No. 55'
Negen en tachtigste Jaargang.
1887.
ZONDAG 8 M E I.
«Dtficitel <8>tbttUt.
staten-genkraal.
&t»d0~©eri«hteu.
ALKMAARSCHE COURANT.
GEVONDEN VOORWERPEN
Aan bet Commissariaat van Politie zijn voor de recht
hebbenden terug te bekomen: een gekleurde zakdoek; een
wit mandje; een knipbeursje, inhoudende 2% cent; een zwarte
rozenkrans; een kinderzakdoekje; een loterijbriefje; een velocipede;
een gele kip; een zwart bontje; een parapluie; een buissleutel;
een nickel armband met roode steentjes; een groen wagenkussen;
drie einden touweene portemonnaie met eenige centeneen
medalje van 25jarige echtvereeniging.
Tweede Kaper.
Den 6 werd de beraadslaging hervat over het aangehouden
hoofdstuk II, 6e en 7e afdeeling en wel over paragraaf 9,
luidendeart. 68 der grondwet wordt gelezen als volgt
«De geschillen, niet betreffende de onderwerpen, bedoeld
in art. (151) tusschen provinciën onderling, tusschen provin
ciën en gemeenten, tusschen gemeenten onderling en tusschen
provinciën of gemeenten en waterschappen, veenschappen en
veenpoldersworden hetzij rechtstreeks, hetzij in het hoogste
ressort, door den Koning beslist."
Hierop was voorgesteld een amendement van de heeren Ver
niers van der Loeff c. s., om art. 68 te lezen
#De geschillen tusschen besturen: van provinciën onderling;
van provinciën en gemeentenvan gemeenten onderlingals
mede van provinciën of gemeenten en van waterschappen
veenschappen en veenpoldersniet behoorende tot die, vermeld
in art. (151) worden door den Koning beslist, voor zoo verre
dit niet bij de wet aan een ander gezag is opgedragen."
Na uitvoerige beraadslaging wordt het amendement als
volgt gewijzigd.
De geschillen tusschen: provinciën onderling provinciën en
gemeenten onderling, alsmede provinciën of gemeenten en wa
terschappen veenschappen en veenpolders, niet behoorende tot
die, vermeld in art. 151 of tot die, waarvan de beslissing krach
tens art. 152 is opgedragen aan den gewonen rechter of aan
een college, met administratieve rechtspraak belast, worden door
den Koning beslist.
Dit amendement werd aangenomen met 47 tegen 22 stemmen.
Paragraaf 15 werd vastgesteld als volgt:
De wet kan aan den Raad van State of aan eene afdeeling
van dien Raad de uitspraak over geschillen opdragen.
Het geheele hoofdstuk II wordt ten slotte aangenomen met
54 tegen 14 stemmen.
Daarna is de beraadslaging voortgezet over hoofdstuk V.
VERGADERING VAN DEN RAAD DER GEMEENTE
ALKMAAR.
(Vervolgen slot.)
28. Rapport der in de vorige vergadering benoemde speciale
commissie, luidende als volgt:
De weigering van het r. k. armbestuur, om r. k. armen boven
de 60 jaren bij ziekte voor hunne rekening in het gasthuis te
doen verplegen en daaromtrent moeielykheden met het bestuur
van het mannen- en vronwengasthuis en het burgerlijk armbe
stuur gerezen zijndeheeft eerstgenoemd bestuur aanleiding
gegeven om heeren Burg. en Weth. te vragen, hoedanig in
aezeter voorkoming dat die zieken daarvan het slachtoffer
wordente moeten handelenomtrent die zaak is ondergetee
kenden opgedragen te dienen van bericht en raad.
Indien ondergeteekenden den weg wilden volgden van het r.
k. armbestuur, dat eenvoudig zegt: onze fondsen zijn onvol
doende, daarom kunnen wij de ondersteuning niet toestaan,
zouden de ondergeteekenden kunnen volstaan met de opmerking,
wet en reglementen leggen u de betaling op, gij moet dus
betalen, maar ondergeteekenden achten het van hunnen plicht,
het onrechtmatige dier handeling te moeten aantoonen. Zij
moeten daartoe vroegere toestanden in herinnering brengen.
In vroegere jaren werd aan de verschillende armbesturen op
door hen aan den gemeenteraad ingediende begrootingen een
subsidie toegekend, waardoor die armbesturen deswegens reken-
plichtig werden. Die toestand veranderde, toen bij de wet van
28 Juni 1854 het beginsel werd aangenomen, dat iedere armen-
administratie in de behoeften van zijne armen moest voorzien
en geen burgerlijk bestuur onderstand mocht verleenendan
na zichvoor zooveel mogelijkte hebben verzekerddat zij
dien niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van liefdadig
heid konden erlangen, en dan slechts bij volstrekte onvermijde
lijkheid. De onmogelijkheid inziende om dit stelsel dadelijk
geheel in toepassing te brengen, is bij besluit van den gemeen
teraad van 31 October 1856 bepaald, dat de aan de verschil
lende armenadministratiën verleende subsidiën langzamerhand
moesten verminderenen wel jaarlijks met 5 pet., aan te vangen
met 1857.
Het r. k. armbestuur ontving toen een subsidie van f 3240.
Ook het r. k. armbestuur vereenigde zich daarmede en ontving
voor 1867 nog een subsidie van 1413, voor 1868 t 1256 en
dat moest voor 1869 f 1099 bedragen. Het r. k. armbestuur
vroeg echter bij de begrooting voor 1869 een subsidie van
2500, bij de memorie van toelichting verklarende, met geene
mindere som in de behoeften te kunnen voorzien.
Die begrooting werd aan het r. k. armbestuur teruggezonden,
met verzoek haar te wijzigen en daarbij in acht te nemen, dat
geen hoogere subsidie wordt verleend dan 1099.
Den 30 November 1868 berichtte het r. k. armbestuur aan
den raaddat het zijne begrooting niet kon veranderen en dat,
zoo de raad onverhoopt die begrooting niet goedkeurdehet
genoodzaakt zal zijn te bedanken voor de aan hetzelve toege
kende stedelijke subsidie en het getal armen, die bedeeld kunnen
wordente verminderen naar evenredigheid der beschikbare
middelen, terwijl de nog overblijvende behoeftigenaan welke
het armbestuur daardoor geen onderstand kan verleenennaar
elders zullen worden verwezen.
De gemeenteraad volhardende by zijne meeningheeft bij
besluit van 23 December 1868 op nieuw de begrooting aan
het r. k. armbestuur teruggezonden met de medededeeling, dat
de subsidie over 1869 niet hooger dan 1099 wordt verleend.
Naar aanleiding van dit laatste raadsbesluitbericht het r. k.
armbestuur den 29 December 1868, dat het voor de subsidie
moet bedanken en met primo Januari 1869 hulp en bijstand
zal verleenen naar mate zijner middelen, en degenen, wien het
het die hulp niet kan verleenen, zal verwijzen tot den al-
gemeenen onderstand. Het daarop genomen besluit van het
r. k. armbestuur,om geen onderstand te verleenen aan r. k. armen
beneden de 60 jaar en de verwijzing van die personen naar
het burgerlijk armbestuur, veroorzaakte, toen een getal van
120 personen zich ter vergadering van het burgerlijk armbestuur
om onderstand vervoegden eene groote spanningzoodat dit
bestuur zich tot het hoofd der gemeente wendde met de vraag,
hoe te handelen, waarop het hoofd van de gemeente besloot
deze zaak, ter beoordeeling, in handen eener speciale-commissie
te stellen en het r. k. armbestuur te verzoeken, inmiddels op deu
ouden voet voort te gaan en de te doeue uitgaven tot aan de be
slissing te zullen restitueeren. Het rapport van de commissie werd
in de raadsvergadering van 17 Maart 1869 ingeleverd en de lezing
daarvan met al de daartoe behoorende stukken in de gedrukte
notulen van 1869 blz. 66—81 bewijst wel, dat de leden van den
gemeenteraad ten volle doordrongen waren van de min edele
bedoelingen van het r. k. armbestuurom zich te onttrekken
aan de verzorging zijner armen en de r. k. gemeente wel in
staat was daarin te voorzien vooral wanneer men lettehoe
de r. k. ingezetenen in de laatste jaren groote kerken hadden
laten bouwenhoe die ingezetenen geheel door vrijwillige bij
dragen eene liefdadige instelling van den H. Vincentius van Paulo
wisten te stichten en daarvoor belangrijke sommen hadden bij
eengebracht; op de aanzienlijke opoffering, die zij zich getroost
ten tot daarsteiling eener school, waarop dan ook het raads
besluit volgde
1». dat de raad goedkeurt dat, hangende de beslissing dezer
zaak, het r. k. armbestuur de bedeeling der bedoelde armen
voor rekening dezer gemeente voortzet
2°. aan het algemeen armbestuur te berichten, dat den ledematen
der r. k. kerk niet onvoorwaardelijk als zoodanig alle
onderstand mag worden ontzegd, wanneer zij geene onder
steuning van hun kerkgenoootschap kunnen erlangenmaar
alleen by volstrekte onvermijdelijkheid enz.
Na dien tijd heeft het burgerlijk armbestuur steeds de r. k.
armen beneden de 60 jaar ondersteund.
Die ondersteuning bedroeg over 1886 in geld en brood de
belangrijke som van f 3113.30terwijl in gelijk tijdvak aan
de diaconie armenaan welke om ünanciëele redenen geen
hooger onderstand kon worden verleendslechts voor 875
werd verstrekt; en of dit nog niet genoeg is, weigert het r.k.
armbestuur te voldoen de kosten van verpleging van armen,
tot zijne administratie behoorende, hoezeer boven de 60 jaar
oud, en hoewel dit in de laatste tien jaren slechts gemiddeld
t 145.89 per jaar had gevorderd.
De moeilijkheid daarover ontstaande tusschen het r. k. arm
bestuur en het burgerlijk armbestuur, geeft laatstgenoemd be
stuur of liever het bestuur van het gasthuis aanleidingom te
vragenhoedanig te moeten handelen.
Undergeteekenden meenendat uit het vorenstaande ten dui
delijkste blijkt, dat het r. k. armbestuur alle mogelijke reden
heeft om tevreden te zijn met en over hetgeen de gemeente
voor de armen doet;
dat het om geen hard woord te gebruikenal zeer onre
delijk is, dat men de kerkelijke weldadigheid ten behoeve van
zijne arme geloofsgenooten meer en meer in gemeentelijken on
derstand tracht te doen overgaanen dit van de gemeente te
vorderen
dat, wanneer men in aanmerking neemtdat de gegoede r. k.
ingezetenen meenendat de verzorging van ouden van dagen
in een gesticht noodig is en zij niet schromen, om alles in net
werk testellen, om zoodanig gesticht te zien daargesteld, zij
zeker beter oog op de financiëele krachten der gemeenteleden
hebben, dan de r. k. armbestuurders; en ondergeteekenden ook
niet geloovendat de gegoede r. k. ingezetenen gesticht zullen
zijn met de handeling van het r. k. armbestuurwaarbij dit
een blaam werpt op die gegoede leden.
Het is om al deze redenen, dat ondergeteekenden voorstellen,
regenten van het mannen- en vrouwengasthuis en het burger
lijk armbestuur mede te deelen en te verzoekenal de in hun
bereik zijnde middelen te bezigen om zich de vereischte ver
zekering te verschaffen dat de r. k. zieke armen boven de
60 jaar, hunne verplegingskosten in het gasthuis niet van het
r. k. parochiaal armbestuur alhier en van de Yereeniging van
den H. Vincentius van Paulo alhier kunnen erlangen; en dat
in dit buitengewone gevalen dan nog niet anders dan bij
wijze van politiemaatregeltot kostelooze opneming kan worden
overgegaan.
Elk geval van kostelooze gasthuisverpleging op zichzelf
te doen staan; bij ieder nieuw geval zullen het r. k. armbe
stuur en de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo
alhier moeten aantoonen, niet bij machte te zijn de verplegings
kosten voor hunne rekening te nemenen eindelijk om dit
rapport met het daarop te nemen raadsbesluit mede te deelen
aan het r. k. armbestuuraan de Vereeniging van den H. Vin
centius van Paulo alhier, aan den bisschop van Haarlem aan
Gedeputeerde Staten van Noordhollandaan den minister van
binnenl. zaken en aan de beide Kamers der Staten Generaal.
De heer T. L. Koorn herhaalt zijne reeds vroeger gedane
vraagof voor de gasthuisverpleging van armenbehoorende
tot de andere kerkgenootschappenbetaald wordt of niet Hy
meent van niet. De Voorzitter antwoordt, dat zij ook moeten
betalen.
De heer Comjn betreurt, dat in de commissie geen katholiek
lid benoemd is geworden. Er zou dan zeker een ander rapport
zijn uitgebracht, als thans uitgebracht is. Daar zijn toch allerlei
zaken bij getrokken, die met deze zaak niets te maken hebben.
Wat heeft bijvoorbeeld de Vincentius-vereeniging met gasthuis
verpleging te maken? Evenmin staan de scholen, tot de op
richting waarvan de droeve noodzakelijkheid bestond, hiermede
in verband. Hij kan zich niet vereenigen met het voorstel
om afschrift van dit rapport aan verschillende autoriteiten te
zenden. Het R. K. armbestuur doet allesom meer geld te
krijgen, zooals uit het heden ingekomen overzicht zijner reke
ningen ook blijkt, doch daaruit blijkt tevens, dat niettegenstaande
die pogingen er geen geld meer is en het de gasthuisverple
ging niet langer kan betalen. Hij meent ookdat de overige
verschillende kerkgenootschappen geene gasthuisverpleging be
talen en vraagtof dit niet een feit is
De heer H. J. Bruinvis wil, wat de doopsgezinde diakonie
betreft, daarop dadelijk antwoorden, dat hare zieke armen in
het huisgezin verpleegd wordenzoodat zij van de gasthuis
verpleging geen gebruik maakt.
De heer Preijer legt gelijke verklaring af, wat betreft de
luthersche diakonie.
De heer Kraakman keurt niet goed het gebeurde en be
treurt zulks.
Wat is toch de zaak? Het besluit van het r. k. armbestuur
vloeit voort uit1° geldgebrek2° vermoedensdie hier nog
niet zijn opgehelderd. Uit de heden verstrekte opgaven blijkt,
dat het r. k. armbestuur in de laatste jaren ongeveer f 250
betaalt voor gasthuisverpleging, terwfjl gezegd wordt dat voor
armen van andere gezindten niets betaald wordt. Dit tweede
punt is niet onderzocht en zoolang de raad dit niet met juist
heid weetkan niet gezegd wordendat de zaak behoorlijk
onderzocht is.
Tegenover de uiteenzetting der commissie stelt hij eene andere-
In de invoering der armenwet van 1854 en het uit die wet voort
gevloeid raadsbesluit van 1856 zoekt hij de oorzaak van den
tegenwoordigen toestand. Vóór 1854 genoot het r. k. armbestuur
ongeveer f 3700 subsidie: na de invoering der wet van 1854,
waarby de geboorteplaats als domicilie van onderstand werd aan
genomen, kwamen verscheidene armen ten laste van andere gemeen
ten, waardoor de kerkelijke instellingen van weldadigheid ontlast
werden. Bij den aanvang van de vermindering der subsidie
genoot het r. k. armbestuur f 3240, de hervormde diakonie
f 500 subsidie. In het besluit tot vermindering der jaarlijksche
subsidie, in 1856 genomen, ligt de oorzaak van al het verder
gebeurde. Toen verkeerde men in dezelfde dwalingwaarin
de commissie thans verkeert, namelijk, dat genoemde wet
vorderdedat de subsidiën afgeschaft moesten worden. Men
vroeg niet, of de mogelijkheid daartoe bestond. Deze opvat
ting is in strijd met de uitdrukkelijke verklaring door den
minister in de memorie van toelichting omtrent die subsidiën
afgelegdnamelijk, dat het zeer gewaagd zou zijn, de vermin
dering dier subsidiën voor te schrijven; dat zij een noodza
kelijk kwaad waren.
Die verandering werkte overigens zeer goedin 1861 be
dankte de hervormde diakonie voor verdere subsidie en in 1869
zou de subsidie voor het r. k. armbestuur slechts f 1099 bedragen.
Wat was toen echter gebeurd? In 1866 heerschte hier een
cholera-epidemie als gevolg daarvan had het r. k. armbestuur
volgens eene door den gemeenteraad goedgekeurde rekening een
nadeelig slot van ongeveer 1100. Het verzocht eene hoogere
subsidiedie door den gemeenteraad geweigerd werd. Hij
verwijst voor het verder gebeurde naar de raadsnotulen van
1868 en 1869. Daarop is de wet van 1870 gekomen, afschaf
fende het domicilie van onderstand. Heeft men op de gevolgen
dier wet wel genoeg gelet? De gemeente zelve heeft door die
wet eene jaarlijksche uitgaaf van ongeveer 4000 bespaard,
welk bedrag door haar moest worden betaald aan andere
gemeenten voor elders wonende, hier geboren armendoch de
kerkelijke instellingen van weldadigheid kregen te haren laste
alle alhier wonende, elders armlastige personen. En daarbij
steedsotoenemende bevolking en steeds vermeerderende armoede.
Het is aan de herv. diakoniedie indertijd voor de subsidie
bedankt had, bij al den ijver en de opgewektheid en den
lust om hare armen te bedeelen, zelfs niet mogelijk geweest, al
zijne uitgaven te blijven dekken en het heeft zich genoodzaakt
gezien een deel zijner armen naar het burgerlijk armbestuur te
verwijzen. Alleen het veranderd domicilie van onderstand heeft
voor de kerkelijke instellingen van liefdadigheid dezen toestand
in het leven geroepen. Nu heeft zich een incident voorgedaan,
dat hij betreurt. Hij zal zich slechts tot het maken van een
paar opmerkingen bepalen. Met een enkel woord wil hij er op
wijzen, dat zeker een paar woorden aan des schrijvers pen ont
snapt zijn, welke hij gaarne alsnog door de commissie ingetrokken
zou zien. Bij aandachtige lezing zal de commissie dit toe
stemmen, namelijk daar, waar zij schrijft ten aanzien van het
gesticht voor oude mannen en zij niet schromen om. De slotsom van
de commissie is verder niet aannemelijk, als buiten de wet; hy be
houdt zich voor, eene andere redactie voor te stellen, nadat de
commissie hare bedoeling nader uiteengezet zal hebben. In het mid
den latende de wijze van samenstelling der commissie, waarop de
heer Conijn gewezen heeft, betreurt hij, dat er niet eenige
poging aangewend is, om tot een vergelijk te komen, dat de
commissie, zonder eenige tekortkoming, had kunnen doen. Dat
het armbestuur wel tot eenige regeling bereid zou zijn geweest,
blijkt uit zijn heden ingediend adres, waarbij het eerbiedig ver~
zoekt, ontheven te worden van de kosten van gasthuisverpleging.
Dat overleg had en zou nog z. i. op deze wijze kunnen ge
schieden, dat de gasthuisverpleging gebracht werd op f0,25 per
dag voor alle besturen. De bepaling van 10,50 per dag is
alleen een gevolg geweest van het vroeger bestaan hebbende
domicilie van onderstand. Dit zou de eenvoudige, praotische
oplossing zijnvijftig centen per dag is te duur en daarom maakt
men er geen gebruik van. Hij zal het antwoord der commissie
afwachten in ieder geval zou hij in besloten vergadering nog
wel eenige mededeelingen willen doen.
De heer Vonk zal kort antwoorden. Wil de heer Kraakman
eene wijziging van het tarief voor de gasthuisverpleging voor
stellen dan staat hem dit vrijdoch dit doet niets af bij de
thans aan de orde zijnde zaak. Wat de bedoeling der armen
wet vanl854 betreft, hij heeft steeds gelezen en leest nog in de
memorie van toelichting tot die wetdat de minister meende,
het veranderen der subsidiën moest en kon geschieden. Hij heeft
alle stukken, in 1868 en 1869 over deze zaak gewisseld nage
lezen en dan leest hij dat toen hoogere subsidie gevraagd is,
niet alleen om het tekort te dekken. Wat den gunstigen invloed
van de wet van 1870 op de geldmiddelen der gemeente betreft,
deze voorstelling acht hy niet juist. De heer Kraakman stelt
dit veel te gunstig voor. Hij verandert niets in het rapport
hij neemt de aangevallen woorden geheel voor zijne rekening.
De r. k. zijn zeer goed in staat deze kosten te betalen,
doch het streven isde kosten der armverzorging ten laste
van de gemeente te brengen. Hij deelt mede, hoe hem bij
het vragen van giften voor het op te richten r. k. oude man
nenhuis gebleken isdat men niet wistdat de armen niet
ondersteund werden en dat hij de betrokkenen naar een lid van
den raad verwezen had, om de juistheid zijner mededeeling
bevestigd te krijgen. Hij handhaaft geheel het voorstel der
commissie.
De heer Kraakman antwoordt, dat men zich bepaald vergist,
wanneer men meent, dat de afschaffing van het domicilie van
onderstand geen gunstigen invloed heeft uitgeoefend op den
staat der geldmiddelen van de gemeente.
De Voorzitter stelt voor, de beslissing aan te houden, ter
voorkoming dat bij de door den heer Kraakman aangekondigde
bespreking in besloten vergadering tweemaal dezelfde beraadsla
ging gevoerd worde.
De heer Vonk verklaart zich bepaald tegen uitstel, terwyl de
heer Kraakman zich daarvoor verklaart.
De heer A. P. de Lange zal voor uitstel stemmen, omdat er
voor aanhouding nog een tweede argument bestaat, namely k
dat daardoor de gelegenheid ontstaat om de door de heeren
T. L. Koorn en Conijn gedane vraag te kunnen beantwoorden
en dat punt tot helderheid te brengen.
Het voorstel des Voorzitters wordt aangenomen met 13 tegen
2 stemmen van de heeren Vonk en Goede.
29. De Voorzitter richt het verzoek tot de leden, voortaan
geene stukken, welke voor hen ter lezing liggen, uit de porte
feuille te nemen en aan anderen ter hand te stellen, in het be
lang van orde en regelmaat en ter voorkoming, dat verkeerde
gevolgtrekkingen worden gemaakt uit het bekend worden van
sommige zaken voordat de raadsleden daarvan kennis dragen.
30) Na benoeming van de heeren J. C. Koorn en C. W.
Bruinvis tot leden en van de heeren T. L. Koorn en P. Bruin
vis de Lange tot plaatsvervangende leden der commissiebe
doeld bij art. 15 en 18 der wet op de schutterijen, wordt de
vergadering gesloten.