EEN ONVERGETELIJK BEZOEK.
bestaat, immer moge worden bevorderd ec dat de band,
welke het schooltoezicht met de onderwijzers verbindt,
steeds moge blijven bestaan.
Met levendige bijvalsbetuigingen wordt dit openings
woord van den geachten schoolopziener begroet.
Hierna wordt de vergadering aangenaam verrast door
eenige onderwijzeressen en onderwijzers van de afdee-
ling Helderdie op zeer verdienstelijke wijzeonder
leiding der heeren Uurbanus en Kuik een paar drie
stemmige liederen van Worp ten beste geven.
Vervolgens worden de uitvoerige notulen der vorige
vergadering gelezen en met levendig applaus goedge
keurd wat den ijverigen secretarisden heer Mooij
zeker wel het beste bewijs washoezeer zijne uitste
kende aanteekeningen op prijs worden gesteld.
Door den voorzitter wordt der vergadering medege
deeld dat de arrondissementsbibliotheek door aankoop
met eenige werken was verrykt en dat de subsidie voor
dit jaar van de regeering wederom was ontvangen
maar of wij daarop voortaan zouden kunnen blijven
rekenenmoest helaasbetwijfeld worden.
De heer van Varik, die als bestuurslid moest aftreden,
wordt bij acclamatie als zoodanig herkozen en laat
zich die keuze welgevallen. De bepaling der plaats
waar het volgend jaar de algemeene vergadering zal
gehouden wordengeeft aanleiding tot velerlei be
spreking.
Nadat een voorstel van den heer Bergman om den
nelder als zoodanig aan te wijzen met 45 tegen 34
stemmen is verworpenwordtop voorstel van den
voorzitter, by acclamatie, Schagen als de plaats van
vergadering in het volgend jaar gekozen.
Alsnu wordt aan do orde gesteld de behandeling
van het vraagpunt
Is uitbreiding of beperking van het programma der
lagere school wenscbelijk f Inleider de beer Melchior.
Nadat spreker heeft aangetoond wat zijne bedoeling
was met het stellen dezer vraag stelt hij in het licht,
dat velen aan onze lagere school te hooge eischen stel
len en wel voornamelijk zijdie geen goede
voorstelling hebben van onze volksschool. Zij willen
van haar een pakezel makendien men maar steeds
meer oplaadt. Bij de 10 vakkenwelke art. 2 der
wet van 1878 ons voorschrijft, wenscht men zoo
successievelijk te voegenteekenen staatsregeling en
staathuishoudkunde, gezondheidsleer, gymnastiek, land
bouwonderwijs en huisvlijt.
Zullen wij medewerkenvraagt spreker, met hen
die nog meer van de lagere Bchool willen vorderen?
Hebben wij dan tijd over, om nog meer vakken te
onderwijzen Kunnen we tevreden zijn met de resul
taten van ons onderwijs? Immers neen, volstrekt niet.
Spreker verklaart "zich een voorstander van beperking
van het programma en wel op de volgende gronden
1. Het kind is niet voldoende ontwikkeld om mot
vrucht het onderwijs in de zoogenaamde bijvakken te
kunnen volgen. Bovendien wat heeft het kind aan
het weinigje kennis in aardrijkskundegeschiedenis en
de natuurwetenschapdat het heeft opgedaan als bet
op 12jarigen leeftijd de school verlaat?
2. Men heeft geen tijd om het onderwijs in de
bijvakken tot zijn recht te doen komen. Wat kost
enkel het nazien van schriftelijk werkals dit met
zorg zal geschieden niet een schat van tijd. Om nu
toch iets te doen aan de bijvakken, maken sommigen
gebruik van leesleerboeken gelijk er na invoering der
wet van '57 bij menigte zijn verschenen. Spreker is
geen voorstander van dergelijke boeken en het lezen
goed lezen namelijk wordt, met het gebruik van derge
lijke boeken wel wat te stiefmoederlijk behandeld.
3. Het is ontmoedigend voor den onderwijzerals hij
zoo weinig vruchten van zijn onderwijs tot rijpheid ziet
komenhij heeft dan ook geen tijd voor eene goede i
behandeling van alle leervakken.
4. Wij mogen dus niet overvragen, nu de resultaten
van ons werk zoo gering zijn en dit zelfs onuitvoerbaar is.
5. 't Is onnoedig zooveel vakken te onderwijzen
we kunnen onzen tijd nuttiger besteden als we maar
zorgen elk kind de nuttigste kundigheden mede te
geven en het trachten te vormen tot zijn eigen leer
meester. Spreker acht het onderwijs in lezen, schrijven,
rekenen en taal hoog en zou zich hiertoe hoofdzakelijk
wenschen te bepalenhij wil vooral zorgen voor goed
lezen zoodat de kinderen later zelf in de gelegenheid
zijn hunne kennis te vermeerderen. De zoogenaamde
bijvakken worden dan liever occasioneel onderwezen
hij wenscht voorts aan hen die de school hebben ver
laten naar plaatselijke omstandigheden onderricht in
de bijvakken te doen geven, maar stelt twee eischen
voor dezulken n. 1.zij moeten bewijzen geven dat
ze voldoend lager onderwijs hebben genoten en mogen
geen enkelen schooltijd willekeurig verzuimen, ten einde
het onderwijs geregeld te kunnen volgen.
Met de meeste belangstelling werd dit uitstekend
geformuleerd stukgelijk een der sprekers het noemde,
door de vergadering aangehoord en een krachtig applaus
was de dank den spreker toegebracht.
Uit de daarop gevolgde debatten bleek dat men het
in hoofdzaak met den inleider eens wasde lagere
school vraagt te veel van den leerling en den onder
wijzer die geen tijd heeft om alle 10 vakken naar
den eisch te behandelen. Zelfs na de wet van '78, over
welker resultaten wij nu toch eenigszins kunnen oor-
deelen blijkt dat bij de meerdere hulp 't onderwijs in
de bjjvakken over 't algemeen nog weinig vruchten
oplevert, zooals een der Bprekers aantoont. Vooral op
het onderwijs in het lezen, dat hoofdvak bij uitnemend
heid, wordt door verschillende sprekers de nadruk gelegd.
Anderen evenwel toonen ook aan, dat het onderwijs
in aardrijkskunde geschiedenis en natuurkunde vooral
niet gering moet geacht worden en van practische en
blijvende waarde kan zijn.
Vooral ook wijst men er op, dat men zooveel moge
lijk rekening dient te houden met plaatselijke omstan
digheden en dat veel afhangt van voldoend personeel
en goede hulpmiddelen. Bovendien ook de wet noemt
wel 10 vakkenmaar bepaalt niet den tijddien men
aan ieder vak heeft te besteden in dat opzicht is dus
de onderwijzer volkomen vrij.
Nadat de inleider nog de verschillende sprekers heeft
beantwoord en de voorzitter het vraagpunt voldoende
acht toegelicht te zijn, ontvangt hij den welverdienden
dank der vergadering.
Vóór de pauze, welke nu gehouden werd, gaf het
zangkoor nog een paar liederen ten beste; eveneens ua
heropening der vergadering, toen het andermaal uitne
mende bewijzen gaf van zijne bedrevenheid in den zang.
Alsnu wordt het woord aan den heer J. Bakker
gegeven over: Het schrijfonderwijs in de lagere school.
Spreker zegtdat men tegenwoordig niet meer zoo
veel werk maakt van het schrijven als vroeger toen
vormde mea schoonschrijvers thans niet. Hij vreest
echter dat men van het eene uiterste in het andere
gaat vervallen. Wat hiervan de reden is? Volgens spreker
zijn er, die minder belangstellen in het schoonschrijven;
anderen meenen het schrijven is eene kunsten wie
daartoe geen aanleg bezitleert het nieten nog an
deren meenen geen tijd te hebben om voldoend schrijf
onderwijs te geven.
Vervolgens toont spreker aan, wat hij in eene goede
methode voor schrijfonderwijs verlangt en kent er geen,
die aan de door hem gestelde eischen volkomen be
antwoordt n.l. een eenvoudig begin eene geleidelijke
opklimming. Voorts moet de leerling zelf kunnen op
merken wat goed en wat niet goed is.
Hij bespreekt voorts de methoden van Callewaert en
van 't Hoff en geeft door voorbeelden op het bord te
kennen, waarom vootal Callewaert hem niet kan vol
doen. De schrijfcursus van van 't Hofï voldoet hem beter,
vooral de eerste nummers, maar in het laatste num
mer is het schrift veel te gedrongen en niet vlug
genoeg en dit vooral is spreker's bedoeling de leer
ling moet vlug en tevens duidelyk leeren schrijven.
Vervolgens geeft hij eene schets van eene door hem
ontworpen methode, zooals zij door hem op zijne school
wordt gevolgden vraagt daarover het oordeel der
vergadering.
Hieraan wordt door don heer Evenwel voldaan die
zegt dat de methode van den inleider in sommige
opzichten overeenkomt met de methode van den heer
A. Bakker te Zaandam en laat zien hoe men volgens
deze methode goede schrijvers kan vormer).
Vervolgens wordt door een paar heeren nog het
woord gevoerd en neemt een ander het op voor de
onderwijzers die volgens de meening van den inleider
„maar wat doen", als ze hun eigen methode volgen.
Ook de heer Uurbanus geeft hem de gewenschte
inlichtingen en wijst vooral op het laatste nummer
van van 't Hol! als een schrijfboek, waarvan de leerling,
ook wegens den inhoud, op lateren leeftijd nog voordeel
kan hebben.
De voorzitter moet de debatten sluiten en tot zijn
leedwezen den inleider de gelegenheid benemen om de
gemaakte bedenkingen te beautwoorden omdat den
bezoekers der vergadering door den burgemeester van
Petten de gelegenheid zal worden gegeven, oefeningen
bij te woneu met de reddingstoestellen voor schip
breukelingen en de tijd daarvoor is aangebroken.
Hij bedankt alzoo den inleider en de verschillende
sprekers en wenscht het 3e vraagpunt „lichamelijke
straffen" aan te houden tot eene volgende vergadering,
waarmede de heer Bind als inleider genoegen neemt.
De voorzitter sluit nu de vergadering en brengt een
woord van dank aan de verschillende sprekers aan
de heeren burgemeesters Spaans en Eriks en den heer
opzichter der zeeweringen voor hunne belangstelling
wegens de bijwoning der vergadering en aan het zang
koor voor de aaugename afwisselingder vergadering
geboden. Spreker wijst op de toekomst van ons volks
onderwijs welke alles behalve helder ismaar ook op
de lichtpunten die zich voordoen en eindigt met de
beste wenschen voor het onderwijs en de onderwijzers.
Vervolgens is de heer Visser de tolk der vergadering,
als hij den schoolopziener bedankt voor zijne uitnemende
leiding en spreekt den wensch uitdat de heer
Biichner nog menigmaal als hoofd dezer vergadering
zal mogen worden ontmoet.
Thans spoedde ieder zich naar het strand. Met de
meeste belangstelling nam men kennis van de doel
treffende pogingendie aangewend kannen worden
om schipbreukelingen het leven te redden waarbij
vooral het vuurpijltoestel aller aandacht trok.
Hierna keerden bijna alle onderwijzeressen en onder
wijzers naar de vergaderzaal terugalwaar men een
paar uur recht genoegelijk aanzat aan een gezelligen
disch. Toen men eindelijk scheidde, was het zeker met
de overtuigingdat deze vergadering een der aange
naamste eu gezelligste was geweest.
III —n II II I nil I IIII III 11 II—Hl—1IUBJL.
Het was den 31 Mei. De lentezondie in den
vroegen morgen eerst scheen te twijfelen of zij dien
dag zich wel wilde laten zien brak tegen negen uur
helder door, en volgaarne namen wij, n.l. mijne vriendin
en ik die te zamen te Lochern gelegeerd waren de
uitnoodiging van onze vriendelijke gastvrouw aan om
een rijtoer naar Vorden te maken.
Na een fraaien rid, langs liefelijk kalme wegen met
vaak verrassende gezichtspunten, stapten wij te Vorden
aan het hotel „het Wapen van Gelderland" af en ge
bruikten na eene kleine wandeling door het nette dorp,
de koffie in een aardig tentjewaar wij eeu ruim uit
zicht hadden.
Ons uitstapje had echter nog een ander doeldan
alleen het dorp te bezichtigen.
Vooral ter wille van mijne vriendin, die er zeer veel
belang in steldewilde onze gastvrouw met ons een
bezoek brengen aan de kunstverzameling van den eer
waarden heer Campheuvel Grevezoo ik vertrouw aan
enkelen onzer lezers bekend.
De kasteleines ging na ons te hebben aangediend
ons vóór naar de kamers achter het hotelwaar de
oude heer woont.
De ruim negentigjarige emeritus ontving ons recht
vriendelijken toonde zich terstond bereid aan ons
verlangen te voldoen, te meer, daar hij in onze gastvrouw
eene oude bekende zag, die reeds meermalen hem had
bezocht, en altijd, zooals hij zich uitdrukte, nieuwe troepen
aanvoerde
Nu voorzekerze waren der beschouwing dubbel
waard, die fraaie stukken, (waaronder vooral ver
melding verdient het prachtig zeegezicht), het werk van
moeder en zuster van den ouden heerniet met het
penseelmaar met de tapisserienaald op het doek ge-
tooverd; eu behalve de in lijst gevatte schilderijen, zagen
wij er ook nog een keurig theekistje, een fraai inktstel
en meerdere kleine ornamenten, die alle met hetzelfde
fraaie werk versierdgetuigden van den kunstzin en
ijver der nu reeds lang ontslapene dames wier nage-
latene schatten zóó door den zoon en broeder in eere
werden gehouden dat hij om ze voor verkleuren te
bewaren zich vaak het wonen in een schemerachtig
verlicht vertrek heeft getroost.
Doch het was niet alleen het werk van anderen, dat
de hoogbejaarde man ons hier te aanschouwen gaf, ook
zeer aardige schilderstukjes eu aquarellen vau eigen
hand kon hij ons toonenal moesten deze dan ook
hoofdzakelijk in het aangrenzend slaapvertrek worden
gezocht.
Nogmaalshet tentoongestelde was der bezichtiging
overwaard, en vooral mijne vriendin, die zelf een groote
bekwaamheid en voorliefde voor de fraaie handwerken
bezitgenoot onbeschrijfelijk bij de aanschouwing der
kunststukken.
Doch, meer nog dan door al die fraaiigheden, voelde
ik mij aangetrokken door dien eerbiedwaardigen ouden
heer zelfmet zijn nog tamelijk rechte gestaltehet
lange grijze haar, dat uit de zwart fluweelen barret te
voorschijn kwamen dat open helder oogwaaruit
welwillendheid ons tegenstraalde. Wat gulle glimlach
toekende zich om die fijn gevormde lippen hoe ver
genoegd klonk die stem, wanneer hij ons iets verklaarde,
of met onze gastvrouw over oude bekenden praatte.
Welk een blijde glans blonk er in ziju oogen toen ik
hem sprak van onzen onlangs ontslapen emeritus, Koning,
met hoeveel lof getuigde hij van dezen nestor, al kon
hij niet nalaten, er met een schalkschen glimlach op te
laten volgen„Maar ik win het toch nog van hem in
jaren, hij was nog geen negentig, zooals ik.
Gaarne hadden wij aan do vriendelijke uitnoodigiug
om nog wat te blijven praten, gehoor gegeven; immers
het bleek uit de weinige woordendie hij met ons
sprak dat deze hoogbejaarde man ook op geestelijk
gebied, geheel met zijn tijd was medegegaan, doch onze
tijd was te beperkt om ons langer bij hem op te houden,
wij namen dus, schoon, vau mijne zijde althans, slechts
noode, afscheid.
„Hebt gij nu wol alles goed kunnen zien vroeg hij
mij, toen ik hem bij het heengaan de hand reikte en
toen ik daarop toestemmend antwoordde, liet hij er op
volgen: „Weet ge, mijn gezicht wordt zwakker, en dan
meen ik wel eens, dat anderen ook niet meer alles zoo
goed onderscheiden kunnen."
„Maar mijne oogen zijn nog heel wat jonger dan de
uwe", antwoordde ik: „Ik heb nog weinig meer dan
de helft van uwen levensweg afgelegd.'' „Dan hoop ik",
klonk het vriendelijkterwijl bij mijne hand tusschen
zijne beide handen hield„dat gij ook de andere helft
zult ten einde brengen, en goed ten einde brengen ook",
en die woorden gingen vergezeld van zulk een vrien
delijken blik, dat iu dien stond de gedachte in mij op
rees ja zeker, zóó oud te ziju, en dan nog zoo levens
lustig, zoo blijmoedig gestemd, daarin ligt ongetwijfeld
een zegen, het kan niet anders dan de vrucht zijn van
een welbesteed leven. Een onvergetelijk bezoek plaatste
ik boven dit mijn schetsjeen waarlijk onvergetelijk
mag het genoemd worden. Gedurende den terugrid was
ik zóózeer met het beeld van den eerwaardigen grijsaard
vervuld, dat ik het voornemen opvatte mijne indrukken
op te schrijven.
Ik vertrouw, dat allen die den heer Campheuvel Greve
kennen mijne sympathie deelen en raad ieder die
hem nog niet kent, en Vorden mocht bezoeken, aan,
een bezoek te gaan brengen aan den goeden grijsaard
en zijne kunstschatten indien 's mans gezondheid het
althans toelaat, kan men op een welwillende ontvangst
rekenen. D.
Den 21 stond voor de arr. rechtbank te Assen
terecht Geert Boo, arbeider te Meppelter zake dat
hij den 12 April aldaar aan zijn vierjarig zoontje Jetza
opzettelijk, met den wil om dat kind te dooden en na
daartoe vooraf het plan to hebben beraamd eene hoe
veelheid rattenkruit had toegediend ten gevolge waar
van dat kind een paar uur later was overleden. Uit
de verklaringen der 26 getuigen waaronder 4 deskun
digen, bleek o. a., dat dit kind, dat door zijnen vader
zeer verwaarloosd werd voor een paar jsar voor reke
ning van het burgerlijk armbestuur van Meppel bij een
huisgezin aldaar was uitbesteed, doeh dat het armbe
stuur te kennen had gegeven dat het kind met ingang
van 1 Mei weder in het huis van Geert Boo en te
zijnen laste zou moeten komen; dat deze in den ochtend
van den 12 April verzocht had, dat zijn zoontje eenigen
tijd te zijnen huize mocht komen spelen dat na de
terugkomst van het kind in het huisgezin, waarin het
werd verpleegdhet dadelijk hevig ongesteld gewor
den en eenige uren daarna overleden was. Daar
dadelijk op hem de verdenking was gevallen dat bij
het kind zou hebben vergiftigdwas eene lijkschou
wing gehouden, waarbij in de maag van het kind
meer dan 2l/4 gram rattenkruit was gevonden. Dit
rattenkruit was door Geert Boo den G April gekocht
bij een apotheker te Meppelterwijl hij den 26 Maart
zijn kind in een begrafenisfonds te Meppel had gekocht,
waardoor hij bij overlijden van het kind ƒ20 zou ontvan
gen. De beklaagde ontkende hardnekkig, zich aan de
hem ten laste gelegde vergiftiging te hebben schuldig
gemaakt. Het openbaar ministerie eischte levenslange
gevangenisstraf. Zijn verdediger gaf toe, dat de be
klaagde de gestrengste straf verdiendewanneer het
hem ten laste gelegde bewezen wasdat hij volstrekt
niet toegaf. Hij vroeg daarom vrijspraak. Uitspraak
4 Juli.
Stoomdr. Herms. Coster en Zoon Alkmaar.