van F. MEISTEB. Een hevige herfststorm joeg door het donkere lucht ruim en dreef gescheurdegrauwe wolken voor zich uitdie te vergeefs zijne woede trachtten te ontkomen en eindelijk als dichte regenbuien ter aarde vielen. Huilend stoof by door de straten van het kleine kust stadje viel op een hoop verdorde bladeren aandie hij in een hoek een vroolijken rondedans liet doen en voor eeDÏge oogenblikken in den waan bracht dat zij een werkelijk deel uitmaakten van den wilden storm om ze dadelijk daarna weder terug te laten zinken in het slyk waartoe zij volgens hunnen aard behoorden. Daarna loeide hij met verdubbelde krachtals moest alles vernield worden. Gelukkig bepaalde hij zieh tot enkele kwajongensstreken rukte hier een dakpan los wierp daar een nest op den grond of verdwaalde on verwachts in een wijden schoorsteen, waar;n hij eenigen tijd half angstig gierde vuur en took in de woningen drijvende v<5<5r hij weder een uitweg vond. Met zulk weder werd bet in het stadje spoediger donker daD gewoonlijkde vrouw van den dokter, die in de huiskamer bij het venster stond en het dolle werk zag, kon ondanks alle moeite niet goed meer zien of het den storm gelukte de parapluie vau eenen eenzamenmet moeite zijnen weg vervolgenden voet ganger nog voor den hoek der straat om te keeren of niet. Daarna vroeg zij in zich zelve of de storm nog heviger worden kon dan hij reeds was, of hij misschien den geheelen nacht duren zouof hij het water in de haven reeds opgestuwd had en de havenstraat onder- geloopen was. Al deze vragen had baar voorloopig Over de uitwerking van het stelsel van den generaal van der Heyden oordeelt hij veel gunstiger dan zijn voorganger hij is van meening, dat wij hadden moeten volharden en dat vóór de concentratie de onderwerping van het land betrekkelijk gemakkelijk zou zyn geweest, en de Atjeher zou zijn geëindigd met het hoofd te buigen. Hij blijkt alzoo het gevoelen van den heer van der Hoeven niet te deelendat ten slotte bij den terugkeer der bevolking ook de sluiptochten van kleine vijandelijke benden, de hinderlagen en overvallen zou den gevolgd en de guerilla-oorlog ontstaan zou zijn, waardoor onze toestand zoo bedenkelijk is geworden. Die noodlottige verschijnselen zijn naar zijne meening de natuurlijke gevolgen van een te ras, te ondoordacht invoeren van een zoogenaamden vredestoestand en het uitblijven der geweldige tuchtigingen waardoor generaal van der Heyden den eerbied oor onze wapenen leven dig hieldde bevolking zelve door de vrees voor de verwoesting harer kampongs terughield van samenwer king met de vijandelijke benden, ja haar noopte om die benden buiten hare grenzen te houden of met onze hulp te verdrijven. Op grond van de mededed'ngen van den heer van der Hoeven en met verwijzing naar den laatsten vruch- teloozen tocht naar Satnalanga zou men kunnen vra gen of de heer Tobias den toestand bij de aftreding van den generaal van der Heyden niet te gunstig be oordeelt, en zich wel voldoende rekenschap geeft van betgeen moest volgen wanneer men hetzij dan vroe ger of latereenmaal de oorlogsfakkel blusckte, tenzij iaën wat ook de heer Tobias wel niet zou wensehen het land geheel tob een woestenij maakt en de bevol king niet liet terugkeeren. Dat hachelijk keerpunt zou altijd groote beswaren hebben opgeleverd en het schynt daarenboven dat de generaal van der Heyden zelf tegen zijn vertrek den tijd er rijp voor geacht, en zieh de bezwaren niet zóó groot voorgesteld heeft als zij inderdaad zijn gebleken. Of echter de overgang van den strengen oorlogstoestand tot dien van bevre diging en verzoening niet te snel de verandering van stelsel niet op eens te groot is geweestis een vraag die zich onvermijdelijk aan ons opdringt. Al was de tijd aangebroken dat het zwaard tot rust kwam, zoo is het wellicht toch te haastig in de schede gesto ken en te zelden er weer eens uitgehaald, bij den Btrijdlus- tigen en overmoedigen Atjeher te veel vertrouwd op het verlangen naar den vrede, en n^et genoeg gewaakt tegen den schijndat de verandering van stelsel niets anders was dan een gevolg van onze zwakheid. Doch welk nut kan het hebben aldus over het verledene te twisten tenzij om herhaling van fouten in het vervolg te ver mijden Ook de heer Tobias waarschuwt tegen het zoeken naar schuldigen en het strijden over personen dat in de Atjeh-zaak ons reeds zooveel kwaad heeft berokkend. Laat ons liever vragen, wat ons thans te doen staat. Tot ons groot genoegen staan met betrekking tot deze vraag de beide gewezen gouverneurs niet zoo ver slechts een individu in het geheele stadje kunnen be antwoorden namelijk de vergulde weerhaan op den kerktoren die ondanks den storm wederspannig en onbeweeglijk naar zee bleef staren. Van uit zijn hoogte zag hij duidelijk den donkeren mond van de rivier en de witte branding op de zandbank daar voor; hij zag de donkere lijnen der vlakke kust en de lang gestrekte, lichte kammen der naar het land stormende golven en nog verder de sombere zee zich vereenigen met den donkeren hemel. Hij zag ook eenige visscherspinken die te lang op zee gebleven waren erg gehavend nog binnenkomen en het wrak van eene groote bark met gebroken mastendie door den wind en de golven onredbaar naar de verraderlijke zandbank gedreven werd jamisschien zag bij ook de geheel uitgeputte bemanning zich aan het overschot van het want vast klemmen ofschoon elke nieuwe over het wrak slaande golf er minder van overliet. De goede vrouw vermoedde niets van al deze angst en vertwijfeling toen zy van het venster in het licht der op tafel brandende lamp terug trad. Haar man de dokter een kleine vijftiger met een vriendelijk gelaatzat hierbjj te lezen doen schudde nu en dan bedenkelijk het hoofd over het bulderen van den storm. Juist had zijne vrouw van een klein handwerkje voor zien tegenover hem plaats genomen, toen er plotseling hard gescheld werd. De dokter stond snel op en opende de deur. Op den drempel verscheen een man in vissehersgewaad die zijn druipenden zuidwester van het hoofd nam en zieh met de hand het regenwater uit het gelaat wischto. Hierna vertelde hij haastig en kort, dat er dicht bij het strand een groot vaartuig naar hot scheen een bark op de zandbank geloopen en stuk geslagen was. Enkelen der opvarenden waren aangespoeld doch men wist niet of zij nog leefden hij was spoedig op weg gegaan om den dokter te halen. „In zu'k een vreeselijk stormweerEn bijna oen half uur loopen riep de kleine vrouw ontsteld. van elkander. Wel is de heer Tobias, in strijd met den heer van der Hoeven van meening dat vóór de con centratie de onderwerping door wapengeweld betrekkelijk gemakkelijk zou zijn geweest doch thans acht hij die zoo goed als onmogelijk. Daartoe oordeelt hij een goed geoe fend en wel uitgerust leger van omstreeks 10000 man noo- dig de heer van der Hoeven spreekt van 5 of 6000 man en zulk een leger is niet zoo eensklaps te ver krijgen. Vloot en leger zijn beiden te zwak, en behalve de noodige getalsterkte ontbreken aan het leger voldoende oefeningtucht en samenhang. Tijd oin de nieuw aangeworven manschappen behoorlijk te oefenen was er nietuit alle oorden van lndie moesten soldaten voor Atjeh of eenig ander min of meer bedreigd punt worden bijeengebracht. Zoo is het leger uit elkan der gehaaldde samenhang verbrokende onder linge bekendheid en daardoor het vertrouwen tusBchen officieren eu soldaten verzwaktde krijgstucht ver slapt. Er is tijd noodig om een en ander te her stellen ook al is men niet spaarzaam m9t het geld. Maar daarenboven zijn volgens den heer Tobias de Atjehers thans nog te veel verbitterd is de godsdien stige dweepzucht bij hen te sterk en de eensgezindheid te groot. Hij acht het wenschelijkhet fanatisme eenigen tijd te laten uitwerken en af te wachten tot zich opnieuw de oude verdeeldheid onder de Atjehers openbaartmaar intusschen behooren wij leger en vloot te versterken om onzen slag te bunnen slaan zoodra zich een gunstige gelegenheid voordoet. Thans vereenigt ééne leus de geheele bevolkingde strijd voor het gemeenschappelijk geloof en den gemeenschappelijke!» vorst. Volgens den heer Tobias hebben wij een schoone gelegenheid laten voorbijgaan om onder de Atjehers zeiven een invloedrijke partij op onze hand te brijgen en hun die schoone leus te outnemen. In 1883 was de tegenwoordige Sultan 16 of 17 jaren oud en stond hij onder voogdij van ziju oom, die hem behandelde als een kind eudoor de hoofden gesteuud de leiding der zaken geheel aan zich hield. Vandaar dat de jonge Sultan ten hoogs.e verbitterd was op zijn voogd en zijn geheele omgeving. Toen was het tijd geweest om de partij van den minderjarigen Sultan te kiezen tegen zyn voogd en diens aanhang. De heer Tobias destijds gouverneur vau Atjehstelde daarom voormet den Sultan ouderhandelingen aan te knoopen tot herstel van het Sultansbestuur onder onze souvereiniteiten verklaart toen den weg gevonden te hebben om met den Sultan in overleg te treden maar de Begeering vereenigde zich niet met zijne plannen en thans is die gunstige gelegenheid voorbij, want in 1884 is de Sultan meerderjariverklaard en daardoor bevredigd. Toch kan do oude tweespalt onder de Atjehers volgens de meening van den heer Tobias niet lang uitblijven gebeurt ditdan zouden wij ons bij eene der partijeD moeten aansluiten daardoor onder hoofden en bevolking een aanhang en bondgenooten moeten vsrwerven tegen de tegenpartij en het Sultansbestuur herstellen onder onze souvereiniteit. De dokter stelde haar gerust, terwijl hij zijnen regen jas aandeed „Maarten moet den Bruin voorspannenElisabeth." „Het water staat op den straatweg twee voet hoog", merkte de schipper op. „De storm zou het rijtuig kunnen omwerpen. Mijnheer doet het wijste als hij te paard naar het strand gaat." Vijf minuten later draafde de dokter door het hoog opspattende water op den straatweg terwijl zijn begeleider met de hand aan den stijgbeugelriem wakker naast het paard voortliep. Mevrouw was reeds twintig jaar met den dokter getrouwd maar nog altijd had zij niet aan de veel vuldigeonverwachte Btoringen kunnen gewennen, die de gade van een dokter door het lot toegedeeld wor den. Zij liet het avondmaal weder onaangeroerd naar de keuken brengen en gaf de dienstbode last een kop groene thee te zetteneen drankdien de dokter haar streng verboden had te drinken. Dadelijk daarna gevoelde zij echter een kinderlijk berouw en met tee- dere bewondering volgden hare gedachten den man door nacht en storm, die zonder aan zich zelf te den ken zich onmiddellijk weg spoedde om misschien nog oen leven te redden dat voor een ander bart even dierbaar was als het zijne voor het hare. Juist op het oogenblik toen een traan in het oog der goede vrouw te voorschijn kwam werd er weder gescheld en hoorde zij den krantenjongen de krant in de gang werpen. De jongen kwam vroeger dan gewoonlijk want het slechte weder en de spoedig invallende duisternis benamen hem de gelegenheid onderweg te knikkeren of met zijne kornuiten op de een of andere stoep eene gezellige bijeenkomst te houden. De courant werd binnengebracht en mevrouw maakte zich gereed haar te gaan lezen. Er ligt eene eigenaardige bekoring ia het des avonds

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1886 | | pagina 1