No. 43.
Negen en tachtigste Jaargang.
1887.
ZONDAG
10 APRIL.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
BIJ DE GRATIE GODS.
Prijs der gewone Advertentiën
Stads- BeriCfhtenT^
MAANDAG, 2eu Paasclidag, van 12 tot 1 uur ge
legenheid tot aangiften bij deu Burgerlijken Stand.
ALKIAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en
Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs
per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80franco door
het geheele rijk f 1,
De 3 nummers f 0,06.
fc R1 A VI
Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de Uitgevers HEEM». COS*
TEE ZOON.
Aan het hoofd onzer wetten en koninklijke besluiten
lezen wij steeds: „Wij Willem III, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau
Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz."—Deze
woorden rusten gedeeltelijk op de Grondwet, gedeelte
lijk op een vast gebruik. Be Grondwet namelijk stelt
het formulier voor de af kondiging der wetten vast, en
dat formulier begint aldus: „Wij enz. Koning der Neder
landen enz." Dat herhaalde enz. geeft den vorst vrijheid
om er in te vullen wat hij raadzaam acht. Sedert 16
Maart 1815 hebben onze Koningen achter bet woord
Wij ingevoegd: „Willem (II of III) bij de gratie Gods",
en cp de woorden Koning der Nederlanden laten voigen
„Prins van Orsnje-Nassau Groot-Hertog van Luxem
burg enz. enz. enz." Zij hadden er desverkiezende nog
meer titels bij kunnen voegen. De Koning is hierin
volkomen vrij. Zoo ia bet sedert bet jaar 1815 geweest,
zoo is bet gebleven na de Grondwetsherziening van 18T8,
en ook bij de tegenwoordige Grondweteherziening was
door de Eegeering geen verandering voorgesteld. De
heer de Geer van Jutfaas stelde echter voor in de
Grondwet vóór de woorden „Koning der Nederlanden
in te voegen „bij de gratie Gods.
Waarom De voorsteller verklaarde niet te vreezen,
dat de woorden bij de gratie Oodsdie zoolang het
Koninkrijk der Nederlanden bestaat aan het hoofd onzer
wetten en koninklijke besluiten prijkenooit daarui
zullen verdwijnenzoolang wij het gemk hebben het
stamhuis van Oranje op den troon te zien maar een
ander stamhuis zou tot de regeering geroepen kunnen
worden, en dan zeide hij „zou het kunnen gebeuren,
das eenmaal deze woorden weggelaten werden en dat
de overtuiging veld won dat het Koningschap in Ne
derland niet op de gratie Gods steunt. En dat daar
door" aldus ging de spreker voort „een van de
hechtste grondslagen van ons staatsrecht zou worden
ondermijnd en dat de waarborg voor ons volksbestaan
en onze volksvrijheden dan zou verminderd worden
dat komt mij althans onbetwistbaar voor. Hij haalde
de woorden aan van Groen van Pnnsterer niet om
een formule of om een talisman is het my te doen,
maar om de erkentenis in woord en daad van de waar
heid dat ook de hoogste macht een gaaf en een recht
is, waaraan de Gever een pücht en een verantwoorde-
Ivkheid die niet ban worden ontdoken Terblndt- üüt
is hier te doen om de legitimiteit tegenover de volkaouve-
reiniteü, om eene keuze tusschen algemeene op eiken
staatsvorm toepasselijke grondslagen van het geheele
staatsrecht."
„Welnu" zeide de heer de Geer verder „die
eenvoudige formule wijst op de vraag vanwaar de
macht in den Staat afkomstig u. I» die macht van
het volk afkomstig eene door het volk opgedragene
die ook in hare uitoefening door den volkswi wordt
bepaald en beheerscbt zoodat hij die haar uitoefent
slechts ambtenaar, alleen aan het volk verantwoording
schuldig is, dat hem die macht verleende^— dan wel
of die macht is eene van boven gegevene i
Dat het Hoofd van den Staat ooit als een eenvoudig
ambtenaar van den Staat beschouwd zal wordendie
door het volk tot verantwoording zou kunnen geroepen
worden, is echter onzes inziens wel met te vreezen
zoolang in onze Grondwet staat te lezen, a e o
ning onschendbaar is en de Ministers verantwoordelijk
zijn? Maar zon de heer de Geer van meen.ng zijn,
dat een ambtenaar behalve zijn wettelijke verantwoor
delijkheid geenerlei hoogere verantwoordelijkheid moet
kennen? Kan de ambtenaar volstaan met te zorgen
dat de hoogere besturen waaraan hij ondergeschikt is,
op zijne handelingen geen aanmerking kunnen maken.
Bust er ook op hem geéne hoogere plicht? Is hy geen
verantwoording schuldig aan zijn geweten, aan 0
schoon hij bij zijn titel niet voegt de woorden „by de gratie
God"? Ons komt het voor, dat deze hoogere ver
antwoordelijkheid niet alleen op den Koning rust, met
alleen ook op den ambtenaarop den nederigsten zoo
wel als op den hoogstenmaar op ieder burger, op
ieder mensch in welken stand ook geplaatstop den
metster tegenover zijne werklieden en dienstboden
op de werkbeden en dienstboden tegenover hunnen
meester. Maar deze hoogere verantwoordelijkheid
wordt niet in de wet of de Grondwet geregeld;
zij is een zaak van het geweten en behoort dit
te blijven. Wil men met den heer de Geer in
de woorden „bij de gratie Gods" een erkenning van
den Koning lezendat hij zijne verantwoordelijkheid
jegens God gevoelt en een diep besef heeft van de
'zware plichten die zijne hooge plaats hem oplegt, welnu,
dien schoonen zin kunnen deze woorden alleen hebben,
indien zij gelijk tot nog toe bij ons het geval is, door
den Koning uit eigen beweging aan zijn titel worden
toegevoegd maar zij zouden een bloote formuleeen
zinledige uitdrukking worden, een holle kiank, waaraan
niemand eenige beteekenis zon hechten indien zij den
Koning in de Grondwet waren voorgeschreven indien
niet de Koning persoonlijk geacht moest worden deze
woorden bij zijn titel te schrijven maar een commies
of klerk aan een der Ministeriën of aan 's Komngs
Kabinetomdat het nu eenmaal in de Grondwet staat.
Wij gelooven niet dat er gevaar bestaat ook al werd
het Stamhuis van Oranje door een ander vervangen
dat deze woorden bij de afkondiging der wetten
zullen worden weggelaten maar welke waarde zou
den zij hebbenwanneer er eenmaal een Koning
kwam, die er voor zich zeiven geen beteekenis
aan hechtte, maar ze alleen bleef gebruiken .om
dat de Grondwet het gebood? Indien het besef
van hoogere plichten dan die de wet kent, by Koning
en Volk bij ambtenaar en burger verloren gaatdan
is het met den staat en de maatschappij gedaanmaar
daarom juist moet men niet trachten ze in de wet te
schrijven. Ieder de hoogste en de laagste moet be
grijpen dat hij niet kan volstaan met alleen te doen of
te laten wat de wet gebiedt of verbiedt, maar dat hij
daarenboven plichten te vervullen heeft van een hoogere
orde waarvan de wet of de Grondwet met gewaagt.
Te recht werd er in de Tweede Kamer aan herinnerd,
dat Willem I in de proclamatiewaarbij hij in 1813
de souvereiniteit dezer landen aanvaardde, er op wees,
dat hij dit deed ingevolge de algemeen uitgedrukte begeerte
de» volkien in het vooruitzichtja onder de uitdruk
kelijke voorwaarde van zijn „geliefde Landgenooten eene
Constitutie te kunnen aanbieden, die, onder liet een
hoofdig Beduur dat zij zeiven gekozen heiben, hunne zeden,
hunne eigenaardige herkomsten en gebruiken in een
woord hunne aloude vrijheid verzekere." Men had
evenzeer kunnen herinneren aan de woorden door onzen
tegenwoordigen Koning bij zijne inhuldiging gesproken
„Door mijne geboorte en de Grondwet, na het afsterven
van mijnen onvergetelijken Vader, tot den Koninklijken
Troon der Nederlanden geroepenheb ik onmid-
delJijk de regeering aanvaard." Ook daarbij werd van
geen Koningschap bij de gratie Gods gewaagd. Maar
dit belette niet dat de Koning er op liet volgen
„Thans is het oogenblik daar, dat ik voor het oog van
den Almachtige, die het lot van Koningen en Volken
in Zijne hand heeft, mij onder inroeping van Zijnen
heiligen naam aan mijn edel, trouw en ordelievend volk
ga verbinden." En dat hij de verantwoordelijkheid aan
een Hoogere Macht erkende niet alleen echter voor
den Koning, maar voor allen, voor ieder m de betrek
king waarin hij geplaatst is blijkt uit de woorden die
hij daarbij tot de Staten-Generaal sprak: „Laten wij
ons dagelijks afvragen of wij onze plichten als Neder
landers jegens het Vaderland, ik ais Koning, gy myne
Heeren, als Vertegenwoordigers das Volks, allen hebben
vervuld en de Eechter die in ons binnenste is dien
niemand verloochenen kan, zal ons den weg wijzen tot
handhaving der eertot bevordering van et e ang
des Lands."
Maar al zijn dan ook de Prinsen uit het Huis van
Oranje door het Nederlandsehe Volk zelf tot den troon
geroepenis daardoor dan Gods wil buiten gesloten t
Heeft de Koning zijn hooge waardigheid daa met van
God ontvangen En de heer de Geer wees op de
proclamatie van 7 October 1840, waarin Koning W illem i
afstand deed van de Eegeering en die aanvangt; met
deze woorden „Doordrongen van eerbiedige dank
baarheid voor de hulp, bemoediging en bijstand, waaraan
de Almachtige Opperbestuurder der volken het Ons in
de hooge betrekkingen roaartoe Hij Ons geroepen beeft
nimmer heeft laten ontbreken" enz. „Daar heööen
wij dus", riep de heer de Geer uit, „de erken
tenis uit 's Konings mond in zoovele woorden
dat God hem geroepen had tot die hooge betrek
king." Wel zekermaar wat bijzonders steekt
daarin ten aanzien van het koningschap Heeft de
heer de Geer nooit een dergelijke dankbetuiging voor
Goddelijken bijstand van anderen vernomen bij het te
rugzien op een moeilijken werkkring ook al was die
van nederiger aard van minder belang en met minder
bezwaren verbonden dan de zware taak die op de
schouders rustte van Koning Willem I? Heeft hij nooit
anderen hooren spreken van de betrekking of den
werkkring waarin zij door God geplaatst zyn Waarom
zou dit alleen gelden van het koningschap Heeft men
recht om de leiding der Voorzienigheid te beperken
tot koningen en prinsen Ons komt het voor dat de
woorden gesproken ten aanzien van de vogelen des
hemels en de leliën des velds, de muschjes die voor
één penningske verkocht worden en de haren onzes
hoofds een andere leer prediken. In dien zin kon wel
de heer Sohaepman zeggen „Al is het waar, dat het
koningschap in het Huis van Oranje door de begeerte
van het volk is gebracht dit belet niet dat het gezag
aan dit koningschap verbonden een hoogeren en bete
ren oorsprong heeft dan de begeerte des volks zelve
maar er bestaat hoegenaamd geen grond om dit bij
uitsluiting en als iets geheel eigenaardigs van het ko
ningschap te vermelden.
Ais men echter van een koningschap bij de gratie
Gods spreekt bedoelt men dit in een anderen zin.
Daarop doelde in de verte misschien de heer de Geer,
toen hij met de woorden van den heer Groen sprak
van de legitimiteit. De woorden hebben een historische
beteekenis, die men er niet willekeurig aan kan ont
nemen en die men niet door een andere verklaring
mag verbloemen. Men verstaat er onder zeker godde
lijk recht van den Koningdat de onderdanen in elk
geval verplicht tot gehoorzaamheid, en elk verzet, eiken
opstand hoe rechtmatig overigens ook veroordeelt.
Daarvan nu hebban wij Nederlanders, die eenmaal onzen
Graaf Koning Philips van Spanje afzwoeren, nooit iets
willen weten, en geen uitdrukking mocht in de Grondwet
worden opgenomen, die ook ma r eenigermate zou kunnen
strekken om dit begrip bij ons ingang te doen vinden. Met
groote juistheid werd dit in het licht gesteld door den
heer de Beauforttoen hij zeide„Koning Willem
I nam de souvoreiniteit alleen aan op voorwaarde
dat een grondwettig verbond tusschen hem en het volk
zou worden opgerichtmaur men vindt hier niets in
van dat goddelijk recht der Koningen gelijk het ver
kondigd is in Erankrijk en Engeland in de 17de eeuw,
eu ik moet zeggen ofschoon ik overtuigd ben, dat dit
niet de bedoeling is van deD geachten afgevaardigde
uit Gorinchem den heer de Geer dat het toch den
schijn heelt alsof men om zoo te zeggen, eene alliage
van dat goddelijk recht in de Grondwet van 1887 wil
mengen wanneer men deze woorden, die in de Grond
wetten van 1814, 1815 en 1848 niet gevonden werden,
er thans in wil opnemen. Dat zijn mijne bezwaren
waarom ik met voor het amendement van den geachten
afgevaardigde uit Gorinchem kan stemmen."
Zoo oordeelde gelukkigMe geheele liberale partij en het
amendement werd met 43 tegep 37 stemmen verworpen.
Zaterdag 9 April.
Beelijn. De Post bevat opnieuw eenen hevigen
aanval op generaal Boulanger, dien zij den vastberaden
tegenstander van Bismarck noemt.
Weenen. Het bulgaarsche regentschap, kennis be
komen hebbende van de weigering van Prins Alexander,
besloot alle agitatie te zijnen behoeve te onderdrukken.
Mej. de weduwe J. E. Wynbamp alhier was
den 7 laagste inschrijfster voor den postrit Rustenburg
Purmerend v.v. voor f 2157.50 en de heer G. L.
Schuurman alhier voor den postrit Alkmaar—Hoorn v.v.
voor f 3485. Voor laatstgenoemden postrit was inge
schreven door mej. de wed. Wijnkamp voor f 3785 en
den heer A. Peperkamp voor f 4155. De heer C.
Boord te Hoorn had ingeschreven voor f 3500.
- Ook door de directie der Alkmaar Packet wordt
in dit nummer onder de advertentiën eene extra vaart
aangekondigd gedurende een viertal dagen van de vol
gende week, ter gelegenheid der amsterdamsche feesten.
In den namiddag van hier vertrekkendekan men tot
middernacht te Amsterdam verblijven, zeker eene wel
kome gelegenheid voor de velen die niet eenen ge-
heelen dag voor de feesten kunnen of willen afzonderen.
Tegen de uitgevers van dit blad is proces-verbaal
opgemaakt wegens het niet aangeven van door stoom
gedreven molenwerk, ter beweging van drukpersen enz.
In 1880 en 1881 werd hun van den ambtshalveu aan
slag als molenaar door Gedeputeerde SLaten ontheffing
verleendthans beproeft de fiscus het op deze wijze
om de zaak door de Eechtbank te zien uitgemaakt.
Tegen zekeren C. K. te Zuidscharwoude, bij vonnis
der arrondissements rechtbank alhier, onlangs ter zake
van diefstal tot 2 maanden gevangenisstraf veroordeeld,
is op n'enw proces-verbaal opgemaakt als hebbende hij zich
den 8 te Alkmaar en elders aan nieuwe dieverijen
schuldig gemaakt.
BURGERLIJKE STAND.
ONDERTROUWD.
7 April. Hubertus Kom en Agatha de Lange. Petrus Jo
hannes van Westerop en Maartje Hugtenburg, beiden
alhierlaatstgen. onl. te Schoorl. Arie Stamte
Bergen, en Aaltje Raven, alhier. Theodorus van
der Klei en Anna Maria Christina Zeegers. Cor
nells Brammerte Bergenen Elisabeth Johanna
Boersen, alhier, onl. te Zuidscharwoude. Bermanus
Buter, wednr. van Maria Petronella Ruiter en Drietje
Mak. Dirk Groenland en Neeltje Sijbecarspel.
Klaas Gelder en Rensje van de Poll. Jan van der
Molenwednr. van J uliana Priska Brouwer en Aaltje
Bakker Joseph Mattheus Cassee, alhier, en Antje
Vennekerte Oudorp. Theodorus Hubertus van
Soest, alhier, en Elisabeth Hermann, te Haarlem.
Klaas Termaat, te Schermerhorn en Jannetje Koning,
te Oterleekonl. alhier.
GEBOREN. „T ,L.
7 April. MaartenZ. van Roelof Wiering en Neeltje van
Santen.
8 Cornells Pieter, Z. van Jan Buysman en Gatharina
Roskam. Pieter Z. van Gijsbert Stolp en Maartje
Schut.