FEUILLETON. No. 128. Aeht en tachtigste Jaargang. 1886. Recht van vereeniging en vergadering. Over Klippen. ZONDAG 25 OCTOBER. Dit nummer bestaat uit twee bladen. EERSTE BLAD! Prijg der gewone Advertentiën: Naar het Iloogduitsch SCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsd&g-, Donderdag- en Saterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 8 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele Bijk f 1, De 3 nummers f O 06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HEBMs. C08- TEE ZOON. (Slot.) Art. 18 der beslaande wet vordert een voorafgaande vergunning voor bet houden van openbare vergaderingen „tot gemeenschappelijke beraadslaging" in de open lucht. De Eegeering merkt te recht op dat de redenen die deze voorafgaande vergunning wenschelijk maken evenzeer gelden wanneer de vergadering niet wordt gehouden tot gemeenschappelijke beraadslaging„Voordrach ten van één enkel persoon, ook zonder dat gelegenheid tot debat wordt gegevenkunnen dezelfde nadeelige uitwerking hebben", zegt zij, en vermoedelijk zal niemand haar tegenspreken. Haar voorstel om de woorden „tot gemeenschappelijke beraadslaging" te doen vervallen en alzoo een voorafgaande vergunning te eischen voor alle openbare vergaderingen in de open lucht, verdient daarom aanbeveling. Ook de aanvulling der wet met de bepaling dat de vergunning voorwaardelijk kan worden verleend komt ons wenschelijk voor. De voorwaarden kunnen voor vergaderingen en optochten betrekking hebben op de plaatsden tijd den te volgen weg en het gebruik van vlaggen schilden enz. De praktijk heeft wel het stellen van voorwaarden reeds ingevoerd, en het ligt dan ook geheel in den aard der zaak datwanneer vergunning voor een openbare vergadering of een optocht in de open lucht gevraagd wordt, op al deze zaken wordt gelet, maar het kan geen kwaad, de bevoegdheid tot het stellen van voorwaarden uitdrukkelijk in de wet te vermelden. Volgens de bestaande wet wordt de vergunning ver leend door het hoofd van het' gemeentebestuur, en kan 's Konings Commissaris in de provincie de verleende vergunning intrekken of wel de gevraagde vergunning verleenen indien zij door het hoofd van het gemeente bestuur is geweigerd. De Begeering handhaaft deze bepalingen, en strekt de bevoegdheid van den Commis saris des Konings uit tot de voorwaarden waaronder vergunning verleend is. Hij zal van zijn kant voor waarden kunnen stellen of de geste'de voorwaarden veranderen. Verder dan don Commissaris des Konings gaat echter de bestaande wet niet. Tegen zijne be slissing bestaat geen hooger beroep. De regeering stelt thans voor, ten slotte aan een hoogere macht ten aanzien van deze vergaderingen en optochten bevoegdheden te verleenen die de tegenwoordige wet niet kenten wel aan den Minister van Ëinnenlandsche Zaken. Bepaalde tij er zich toe na de beslissing van den Commissaris des Konings de eind-uitspraak over het toelaten of TAS Ib. FRIEDBICH. 1) Van den toren der kerk in een aan alle zijden door hooge bergen ingesloten dal van Tirol luidde de klok voor de mis. Luid en statig galmden de klokketonen door de stille, frissche lucht van den herfstmorgen; door den nabijzijnden rotswand werd elke toon weer kaatstzoodat de zwakkere nagalmen tusschen de heldere slagen doorklonken. Het was Zondagjong en oud kwam langzaam op den kerkweg aanwandelen om de mis bij te wonen. Voor de nabijzijnde herberg stond een troep jongelieden en mannen nog een weinig te prateneen glas wijn te drinken en hunne pijp uit te rooken vóór zij in de kerk gingen. Verscheidene van hen waren pas voor weinige dagen van de hooggelegen alpenweidenwaar zij bijna den geheelen zomer doorgebracht hadden, teruggekeerd en daar boven had men geen wijn bunnen bekomen en ook hunne vrienden hadden zij moeten missen. Luid ruchtiger dan gewoonlijk ging het derhalve onder hen toe; aan ruwe scherts was geen gebrek; als een nieuwe kennis tot hen trad, hielden tien handen hem het volle wijnglas voor en drukten anderen hem zoo krachtig de rechterhanddat een tenger gebouwde wellicht onder de hartelijkheid bezweken was. Het waren krachtige gestaltendoor den arbeid gehard en door het weder gestaald. De frissche berg lucht en de zware arbeid kweekten geene zwakken. De bekende, daar te lande algemeen gebruikte, korte Loden-buizen, de breede, gedeeltelijk versierde lederen verbieden van openbare vergaderingen en optochten in de open lucht op te dragen aan den Minister, mea zou kunnen tneenen dat dit onnoodig was en de beslissing zonder eeaig bezwaar aan den Commissaris des Konings kon worden overgelaten maar de opmerking der Ee geering dat „het belang van het geheele land soms zeer nauw by vergaderingen of optochten betrokken is", zou althans tot verdediging van zulk een bepaling kun nen worden aangevoerd. Het wetsontwerp der Begeering beeft echter een veel wijdere strekking. Zij stelt name lijk voor, in de wet de volgende bepaling op te nemen: „Indien buitengewone omstandigheden zulks in het belang der openbare orde vorderen, kan onze Minister van Binnenlandsche Zaken het houden van vergaderin gen en optochten als in dit artikel bedoeld voor een tijd drie maanden ni6t te boven gaande telkens des noodig voor ten hoogste drie maanden te verlengen voor eene of meer gemeenten of provinciën of in liet algemeen verbieden of onderwerpen aan voorwaarden, door de hoofden van gemeentebesturen en onze com missarissen in de provinciën in elke vergunning te vermelden." Alzoo, als de Minister van Binnenlandsche Zaken van raeenicg is dat „buitengewone omstandigheden" dit eischen, zal hij alle openbare vergaderingen en op tochten in de open lucht telkens voor drie maanden in het geheele land of wel in sommige provinciën of gemeenten kunnen verbiedenof voor die vergaderin gen eu optochten voorwaarden stellen waaraan men zich te houden hebbe. Wetsbepalingen van dezen aard doen onwillekeurig denken aan den staat van oorlog of van belegwaar in het belang van den staat beperking vordert van de gewone vrijheden der burgers. De Grondwet gewaagt er niet van de staatscommissie benoemd om de wen- schelykheid harer herziening te onderzoeken, noemde dit een leemte en stelde een nieuw artikel voor om daarin te voorzien. De regeering volgde in hare voor stellen tot Grondwetsherziening dit voorbeeld. Volgens het voorstel der Staatscommissie en dat der Regeering zou elk gedeelte van het grondgebied des Rijks door ol van wege den Koning in staat van oorlog of van beleg kunnen worden verklaardmaar zou de wet de wijze waaropen de gevallen waarin zulks kon ge schieden bepalen en tevens de gevolgen regelen, waar bij dan ook zou kunnen worden afgeweken van art. 9 der Grondwet, dat het recht van vereeniging en vergadering erkent. Men denkt daarbijgelijk de toelichting trouwens aangeeftaan tyden van oorlog of van oproermaar een wet wordt in elk geval noodig geacht om de gevallen te bepalen waarin de staat van oorlog of van beleg afgekondigd zou kunnen worden. De wijziging die thans door de Begeering in de wet tot regeling en beperking van het recht van vereeniging en vergadering wordt voorgesteld, is echter niet bestemd om in toepassing te komen gedurende den staat van oorlog of van belegmaar zou ten alle gordels, de zware, mei spijkers beslagen bergschoenen, deed hen nog forscber schijnen. Slechts de kleine, zwarte hoed met den gemsbaard en de wuivende haneveeralsook de frissche bloempjesdie aan geen der hoeden ontbraken, gaven hun een eenigszins vroolijk en vrij voorkomen. Vooral één hunner viel 't meest in het oog. Het was David Unterburgsteiner. Bijna een hooldletigte stak hij boven alle anderen uitzijn lichaam had iets reusachtigs; onder zijne ruige wenkbrauwen schitterden een paar onrustigescherpe oogen. Hij was de luidruchtigste van allen eu voerde het hoogste woord. Omdat hy van zijn vader ongeveer een jaar geleden een groote boerderij de Unterburgstein en eenige duizenden guldens geërfd hadmeende hij hiertoe het recht te hebben. De andere jongelieden lieten zich dat welgevallenomdat zjj zijne kracht kenden. Tot nog toe had hij bij het worstelen allen overwonnen en hij schepte vermaak in vechten. Er lag in zyn geheele wezen en in den toon zjjner stem iets uitdagendsiets ruws. Hij wistdat hij weinig vrienden hadhij placht daarom te roepen „Hij had geen vrienden noodig, want wat hij doen woukon hij zelf wel tct stand brengen." Een der jonge mannen trad naderbij; het was Sepp Plankensteiner. „Gisteren avond is Hansel Haidacker thuis gekomen", sprak hij. „Men heeft hem te Weenen een jaar vroeger uit dienst laten gaandan hij zelf gedacht had. Hij moet zich zeer goed gedragen hebben." Deze tijding scheen de meeste anderen te verheugen; de spreker werd van alle zijden met vragen bestormd. Alleen de Unterburgsteiner haalde de schouders op eu beet nijdig op het mondstuk zijner pijp. „Seppweet gij dat zoo zeker vroeg hij op een banenden nitdagenden toon. „Dat niet", antwoordde de ander bedaard„maar het zal wel zoo zijnwant dat weet ikals men eens onder dienst iskrijgt men niet veel toe." „En ik zegdat het niet zoo zijn zalriep David tijde moeten gelden, wanneer de Minister van Binnen landsche Zaken van oordeel wasdat „buitengewone omstandigheden zulks in bet belang der openbare orde vorderen". Het komt ons voordat hij die zich van den aard en den omvang dezer aan den Minister te verleenen bevoegdheid behoorlijk rekenschap geeft, te gelijker tijd tot de overtuiging zal komen, dat dit gedeelte van het Regeeringsvoorstel volstrekt onaannemelijk is. Zoo ver is het gelukkig in ons land niet gekomen dat wij de vrijheid om openbare vergaderingen of optochten in de open lucht te houden voor geheel het land of voor sommige provinciën of gemeenten van het inzicht van een enkelen Minister afhankelijk zouden moeten stellen, ook al wordt een uitdrukkelijke uitzondering gemaakt ten behoeve van de volgens de Grondwet geoorloofde openbare godsdienstoefeningen en al zal de Minister ook nog andere uitzonderingen op zijn verbod kunnen maken volgens zijne Memorie van Toelichting in het belang van bijeenkomsten aan godsdienstige doeleinden ol aan kunst of wetenschap gewijd. Wij ziju van mee ning dat het verleenen van vergunning fot het houden van de bedoelde vergaderingen en optochten veilig aan de hooiden der gemeentebesturen met hooger beroep op de Commissarissen des Konings in de provinciën kan worden toevertrouwden dat wij volstrekt geea behoefte hebben aan een Minister van Binnenlandsche Zaken die met een algemeen verbod tusschen beide kan komen. De bestaande wet van 1855 bepaalt in art. 22, dat elke vergadering waarin de openbare orde wordt ver stoord of tegen de bepalingen dezer wet wordt gehandeld, op de vordering der politie terstond uiteengaat. Een omschrijving van hetgeen onder stoornis der open bare orde moet worden verstaanis hoogst wen schelijk maar een algemeene definitieniet wel te geven zegt de Begeering zoodatgelijk tot dusver geschieddede toepassing van dit artikel aan het oordeel der administratie moet worden overgelaten maar eenige handelingen zijn ten allen tijde en onder alle omstandigheden als stoornis der openbare orde aan te merkenen de Begeering noemt als zoodanig „opruiing tot eenig strafbaar feit of tot ongehoorzaam heid aan de wetten". Dit wil zij daarom in de wet opnemen. Daar tegen zou wel geen bedenken bestaan; maar de regeering stelt zioh niet tevreden met een voudig van opruiing te gewagen neenzij wil de politie de bevoegdheid geven elke vergadering te doen uiteengaanwaarin „zij het ook zijdelingsvoorwaar delijk ot in algemeene termen wordt opgeruid tot een strafbaar feit of tot ongehoorzaamheid aan de wetten." Zjj het ook zijdelings, voorwaardelijk of in algemeene termen. Het is echter dui delijk datwerd de wet aldus aangevuld inderdaad het doen uiteengaan eener vergadering geheel aan de willekeur van den ambtenaar van politie die haar bijwoont zou worden overgelaten. Hoe licht toch zou naar zijne luid. „Haha 1 Er komt ook menigeen vóór zijn tijd thuis» omdat er niets met hem te beginnen isNuhet is mij echter vry onverschillig, waarom die Italiaan terug gekomen is. Wat gaat het mij aan Hij dronk lachende een vol glas wijn uit. De toehoorders zwegenhoezeer zij zich ook over zijne woorden ergerden, want Hansel Haidacker mochten zij allen gaarne lijden. David had hem minachtend een Italiaan genoemd omdat de moeder van Hansel eene Italiaansche washoewel Hansel in zijn uiterlijk aan zijne afkomst herinnerde, naar zijn karakter was hij een echt Tirolertevreden en vroolijk als een kind. „Ik gun het Haidacker, dat Hansel weder thuis ia", sprak een slank jonkmanFrans Steger. „Het is den oude in de laatste jaren slecht gegaan. Hij is ziekelijk en zwak. Onlangs zijn er nog drie zijner koeien op de bergweide verongelukt, zijn beste stuk land is door eene bergstorting bedolvenzoodat by alleen niet in staat zon geweest zijn dit alles te boren te komen. Hansel zal het nu doen „Dan kunt ge hem helpen viel David hem honend in de rede. „Betaal de schulden die op de hoeve rustenbreng hem eenige koeien in zijn stal en ver geet dan vooral niet het voer ook te laten brengen." Een vroolijke, helder door de morgenlucht klinkende juichkreetdeed David Unterburgsteiner ophouden. Aller oogen richtten zich naar een rotswand hoog boven ben en te gelijk riepen de meesten „Hansel Haidacker Hoog op de steile helling der rotswand Btond eene jongekrachtige mannengestalte met den hoed te wuiven. Een luide, blijde groet steeg uit het dal tot hem op. Een oogenblik later daalde de jonge man op een van beneden nauwelijks merkbaar bergpad, dat slechts voor geoefende bergbeklimmersdie het woord duizeling niet dan bij name kennen begaanbaar was langs de rots af. In een korten draf, als een gems over elke hem den weg versperrende hindernis heen- springende, kwam hij naar beneden. Zelfs de met den weg en de gevaren bekende mannen volgden den over

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1886 | | pagina 1