ontslagen en terstond tot losse werklieden benoemd zijn, waar door zij vele voordedendie zij als vaste werklieden genoten, verloren en tot s]ouwerlieden zijn teruggebracht. Dit is voor hen een groote teleurstelling en een reden tot grief, daar zi nu gelijkgesteld worden met den eerste den besten ofschoon sommigen hunner een diensttijd hebben van 25 tot 31 jaar. sPruit voort uit een by de werklieden gelukkig nog met zeldzaam eergevoel. Sommigen hunner stelden zooveel prijs op hun verblijf aan de wervendat zij met veel opoffering een plaatsvervanger voor de militie kozen. Bovendien komt er nu nog bij de zorg voor de toekomstdaar zij nu buiten de deur staan en wellicht spoedig broodeloos zijn. Eene tijdige waar schuwing ontvingen zy nietwel zijn ze nog niet ontslagen maar dit kan eiken dag gebeuren als er geen werk meer is, of als er geen geld meer op de begrooting is om verwerkt te worden. De tot losse werklieden teruggebrachten zijn niet uit de jongst aangestelde vaste werklieden gekozen. Is er dan be voorrechting Die maatregel strookt weinig met de billijkheid en de wenkenin de Eerste en Tweede Kamer gegeven bij de behandeling der onderstandswet. De Kamer, die de oude werklieden wilde pensioneeren, kan niet verlangd hebben jaren lang trouwe gedienden hulpeloos te laten. Op die wijze wordt de onderstandswet een wassen neus. Hij herinnert aan het betoog van den heer Van Tienhoven in de Eerste Kamer, om de moeielijkheid te voorkomen voor hen. die tusscheu de 40 en 00 jaar oud zijndoor hun eene tijdelijke tegemoetkoming te verleenen om hun gelegenheid te geven elders werk te zoeken. De vorige minister antwoordde daaropdat hij met het denkbeeld van het geven van gratificatiën als regel niet kon meegaandoch hij had er vooraf op gewezendat meer en meer de kern was bereikt van het aantal werkliedendat blijvend aan de werven zou verbonden zijn. Hij vraagt den minister de onbillijkheid te herstellen, die blijkbaar tegenover velen der op 31 Maart ontslagen werklieden is betracht in zoover zij zijn achtergesteld bij jongeren in leeftijd en of hij zoodanige maatregelen wil nemen, dat werklieden boven de 40 en beneden de 50 jaren, wien het lot van ontslag treft .grati ficatiën bekomenom geheel of ten deeletotdat zij elders werk hebben gevondenin het onderhoud hunner gezinnen te kunnen voorzien. De minister van m a r i ne is te laat in kennis gesteld met de vragen van den heer Heldt, waarom hij ze minder vol ledig kan beantwoorden. De heer Heldt heeft voortdurend in zijne rede de belangen der werklieden voorgestaan en hij wil daarin gaarne met hem medegaandoch hy vergat 's lands be lang en hield geen rekening met de werkelijkheid, die hem toch uit de begrooting moest bekend zijn. Hij kan hem de ver zekering geven, dat men onderscheid tusschen vaste en losse werklieden sedert jareu op de werven niet meer kent. Wat betreft het aantal werklieden die verbonden zullen blijven, het wordt jaarlijks bjj de wet geregeld (art 20) en de middelen veroorloven nu en dan wel, om bovendien nog tijdelijke werk lieden in dienst te nemen. Doch die aanneming is afhankelijk van de wisselvallige bedragen door teruggave van andere departementen verkregen. Van de sub 1« genoemde werklieden zou de minister persoonlijke inlichtingen moet inwinnen, om over de vraag te kunnen oordeelen. Het sub 2° genoemde is eene zaak, die buiten de onderstandswet valt en is daarmede in strijd. De heer Heldt zij echter overtuigd, dat men aan het departement den werklieden een warm hart toedraagt. De heer Borgesius meent, dat 's ministers rede niet heeft beantwoord aan het doel van den interpellant,waarvan hij de hoofd punten releveert. Hij hoopt, dat de minister nog nadere in lichtingen der Kamer niet zal onthouden, en hij wil vragen, of de leiten, indien ze gebeurd zijn, gelijk ze worden medegedeeld, met eene onbillijkheid scheppen die behoort te worden hersteld. i r j6er J a n ingenomen met de belangstelling den werklieden betoondwaarin door hem wordt gedeeld. Maar men mag van den pas opgetreden minister niet verwachten, dat hij zooveel zal herstellen, dat door de Kamer is afgebroken doch hij ga niet te ver met inkrimping en stelle de Kamer niet voor het fait accompli, dat de begrooting zelfs de goede kern der werklieden zou doen verdwijnen. Door den Voorzitter aangemaand zich van uitweidingen te onthoudenbesluit hij met den minister eene afwachtende houding aan te bevelen. Den heer Heldt beeft 's ministers antwoord weinig bevre digd. IJver inkrimping van uitgaven heeft hij niet gesproken; hij heeft alleen gewezen op het onbillijke stelseldat bij het ontslaan der werklieden wordt gevolgd. Waarom zou de Staat met, als zoovele andere werkgevers, den ontslagen werklieden eene gratificatie verleenen Dat is volstrekt geene nieuwe zaak, wan' het stellen op wachtgeldhoewel niet uitsluitend van werklieden, is een algemeen gebruik, en waarom zou men het dan met toepassen Hij ontvouwt nogmaals de redenen, waarom hij den genomen maatregel onbillijk acht. Is het niet in 's lands belang, dat hij een middel aan de hand heeft gedaan om onnoo- dig geworden werklieden op gemakkelijke en billijke wijze te ontslaan De regeering heeft niet beantwoord de vraag, of zij de nieuwe zaak, nl. het verleenen der gratificatiën, uitvoerbaar en billijk acht. h '18er V r u y begrijpt de gedane vragen niet. De heer Heldt spreekt van losse en vaste werklieden en de minister zegtik heb geene vaste werklieden. Hoe is dat overeen te brengen r Hij geeft den minister den raad, zich omtrent de Grandismore werd toegezongen en de Hemel onthield Mac Campan zijne bescherming. Een treurig overschot van het leger der Stuarts redde zich van den ondergang en De Rheede-Ginckel, Oranje's handlanger, trok zege vierend de oude stad Lemmerick binnen. Mijne getrouwen hadden bijna allen op het slagveld eenen roemrijken krijgsmansdood gevonden ik evenwel was den vijand levend in handen gevallen. Mijn lot was beslist, mijn doodvonnis geteekend ik moest vallen als een offer van den gloeienden haat der Wighs tegen de dragers van de roos der Stuarts. O, had ik het leven kunnen laten voor de zaak van het rechtvoor mijne overtuigingvoor mijn konings huis Hetzij op het slagveld of onder het zwaard van den beul zou ik met vreugde voor de goede zaak ge storven zijn maar het mocht niet gebeuren 1 Voor maanden reeds had zich bij mijn corps een duitsch edelman laten inlijven een zekere baron von belbitz, dien zucht naar avonturen naar het groene Eri gedreven en die daar vol geestdrift zich bij de aan hangers der Stuarts aangesloten had. Ieder dapper man was mij in deze tijden van dringenden nood welkom, Selbitz echter meer dan eenig ander, want hij was een ware held en een ervaren soldaat. In een bloedig gevecht bij Whaterfordwaar ik door eene menigte ruiters werd omsingeldbaande hij mij eenen uitweg met zyn geweldig zwaard, en thans redde hij mij voor de tweede maal het leven. Hij kocht mijne bewakers om en bevrijdde mij zoodoende uit de gevangenis te Lemmerick. Evenals mijn ongelukkige koning, vloden wij naar Erankrijk daar scheidden wij. De jaren, die nu volgden, waren stormachtig en wild. Alle landen van Europa ontvingen mij binnen hunne gren zen en overal stelde ik vernieuwde pogingen in het werk, om de verflauwende liefde voor het huis der Stuarts voor mijne schoone koningin Mariate verleven- zaak nader te doen inlichten en by de verdediging ziiner be grooting daarvan te doen blijken. De minister zal voorzeker een onderzoek instellen. Bij bet ontslag wordt stelselmatig te werk gegaan; men ontslaat nl. eerst de invaliden of de ongeschikte ouden van dagen. Naar zyn beste weten is ook bij dit ontslag naar recht en billijkheid geschied. Met het oog op 's lands belang vindt hij het toe kennen van gratificatiën bezwaarlijk, hoe billijk en welwillend het ook tegenover den werkman moge zijn. Hij is bepaald tegen meer inkrimping van het personeel gekant. De heer Heldt meent niet verder over de zaak te moeten spreken en den minister aan te bevelen, te onderzoeken in Hoeverre er aan zijn verlangen te voldoen is. De vergadering gaat daarop tot nadere bijeenroeping uiteen. De afdeelingen hebben den 15 tot rapporteurs omtrent de herziening van het reglement van orde benoemd de heeren Roëll van BerckelBorgesius, Veegens en Keekers. Bij het onderzoek in de afdeelingen van het wetsontwerp tot ver- lengmg van den diensttijd voor de ingelijfden bij de militie te land der hchtmg 1883 en voor de ingelijfden bij de zeemilitie der lichting 1884 waren verscheidene leden van oordeel, dat de omstandigheden, die deze wetsvoordracht zouden rechtvaardigen niet aanwezig waren. Het kan niet ontkend worden, dat de staatkundige toestand van Europa weinig bevredigend is en de groote mogendheden blijven voortgaan met hare bewapening op alle mogelijke wijzen te volmaken, maar de tegenwoordige toestand heeft reeds zoo geruimen tijd geduurddat hij veeleer een gewone dan een buitengewone moet genoemd worden. Eenige leden die deze meening uitspraken, vreesden, dat het bestaan van buitengewone omstandigheden werd aangegrepen om op bedekte wijze zonder wijziging der militiewet tot eene voortdurende verlenging van diensttijd te geraken. 6 Andere leden echter achtten de bestaande verhouding tusschen de groote mogendheden van zoodanigen aard, dat met reden van buitengewone omstandigheden kon gesproken worden Enkele beschouwden deze wet als eene noodwetgeboren uit de dringende noodzakelijkheid om het leger tijdelijk te ver sterken, zoolang daarin niet op betere wijze was voorzien. verband met den wenscb dat de regeering zoo spoedig mogelijk eene regeling van den dienstplicht tot stand zou bren genkonden sommigen niet verzwijgen, dat de inhoud der rede waarmede de zitting geopend was, teleurstelling had ge wekt. JNu de belemmeringen, door de grondwet van J 848 den wetgever tot dusverre op dit gebied in den weg gelegd, waren weggeruimd, had men mogen verwachten, dat de nieuwe regeering in haar openingswoord duidelijk had doen blijken van haar ern stig voornemen om eene hervorming der levende strijdkrachten zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen en had uitgesproken, welke de beginselen waren, die haar daarbij zouden lijden, maar in stede daarvan was alleen de mededeeling gedaandat de wef, gevorderd bij de 2 alinea van art. 181 der grondwet be- treffende s lands verdediging, zal worden voorbereid door eene staatscommissie. Daardoor zou vertraging ontstaan, dat door andere leden werd betwist. Be meening werd uitgesproken, dat de regeering beter ge- daan zou hebben zich geheel van de buitengewone omstandig heden los te maken en een voorstel tot wijziging van art 6 der militiewet in te dienen. voorstelling, alsof deze voorgedragen wet geene moeielijkheden ten opzichte der plaatsvervanging zou opleveren werd van verschillende zijden opgekomen. Vele leden bleven bij hun vroeger uitgesproken gevoelen, dat het wensohelijk ware de verlenging voor hoogstens 10 maanden te doen plaats hebben. Suppletoire begrooting van binnenl. zaken. Sommige leden keurden het bij het afdeelingsonderzoek van dit wetsontwerp af, dat het rijk zijne bijdragen in de kosten van verpleging van behoeftige krankzinnigen af hankelyk stelde van de bijdrage door de provincie gegeven. Mede drongen verscheidene leden op nieuw aan op verminde ring der hoogere kosten voor onderwysexamens door van hen die daaraan wenschen deel te nemen, eene kleine bijdrage te' vorderen, terwijl eenige leden in overweging gaven ter ver mijding van verblijfkosten en vacatiegelden, met wijziging van het desbetreffend kon. besluit, de commissie voor de akte-examens niet bijeen te doen blijven voor het nagaan van het schriftelijk werk, maar dat werk te doen rondgaan. Uitslag der op den 15 gehouden verkiezing voor vier leden van de Tweede Kamer der Staten- Generaal. Hoofdkiesdistrict Amersfoort. Aantal kiezers 2945. Gekozen de kolonel J. E. N. Schimmelpenuinck van der Oye (a. r.) met 132G van de 1713 geldige stemmen. Mr. J. Heemsnerk Azn., afgetreden miuister van binn. zaken, had 342 en de heer mr. H. J. H. baron van Boetzelaer van Oosterhout (lib.) 36 stemmen. Hoofdkiesdistrict Gouda. Aantal kiezers 2915. Ge kozen de beer mr. O. J. E. baron van Wasseuaer (a. r.) digen. Toen bij het uitbreken van den spaanschen erfopvolgingsoorlog, Lodewijk de Veertiende zich bereid verklaarde de aanspraken van den pretendent met de wapenen te handhavenjuichte mijn hart. De strijd was mij welkom maar de zwaarden zouden blijven roesten in hnnne scheeden daar Willem van Oranje's dood den oorlog overbodig maakte. Anna, de docbter von Jacob II, besteeg den troon van Brittannië en van haar, eene Stuart, mocht ik de teruggave mijner ver beurd verklaarde goederen ten gunste van Guiendolin hopen. IJdele verwachtingvergeefsche hoop Ko ningin Anna scheen vergeten te zijn hoe ik jarenlang voor haar geslacht moeiten en gevaren getrotseerd bad en tweemaal den dood op het schavot nabij geweest waszij wa3 dit vergeten of zij was te zwak, om het hoofd te bieden aan het drijven van baar Wigh-ministerie. Dit toch haatte mij aan het hoofd ervan stond mijn verbitterste tegenstander de valsohe Marlborough en aan de groene ministerstafel zat mijn doodsvijand Langhorn, de broeder mijner overleden gade, die reeds lang een begeerig oog op mijne bezittingen gesla gen had. In Cadix, waar ik Gniendolin op eene kostschool geplaatst had ontving ik de verpletterende tijding, dat men mijn doodvonnis verzacht had tot levenslange ver banning en mijn verzoek om in mijne rechten als engelsch burger te worden hersteld, van de hand had gewezen. Ik was veroordeeld een bedelaar te blijven. Een bittere mensebenhaat maakte zich van mij mees ter. Uit trouw aan myn vorstenhuis bad ik een ge lukkig en behagelijk leven, had ik eene schitterende toekomst opgeofferd en niets dan ondank en miskenning oogstte ik daarvoor in. De dochter van den vorst, voor wien ik in twintig veldslagen gestreden en mijn bloed vergoten had wees mij op onbarmhartige wijze terug van haren troon waarvoor ik gesmeekt had dat mij recht zou worden gedaan. Door dezen slag was ik een met 1447 van de 2549 stemmende beer Fortuijn Droogleever had 1095 stemmen. Hoofdkiesdistrict Ede. Aantal kiezers 2844. Gekozen de beer C. M. E. van L5ben Seis (a. r.) met 1253 van de 2070 stemmen. De heer mr. C. J. E. graaf van Bylandt (nat.) bad 791 stemmen. Hoofdkiesdistrict Maastricht, Aantal kiezers 2194. Gekozen de beer dr. Schreinemacher (katb.) met 889 van de 1595 geldige stemmen. De heer Ed. de Bcan- mont (katb.) bekwam 658 stemmen, 1° het hoofdkiesdistrict Leeuwarden moet voor lid der pro?, staten ?an Friesland herstemd worden tusschen de heeren mr. J. L. van Sloterdijk (lib.) en A. H. Kooistra (a.r.) die 829 en 585 van de 2120 geldige stemmen bekwamen. De beer mr. W. A. Bergsma (lib.) bad 365, de heer S. B. Drijber (lib.) 324 stemmen. het hoofdkiesdistrict Utrecht moet voor lid der prov. Staten van Utrecht herstemd worden tusschen de heeren mr. J. M. Schout Velthuijs, kath., kandidaat der katb. en a.r., die 959 en H. A. van Beuningen, lib,, die 717 van de 2274 stemmen verwierf. De afgetreden minister van waterstaat J. N. Bastert bad 594 stemmen. Op de 3% pet. geldleening der gemeente Deven ter, groot f 325000, is slechts ingeschreven voor f 268000. De hoogste koers was 98, de laagste 95 pet. Den 14 is te 's Gravenbage een knaapje van om streeks 8 jaren door de Westlandscbe Stoomtram overre den en aan de gevolgen overleden. Bij koD. besluit van den 14 is benoemd tot sub stituut-officier van justitie bij de arr. rechtbank te s Gravenbage de heer mr. B. Ortthans substituut- ofbcier van justitie bij de arr. rechtbank te Amsterdam. -Bij de op den 14 te Anna Paulowna geüouden aanbesteding van: 1°. het bouwen eener nieuwe school en onderwijzerswoning; 2°. het verbouwen der school in de buurt Veerburg en 3». het verbouwen der sebool m de buurt Kerklaan waren de heeren gebroeders Klein te Helder in massa voor f 34093 de laagste in schrijvers. In den nacht van den 14 op den 15 is in den polder de Koog op Texel een huis met inboedel afge brand. Bij kon. besluit van den 15 is de heer G. H. 1 annekoek, voorzitter van de Aleemeene Rekenkamer van Nederl. Indie op zijn verzoek, met ingang van 5 Juni eervol uit 's lands dienst ontslagen onder dank- etuiging voor de vele en goede diensten, door hem aan den lande bewezen. Het gerechtshof te Amsterdam heeft den 15 het vonnis der arr. rechtbank aldaar tegen de inbrekers in het pakhuis op de Lauriergracht bevestigd doch de sHaf verminderd. De Vries en Miltenburg kregen ieder 3% in plaats van 5 en Kiesouw 3 in plaats van 4 jaren gevangenisstraf. Bij koD. besluit van den 15 is de heer B. de Groef Jzu., laatstelijk directeur van het entrepotdok te Amsterdam, benoemd tot ridder in de orde van den Nederl. Leeuw. Aan de gemeente St. Maarten is f 460, aan Ter- schelling f 4000 en aan Urk f 4650 subsidie verleend voor de behoorlijke inrichting van het lager onderwijs boven de gewone vergoeding van 30 pet. Ueroepen bij de ned. geref. kerk (doleerende) te Helder de heer W. den Hengst, kandidaat bij de Vrije Universiteit te Amsterdam. -I secretaris-penningmeester van het polderdis trict Oude Niedorp is benoemd de heer A. Wonder Pz, - De Amsterdamsche Deli-compagnie keert over 1887 f 2000 per geheeJ en f 400 per onder-aandeel als dividend uit. De stationschefs aan den lokaalspoorweg Hoorn- Medemblik zullen naar men zegt, ook aangesteld wor den als onbezoldigde rijksveldwachters, een maatregel zeker niet van belang ontbloot tegenover de straatjeugd, die zich dikwijls bij aankomst of vertrek der treinen aan de afsluitingen bevindt. fcsedert eenigen tijd is men bezig de toegangswegen en de perrons der stations van de lijn Medemblik Hoorn zoo in te richten dat het wat minder moeite zal kosten om vrachten door het losse grint naar en van de perrons te brengen. bp—w—a—m ander mensch geworden. Ik begon de wereld te ver afschuwen en had ik mijnen hartewensch kunnen volgen, reeds toen zou ik mij teruggetrokken hebben in een eenzaam oord om het leven van eenen kluizenaar te gaan leiden. Guiendolin's toekomst evenwel lag mij nog nader aan het bart; voor haar moest ik leven en hopen. Ik beproefde in Marokko waar ik op den steun van hooggeplaatste vrienden kon rekenen eene betrekking te krijgenmijner waardig; dit gelukte maar het schip dat mij derwaarts voeren zou, werd in de nabijheid van Albora door koptiscbe zeerovers buitge maakt en zijne bemanning gevangen genomen. Nu zette men koers naar Egypte, waar de vangst op voor- deelige wijze zou worden van de hand gedaan; vóór wij evenwel de kust bereikten sloegen de roovers, getergd door de wreedheid van hunnen hoofdman,aan het muiten en vermoordden hunnen onderdrukker. In de algemeene verwarring gelukte het den gevangenen los te breken en nu kwam het tot eenen heeten, bioedigen strijd tusschen de roovers en ons, een gevecht, waarin wij voor de over macht moesten zwichten. Mijne lotgenooten werden neergesabeld alleen mijn leven werd gespaard omdat mijne dapperheid de roovers voor mij innam en ik my bereid verklaarde hnn handwerk tot bet mijne te maken. Niet om mij van den dood te redden en evenmin met het planom vroeger of later te ontvluchtenhad ik mij bij de woeste gezellen aangesloten maar met een gevoel van half waanzinnige vreugde, dat ik, zij het ook langs den weg van het geweld de wereld die mij onrechtvaardig aan de ellende had prijsgegeven, zou kunnen trotseeren. Eene duivelscbe woede had zich van my meester gemaakteen wilde vernielzucht die zich paarde aan de diepste menschenverachting. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1888 | | pagina 2