No. 69. Negen en tachtigste Jaargang 1887 ZONDAG Grondwetsbepalingen omtrent het onderwijs. 12 JUNI. EERSTE BLAD. Dit nummer bestaat uit twee blade». Prijs der gewone Advertentiën üHnncnlaub. STATEN-GENEEAAL. AIKIAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 0,80; franco door het geheele rijk f 1, De 3 nummers f 0,06. Per regel f 0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de Uitgevers HEEM». COS- TEE ZOON. Er is den 6den Juni 1.1. door de Tweede Kamer eene belangrijke beslissing genomen Met 43 tegen 40 stemmen is een voorstel aangenomen om de voorschriften van art. 194 der Grondwet omtrent het onderwijs door andere bepalingen te vervangen. Wel is daarmede niet beslistdat die nieuwe bepalingen de plaats van bet oude artikel in de Grondwet zullen innemen daartoe is nog noodig, dat de Eerste Kaaaer bare goedkeuring aan het nieuwe artikel schenkt en daarna, na ont binding der beide Kamers, zoowel de Tweede als de Eerste het aanneemt met twee derden van de uit gebrachte stemmen; maar in elk geval blijft bet een merkwaardige gebeurtenisdat in de Tweede Kamer een meerderheid is gevonden voor een wijziging van art. 194. Wel werd het bestaande artikel niet meer door de meerderheid verdedigdmaar wat de tegen standers er voor in de plaats wilden stellen, werd door de liberalen onaannemelijk geachten wat sommige liberalen voorstelden werd door de katholieken en anti revolutionairen onvoldoende geoordeeld. Zoo was het nog verleden jaar gegaan. Ditmaal scheen het aan vankelijk dat geen ernstige poging tot wijziging van art. 194 zou worden beproefd. De rechterzijde had die wijziging niet meer tot voorwaarde gesteld van hare medewerking tot wijziging van andere deelen der Grond wet, de Eegeering had geen nieuwe wetsvoordracht in gediend, slechts één lid der Kamer, de heer SchaepmaD, had een voorstel gedaan, en de meerderheid achtte dit voorstel onaannemelijk. Het luiddein de spelling die in 1848 gebruikelijk wasals volgt „Het geven van onderwjjs is vrij. „Het toezigt van de overheid op het onderwijs in het algemeen, de inrichting van het openbaar onderwijs en, voor zoover het lager en middelbaar onderwijs be treft de aan den onderwijzer te stellen eischen van bekwaamheid en zedelijkheid worden door de wet geregeld. „Het openbaar lager onderwijs wordt op zoodanige wijze ingerigtdat oudersvoogden en verzorgers de gelegenheid niet ontbreke om do kinderen die onder hunne macht zijn of aan hunne zorg zijn toevertrouwd, in het genot te stellen van voldoend lager onderwijs waarbij hunne godsdienstige overtuigingen niet worden gekrenkt. „De kosten van het lager onderwijs, verstrekt aan kinderen van bedeelden of van hen die ofschoon niet bedeeld onvermogend zijn schoolgeld te betalen wor den naar een bij de wet vast te stellen maatstaf, aan iedere school door zoodanige kinderen bezocht uit de openbare kassen vergoed. „De Koning doet van den staal der hooge-, middel bare- en lagere scholen jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven." Dit voorstel kwam overeen met hetgeen in het vorige jaar door den heer de Beaufort en een viertal andere liberale Kamerleden voorgesteldmaar door de rechterzijde onvoldoende geoordeeld was uit gezonderd bet vierde lid, de bepaling omtrent de ver goeding van staats- of gemeentewege van alle kosten van het lager onderwijs van kinderen van onvermogen- den die ;n het voorstel de Beaufort niet voorkwam. In deze bepaling lag het bezwaar der liberale meerder heid in de Kamer. In de Grondwet te schrijven dat onder alle omstandigheden hoe het onderwijs overigens ook geregeld mocht worden aan alle scholen de kos ten van het onderwijs aan de kinderen van onvermo- genden zouden vergoed worden uit staats- of gemeen tekas dit ging hun te ver. Zij waren bereid dit aan de beslissing der Wetgevende Macht over te laten; zij wilden het niet verbieden maar het voor te schrij ven als een bepaling waarvan in geen geval mocht worden afgeweken die altijd zou moeten gelden hoe men het onderwijs ook inrichttedat ging huns inziens niet aan. Het was alzoo voor ieder duidelijk dat het voorstel- Schaepman niet zou worden aangenomen. Wilde het kans van slagen hebben dan moest het gewijzigd wor den. Liet men de bepaling wegwaartegen de liberale meerderheid bezwaar had dan bleef er niets anders over dan het voorstel-de Beaufort dat het vorige jaar door de rechterzijde was verworpen en alzoo onmoge lijk thans door een lid der rechterzijde kon worden voorgesteld. Om evenwel te toonen dat hun voorstel het vorige jaar ernstig was gemeend en om aan de rechterzijde opnieuw de gelegenheid te geven om het alsnog aan te nemen al was het dan ook maar bij gebrek van beter en ter vervanging van het zoo fel veroordeelde bestaande artikel stelden de heer de Beaufort en een paar zijner vroegere medestanders het weder voor. Het kwam echter niet in stemming, want eeu door de rechterzijde meer gewenscht en door één barer leden ingediend voorstel verkreeg de meerderheid. De heer Vos de Wael stelde namelijk voor, niet alleen het vierdemaar ook het derde lid van het voorstel- Schaepman te doen wegvallen, zoodat het geheele voor schrift der Grondwet, behalve de nietsbeduidende slot bepaling omtrent het jaarlijksoh verslag aan den Koning, niets anders zou bevatten dan deze twee bepalingen „Het geven van onderwijs is vrij" en „Het toezigt van de overheid op het onderwijs in het algemeen, de inrichting van het openbaar onderwijs en voor zoover bet lager en middelbaar onderwijs betreitde aan den onderwijzer testellen eischen van bekwaamheid en zedelijk heid worden door de wet geregeld." Dit voorstel is ten slotte met 45 tegen 40 stemmen aangenomen. Tot de aanneming hebben zeven liberale leden medegewerkt. Waarom heeft de groote meerderheid der liberale partij aan het voorstel haar goedkeuring onthouden Ook zij was van oordeel dat de wetgever vrij moest ziju in de regeling van het onderwijs. Hij zou ook aan bijzondere scholen van een bepaalde godsdienstige rich ting ondersteuning kunnen toestaan uit de openbare kassen, hetzij dan alleen tot vergoeding van de kosten van het onderwijs der kinderen van onvermogenden of ook tot tegemoetkoming in de kosten van het onderwijs van de overige kinderen. Hij zou voor alle kinderen van niet- onvermogenden aan alle openbare scholen betaling van een billijk schoolgeld kunnen eischen. Hij zou zelfs van overheidswege scholen van verschillende godsdienstige richting kunnen doen oprichten. Eéne zaak alleen meenden de 39 liberale leden die tegen stemden moest onder alle omstandigheden worden gewaar borgd dat namelijk de Nederlandsche burgerhoe overigens het onderwijs mocht worden ingericht gelegenheid zou viuden om zijn kinderen voldoend lager ouderwijs te doeu genieten waarbij zijn godsdienstige overtuigingen niet werden gekrenkt. Dit voorschrift, meenden zij was geen bepaling in het belang eener staatkundige partij geen voorrecht voor de liberalen maar een recht voor alle burgersdat de Grondwet hun moest waarborgen. Alle partijen hadden daarbij huns inziens belangook zij die er thans geen prijs op schenen te stellen ook de antirevolutionaire ook de katholieke partij die er in 1848 en niet zonder reden zoo sterk op had aangedrongen. Eeeds in het vorige jaar hadden 22 liberale Kamerleden zich tevreden gesteld met dezen enkelen waarborg. Zij be geerden geen bepaling in de Grondwet, waardoor de openbare school kon geacht worden aan de natie te worden opgedrongen geen bepaling waaruit zou kun nen worden afgeleiddat het openbaar onderwijs als de hoofdzaak en bijzonder onderwijs als een bijkomende zaak kon worden beschouwd zij verlangden geen be paling meer in de Grondwetdat „overal" openbaar onderwijs zou worden gegeven het bijzonder onderwijs zou regel, de openbare school aanvulling kunnen wordeD; maar dit althans wenschten zij in de Grondwet te schrij ven, dat voor ouders die met de godsdienstige richting der bestaande scholen geen vrede konden hebben de gelegenheid niet zou ontbreken om hunne kinderen voldoend onderwijs te doen genietenwaarbij hunne godsdienstige overtuigingen werden geëerbiedigd. De meerderheid wilde dien waarborg niet verleenen. De rechterzijde gaf als grond voor hare weigering op, dat de liberalenais zij wenschen dat de openbare school in de Grondwet wordt gewaarborgd ook waar borgen moeten geven dat het vrije onderwijs zal kunnen gedijen. Zij wilde dus aan de Grondwet het recht ont- leenen om desnoods later te kunnen zeggen zoo men geen geld toestaat voor onze bijzondere scholenwei geren wij geld voor de openbare. Daartoe meenden de 39 liberale tegenstemmers niet te kunnen mede werken zco iets mocht huns inziens niet mogelijk kunnen zijn en daartegen moest de Grondwet waken. Maar waarom hadden zeven liberale leden geen bezwaar tegen het wegvallen van deze bepaling Omdat zij er geen bezwaar in vonden ook dit aan den wetge ver over te laten. Wel is bij voortduring in de Grond wet gewaarborgd de vrijheid van drukpershet recht van vereeniging en vergaderingde onschendbaarheid van het geheim der brievenpostde gewetensvrijheid de vrijheid van openbare belijdenis, de gelijkstelling van alle godsdienstige gezindhedenwel heeft men in de Grondwet bepaald dat geen dienstplichtige tegen zijn wil naar onze koloniën gebracht zal wordenmaar een bepaling, dat in Nederland onder alle omstandigheden gelegenheid moet z'yn voor de kinderen des volks om onderwijs te ontvangen waarbij de godsdienstige be grippen waarin zij worden opgevoed niet worden ge krenkt achtten zij in de Grondwet niet volstrakt noodig; zij beurden haar niet af, maar zij vonden haar niet onmisbaar. Dezelfde meerderheid die de wijziging van den heer Vos de Waal op het voorstel van den heer Schaepman aannam had vooraf het voorstel van den heer Greeve aangenomen, om het eerste lid van het Grondwetsartikel te lezen „Het onderwijs is een voorwerp van de aan^ houdende zorg der Eegeering." Daardoor, meenden de verdedigers dezer bepaling, werd althans aan de Eegee ring de plicht opgelegd om voor bat onderwijs te zorgen. Dat is zeker waar maar er ontbreekt aan, dat er ten slotte onderwijs moet zijn waarbij de godsdienstige over tuigingen worden geëerbiedigd. Voor hen die op een bepaling in dien zin aandrongen was natuurlijk het voorstel van den heer Greeve niet voldoende. Nog zij hieromtrent opgemerktdat het tegenwoordige art. 194 met dezelfde bepaling aanvangt alleen met dit belang rijk verschil, dat daarin in plaats van „het onderwijs" staat „het openbaar onderwijs." Zooals het artikel nu zou luiden zou niet alleen het openbaar maar ook het bijzonder onderwijs een voorwerp zijn van de aan houdende zorg der Eegeering. Waartoe een dergelijke bepaling zou kunnen leidenis moeilijk te voorzien. Geen wonder, dat niemand van de rechterzijde eenig bezwaar tegen dit voorstel had en niemand van de 39 tegenstanders van het voorstel van den heer Vos de Wael er door bevredigd werd. Tweede Kamer. Den 9 kwamen wetsontwerpen in tot a. bekrachtiging van den onderhandschen verkoop aan C. Mosk en K. Bakker Dzn. van een perceel spoorwegsloot en berm te Alkmaar b. vaststelling van uitgaven wegens verstrekkingen door het dep. van marinedienst 1887 c. voorziening in het gemis van de dubbelen der registers van den burgerlijken stand, by den in 1866 te Maastricht voor gevallen brand verloren gegaan; d. wijziging van art. 385 van het wetboek van strafvordering. De heer Gleiohman toonde bij de verdediging van het amendement der heeren van der Feltz c. s. o.a. "aan, hoe on billijk men werd, wanneer men den vollen aanslag in de huur waarde der personeele belasting zonder meer aannam als grondslag van het kiesrecht. Daarin trachtte het amendement te voorzien. De heer o d i n d e B e a u f o r t had gewezen op het groote aantal proletariërs in de groote gemeenten, blijkbaar uit het aantal wanbetalersdoch hy wees op eenige voorbeelden ten betooge, dat ook ten platten lande vele wanbetalers zijn zoowel voor den vollen als den gedeeltelijken aanslag. Men was zoo bevreesd voor kiezersteelt en haalde voorbeelden aan, waarop deze gemakkelijk kon plaats hebben. Maar die teelt iou zoo gemakkelijk nog nietzijn, als men zich voorstelde. Verder verdedigde bij de opneming van capaciteiten in het kiezerspersoneel. Wat de kamerbewoners betreft, hij was benieuwd, of zij op groote schaal gebruik zouden maken van de gelegenheid om zich als kiezer te doen erkennen. Mis bruiken vreesde hij niet en waarborgen omtrent de schatting zouden niet ontbreken. Gaarne gaf hij toe, dat het beter ware, de wet op het personeel te herziendoch wat baatte dit voor het oogenblik? De heer Rutgers gaf de voorkeur aan een stelsel, om iederen aanslag overal aan te nemen als maatstaf voor kies bevoegdheid, Maar daardoor zouden de abnormaliteiten eer vermeerderen, dan verminderen. Dan zou men, meende hij, uitsluiten allen die niet tot de gezeten werklieden behooren. Hij ziet in dien gezeten werkman geen ideaal, maar slechts de grenswaartoe wij komen kunnen. Hij verstaat onder den gezeten werkman of burger hem, die een bedrijf of ambacht uit oefent en in de behoeften van zich en zijn gezin kan voorzien, kan lezen en schrijven en zekere mate van onafhankelijkheid en zelfstandigheid bezit. Dezen wil hij stemrecht toekennen en dit zou volgens het regeerings-voorstel niet geschieden althans niet in de groote steden. Door het amendement ver krijgt men onder de gegeven omstandigheden het deugdelykste stelsel. De heer Goeman Borgesius bestreed bij de verdedi ging van het amendement vooral den heer Heldt, die liever het regeeringsvoorstel dan het amendement wilde aannemen omdat eerstgenoemd voorstel slechter was en aanneming daarvan de beweging zou doen voortduren om spoediger tot eene nieuwe kieswet te komen. Dat het bezit van grond eene zekere mate van gegoedheid teekende, zooals de minister zeide, ontkende hij. Ieder weetdat de gronden soms zoo met schuld belast zijn dat de eigenaar eigenlijk in naam bestaat. De heer Huber sloot zich bij de door den heer Godin de Beaufort ontwikkel de bezwaren aan. De heer van Houten verdedigde uitvoerig het amendement, dat bestreden werd door den heer W. K. van Dedem en den minister van binnenl. zaken. De heer Heldt verklaarde, dat wanneer hem de zekerheid werd gegeven, dat het amendement niet bedoelde het kiesrecht voor langen tijd vast te leggenhij er zich bij zou neerleggen. De heeren van Houten en Hartogh verdedigden nader het amen dement, terwijl de minister van binnenl. zaken verklaarde, dat de regeering zich niet zou laten afbrengen van hetgeen zij in het üelang des lands achtte te zijn. Den 13 voortzetting. Den 10 werd aangenomen het wetsontwerp a. tot nadere beschikbaarstelling van gelden wegens door het ministerie van oorlog gedane verstrekkingen voor de dienst jaren 1886 en 1887 met algemeene stemmen; b. tot verhooging der begrooting van uitgaven voor Nederl. Indie voor 1887 ten behoeve van den aanleg voor rekening van den staat van een spoorweg ter Sumatra's westkust met algemeene stemmen, na verwerping van een amendement van den heer Keuchenius om eene gewijzigde richting aan te nemen met 50 tegen 8 stemmen. Het wetsontwerp tot bekrachtiging eener met de maatschappij tot landaanwinning op de Friesche Wadden gesloten overeen komst tot overneming door den staat van het door de maat schappij aangevangen werk werd zonder beraadslaging met 30 tegen 20 stemmen verworpen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1887 | | pagina 1